ECLI:NL:RBROT:2007:AZ9388

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2467
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een boete aan de Verkoopcentrale van Tabaksprodukten Holland B.V. wegens overtreding van de Tabakswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 februari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Verkoopcentrale van Tabaksprodukten Holland B.V. en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De rechtbank oordeelde over de oplegging van een boete van € 45.000,- aan de eiseres wegens overtreding van artikel 5, eerste lid, van de Tabakswet. De eiseres had tijdens de Huishoudbeurs in Amsterdam tabaksproducten gepresenteerd en gedemonstreerd, wat volgens de rechtbank kwalificeerde als reclame in de economische sfeer met als doel de verkoop van tabaksproducten te bevorderen. De rechtbank concludeerde dat de eiseres het reclameverbod had overtreden, ondanks haar argumenten dat de filterhulzen geen tabaksproducten waren en dat de demonstratie enkel ter informatie was bedoeld. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete niet onevenredig was, gezien de ernst van de overtreding en de omvang van de onderneming van eiseres, die op één lijn werd gesteld met grote bedrijven en multinationals. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: BC 06/2467-ZWI
Uitspraak in het geding tussen
Verkoopcentrale van Tabaksprodukten Holland B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres,
en
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 20 mei 2005, boetezaaknummer 200501316, heeft verweerder een tweetal boetes van, in totaal, € 90.000,- aan eiseres opgelegd wegens overtreding van artikel 5, eerste lid, en artikel 5, vierde lid (oud), van de Tabakswet.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 29 juni 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 mei 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiseres met betrekking tot overtreding van artikel 5, vierde lid (oud), van de Tabakswet gegrond verklaard, de daarop betrekking hebbende boete ingetrokken, en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 6 juni 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 21 december 2006 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2007.
Namens eiseres is verschenen A, directeur van de vennootschap.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.M. Cornax en mr. R.F.C. Kleine Deters, beiden werkzaam bij de Voedsel en Waren Autoriteit.
2 Overwegingen
2.1 Wettelijk kader
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Tabakswet wordt onder tabaksproducten verstaan: producten die voor roken, snuiven, zuigen of pruimen bestemd zijn en die, al is het slechts ten dele, uit tabak bestaan, ook indien genetisch gemodificeerd.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de Tabakswet wordt onder overtreding verstaan: een handeling als omschreven in de bijlage, welke in strijd is met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 3, 3a, 3b, 3c, 3e, 4, 5, 5a, 7, 8, 9, 10, 11a of 18 van de Tabakswet.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Tabakswet wordt verstaan onder reclame: elke handeling in de economische sfeer met als doel de verkoop van tabaksproducten te bevorderen en elke vorm van commerciële mededeling die het bekendheid geven aan of het aanprijzen van een tabaksproduct tot doel dan wel rechtstreeks of onrechtstreeks tot gevolg heeft, met inbegrip van reclame waarmee, zonder het tabaksproduct rechtstreeks te noemen, wordt getracht het reclameverbod te omzeilen door gebruik te maken van een naam, merk, symbool of enig ander onderscheidend teken van een tabaksproduct.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Tabakswet, voor zover hier van belang, is elke vorm van reclame en sponsoring verboden.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, van dit artikel geldt het eerste lid evenmin voor de reguliere presentatie van te koop aangeboden tabaksproducten door middel van het tonen daarvan in een gesloten verpakking tegen een neutrale achtergrond en de normale prijsaanduiding daarvan in tabaksverkooppunten, met dien verstande dat de verpakkingseis niet geldt voor sigaren, pijptabak en pruimtabak in een tabaksspeciaalzaak.
Ingevolge artikel 11b, eerste lid, van de Tabakswet kan Onze Minister ter zake van de in de bijlage omschreven overtredingen een boete opleggen aan de natuurlijke of rechtspersoon aan welke de overtreding kan worden toegerekend.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan Onze Minister de boete lager stellen dan in de bijlage is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog moet worden geacht.
Ingevolge onderdeel A, eerste volzin, van de bijlage van de Tabakswet, als bedoeld in artikel 11b (hierna: de bijlage), vallen onder categorie A, voor zover hier van belang, de overtredingen door fabrikanten, groothandelaren en importeurs van tabaksproducten, alsmede eigenaren en exploitanten van tabaksverkooppunten, -speciaalzaken en tabaksautomaten, met betrekking tot reclame.
Ingevolge onderdeel A, tweede volzin, van de bijlage betreft het onder meer het overtreden van het verbod van artikel 5, eerste lid, van de Tabakswet, onverminderd artikel 4 en met inachtneming van artikel 5, tweede en derde lid, op elke vorm van reclame en sponsoring.
Ingevolge onderdeel A, derde volzin, van de bijlage, voor zover hier van belang, worden overtredingen van de verboden neergelegd in de artikelen 5 en 5a door fabrikanten, groothandelaren en importeurs van tabaksproducten bestraft met een boete van € 45.000,-.
2.2 Feiten die als vaststaand worden aangenomen
Blijkens het proces-verbaal van 30 november 2004, aangevuld met het proces-verbaal van 23 februari 2005, heeft een buitengewoon opsporingsambtenaar bij de Voedsel en Waren Autoriteit (hierna: de ambtenaar), vergezeld van twee collega’s, tijdens een inspectiebezoek op 16 maart 2004 om 12.30 uur aan de Huishoudbeurs in de RAI te Amsterdam waargenomen dat de medewerkers van de stand van eiseres achter de toonbank aan het voorbijlopende publiek demonstreerden hoe van een met tabaksblad omwikkeld tabaksproduct twee filtersigaretten konden worden gemaakt. Deze sigaretten werden na de demonstratie in een glas op de toonbank geplaatst, waarna het publiek een sigaret uit het glas kon pakken en kon beruiken dan wel aansteken. De ambtenaar zag dat in de toonbank, waarvan het bovenste gedeelte bestond uit glas, dozen van een tabaksproduct lagen, dat enkele dozen geopend waren en dat vóór deze dozen sigaretten lagen. Voorts zag de ambtenaar dat op een tafel achter de toonbank dozen van een tabaksproduct waren neergezet, alsmede diverse aanprijzingen voor tabaksproducten, zoals sigarenkokers, aanstekers, en producten voor het vervaardigen van een sigaret, zoals een tabaksproduct, met daarbij een snijder en filterhulzen. Boven deze tafel hing een poster met daarop de afbeeldingen van sigarettenhulzen, een aansteker, een sigarensnijder, een sigarettenkoker en een tabaksproduct, omwikkeld met een tabaksblad, onder vermelding van een prijs van 13,50 euro. Bij het proces-verbaal zijn foto’s gevoegd van de inrichting van de stand.
De processen-verbaal zijn vervolgens als boeterapport aan eiseres gezonden, en eiseres is bij brief van 21 maart 2005 op de hoogte gebracht van het voornemen haar twee boetes op te leggen.
Bij besluit van 19 augustus 2005 heeft verweerder overeenkomstig het voornemen eiseres een boete opgelegd van € 45.000,- wegens overtreding van artikel 5, eerste lid, van de Tabakswet en een boete van € 45.000,- wegens overtreding van artikel 5, vierde lid (oud), van de Tabakswet.
De bij het besluit van 19 augustus 2005 opgelegde boete wegens overtreding van artikel 5, vierde lid (oud), van de Tabakswet is conform het door verweerder ingewonnen advies van de VWS-commissie bezwaarschriften Awb bij het bestreden besluit ingetrokken, en de bij voormeld besluit opgelegde boete wegens overtreding van artikel 5, eerste lid, van de Tabakswet is gehandhaafd.
2.3 Standpunten van partijen
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het in artikel 5, eerste lid, van de Tabakswet neergelegde reclameverbod allesomvattend is en neerkomt op een verbod op elke vorm van marketing, reclame, promotie en sponsoring van tabaksproducten, tenzij artikel 5, derde lid, van de Tabakswet van toepassing is. Verweerder heeft aangegeven dat door de wetgever is overwogen dat ook de verpakking van tabaksproducten reclame is in de zin van de Tabakswet, zodat het tonen van verpakkingen van tabaksproducten op een stand op een beurs eveneens reclame is. Verweerder heeft ten aanzien van de betreffende stand van eiseres op de Huishoudbeurs het standpunt ingenomen dat de wijze van presenteren in de stand als reclame is aan te merken. De volgende feiten hebben verweerder tot die conclusie gebracht:
- er werden tabaksproducten, te weten cigarillo’s van het merk “Profit”, getoond aan het publiek, in zowel geopende als ongeopende verpakkingen;
- er werden cigarillo’s getoond met en zonder filterhulzen van het merk “Golden Tip”, waarbij verweerder heeft opgemerkt dat zodra een filterhuls is gevuld met een cigarillo, het geassembleerde product een tabaksproduct is;
- ook voor de gevulde filterhulzen is door eiseres reclame gemaakt, onder meer door op de toonbank een glas neer te zetten dat was gevuld met de tot sigaretten geassembleerde cigarillo’s, welke sigaretten door het publiek mochten worden gepakt en gevoeld dan wel aangestoken;
- tevens werd voor de gevulde filterhulzen reclame gemaakt via een poster, waarop het publiek werd geattendeerd op de mogelijkheid van het kopen van een totaalpakket tegen een gereduceerde prijs, bestaande uit onder meer de cigarillo’s en de filterhulzen.
Voorts heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de uitzondering van artikel 5, derde lid, aanhef en onder b, van de Tabakswet niet van toepassing is omdat de tabaksproducten niet in een gesloten verpakking werden gepresenteerd, de poster geen neutrale achtergrond vormde en de prijsaanduiding in de vorm van een geel ingekleurde sterachtige vorm met daarin de aanduiding 13,50 euro niet normaal is, mede gelet op het feit dat de prijsaanduiding op zichzelf niet verkoopbevorderend mag werken.
Ten slotte heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de boete niet onevenredig hoog is, in aanmerking genomen dat het gaat om in het kader van een bedrijfsuitoefening begane overtredingen van voorschriften die zijn gesteld in het belang van de volksgezondheid alsmede in aanmerking genomen de betrokken branche. Verweerder is niet gebleken dat bij eiseres sprake is van zeer bijzondere en zwaarwegende omstandigheden op grond waarvan de boete zou moeten worden gematigd.
Eiseres heeft betoogd dat de Tabakswet uitsluitend geldt voor tabaksproducten en dat haar product, de “Golden Tip” filterhuls, geen tabaksproduct is. “Golden Tip” hulzen zijn met speciaal cellulosepapier vervaardigd zodat zelfs een cigarillo, als men deze in de huls doet, blijft branden. Normaal gesproken zou deze telkens uitgaan en een sigarenlucht afgeven. Met de “Golden Tip” hulzen gebeurt dit niet en daarom zijn deze hulzen uniek. Van reclame is volgens eiseres geen sprake, omdat het assembleren van naamloze cigarillo’s tot een filtersigaret uitsluitend ten doel had de werking van de “Golden Tip” filterhuls te demonstreren. Eiseres heeft meerdere malen getracht om voorafgaand aan haar demonstatie informatie van de Voedsel en Waren Autoriteit te krijgen omtrent de toelaatbaarheid van het aldus combineren van een niet-tabaksproduct met een tabaksproduct omdat de Tabakswet op dit onderdeel niet duidelijk genoeg is. Van een uitreiking van een tabaksproduct is volgens eiseres geen sprake geweest omdat het publiek het nieuw gecreëerde tabaksproduct enkel kon aanschouwen, voelen en ruiken. Eiseres heeft er op gewezen dat controleurs van de Voedsel en Waren Autoriteit op de Feminabeurs van 9 oktober 2004 in Ahoy te Rotterdam volledig hebben ingestemd met precies dezelfde gang van zaken als bij de Huishoudbeurs. Eiseres heeft er voorts op gewezen dat de boete die is opgelegd aan de firma B.V. Micres te Eindhoven, met de handelsnaam Mascotte International (hierna: Micres), voor een soortgelijke gedraging slechts € 400,- bedroeg. Eiseres meent dat de hoogte van de aan haar opgelegde boete niet in redelijke verhouding staat tot de ernst en verwijtbaarheid van de overtreding. Ten slotte heeft eiseres zich er nog op beroepen dat de civiele rechter heeft bepaald dat ook in niet-tabaksspeciaalzaken reclame mag worden gemaakt voor sigaren.
2.4 Beoordeling
Beoordeeld moet worden of sprake is van overtreding van het reclameverbod als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Tabakswet.
In de Nota van Wijziging (TK 2000-2001, 26 472, nr. 7, blz. 19) is ten aanzien van het begrip reclame het volgende opgemerkt.
“Kortom, slechts de expliciet bepaalde uitzonderingen in het voorgestelde derde lid van artikel 5 beperken de reikwijdte en werkingssfeer van beide begrippen enigszins. Met andere woorden: álle marketing, reclame, promotie en sponsoring voor tabaksproducten wordt verboden behalve als het bepaalde in lid 3 van artikel 5 van toepassing is. Nog anders gesteld: er zal na de inwerkingtreding van de nieuwe Tabakswet geen marketing, reclame, promotie noch sponsoring voor tabaksproducten zijn toegestaan die niet valt onder de uitzonderingen, zoals die zijn bepaald in het derde lid van artikel 5, op de werkingssfeer van de beperkingen (..)”.
Voorts is in de Nota van Wijziging op blz. 22 ten aanzien van artikel 5, derde lid, aanhef en onder b, van de Tabakswet het volgende opgemerkt.
“ In het voorgestelde derde lid zijn vijf uitzonderingen op de beperking van de tabaksreclame opgenomen. Die uitzonderingen zijn uit een oogpunt van rechtszekerheid en handhaving zo concreet mogelijk verwoord en spreken als zodanig alle vijf voor zich. Ter toelichting zij toch het volgende opgemerkt (…).
De ratio van onderdeel b is dat de verpakking van tabaksproducten op zichzelf onder de definitie van reclame in artikel 1, onderdeel f, valt, maar het niet de bedoeling kan zijn die verpakkingen te verbieden. Vandaar deze uitzondering op de reclamebeperking. ‘Reguliere presentatie’ betekent zoals te doen gebruikelijk in de afgelopen jaren; rare stuntachtige uitstalmethoden kunnen hiermee worden voorkomen. Onder ‘reguliere presentatie’ wordt ook begrepen het tonen van afbeeldingen van verpakkingen van tabaksproducten bij de bedieningsknoppen en tabaksautomaten, mits deze afbeeldingen niets anders tonen en niet groter zijn dan de verpakkingen zélf van die tabaksproducten en er uitsluitend toe dienen om duidelijk te maken wat de inhoud van de automaat is. ‘Gesloten verpakking’ is opgenomen, omdat ruiken, voelen, en proeven zeer effectieve marketingmethoden zijn (vergelijk alcohol, frisdrank en voeding). Sigaren, pijptabak en pruimtabak in een tabaksspeciaalzaak heb ik op verzoek van de tabaksbranche evenwel uitgezonderd van de eis van een gesloten verpakking. Dit is gedaan om tabaksspecialisten in staat te stellen hun klanten desgewenst sigaren, pijptabak en pruimtabak te laten voelen, ruiken en proeven. Een overweging hierbij was ook dat dit geen voor jongeren aansprekende producten zijn, dit in tegenstelling tot sigaretten en shag. Ook een normale prijsaanduiding op verkooppunten moet mogelijk blijven. Het kan echter niet zo zijn dat de tabaksfabrikanten in samenspraak met de tabaksdetailhandel na de inwerkingtreding van de nieuwe Tabakswet tot een zodanige presentatie of prijsaanduiding van te koop aangeboden tabaksproducenten komen dat deze presentatie of prijsaanduiding op zichzelf als reclame of verkoopbevorderend zou gaan werken, althans niet meer dan in de afgelopen jaren het geval was”.
Uit de hiervoor aangehaalde wetgeschiedenis leidt de rechtbank af dat de wetgever met de invoering van het reclameverbod in de Tabakswet onmiskenbaar heeft beoogd alle tabaksreclame tot een minimum te beperken. De wetgever heeft slechts enkele uitzonderingen op het reclameverbod gemaakt, teneinde de handel van tabaksproducten niet onmogelijk te maken. Voorts volgt uit de wetsgeschiedenis dat de wetgever heeft beoogd te voorkomen dat de presentatie van tabaksproducten op zichzelf meer verkoopbevorderend zou gaan werken dan in de afgelopen jaren het geval was. Onder de afgelopen jaren dient te worden verstaan de jaren voorafgaand aan de invoering van het reclameverbod van artikel 5, eerste lid, van de Tabakswet.
Voorts leest de rechtbank artikel 5, derde lid, aanhef en onder b, van de Tabakswet, in samenhang met de daarbij gegeven toelichting, aldus dat het niet verboden is tabaksproducten in tabaksverkooppunten te presenteren, mits dit geschiedt in een gesloten verpakking, tegen een normale achtergrond en met een normale prijsaanduiding, en zolang de presentatie regulier is, dat wil zeggen dat die niet afwijkt van de gebruikelijke presentatie in de afgelopen jaren.
Uit de stukken valt af te leiden dat eiseres met behulp van een fabrikant een cigarillo “Profit” heeft ontwikkeld, die kan worden gerookt als sigaar, maar die ook in een
- eveneens door eiseres ontwikkelde - “Golden Tip” filterhuls kan worden geschoven,
waarna de cigarillo is te roken als sigaret. Het demonstreren tijdens de beurs van het assembleren van een cigarillo met de “Golden Tip” filterhuls tot sigaret, dient naar het oordeel van de rechtbank te worden gekwalificeerd als een handeling in de economische sfeer met als doel de verkoop van tabaksproducten te bevorderen. Voorts valt uit de stukken af te leiden dat eiseres ook voor de met een cigarillo gevulde “Golden Tip” filterhulzen reclame heeft gemaakt, zowel door middel van het tonen ervan als door middel van de poster, waarop het publiek werd geattendeerd op de mogelijkheid van het kopen van een totaalpakket, bestaande uit tabaksproducten, “Golden Tip” filterhulzen, een aansteker, een sigarettenkoker en een sigarensnijder voor een prijs van € 13,50.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geoordeeld dat eiseres het in artikel 5, eerste lid, van de Tabakswet neergelegde reclameverbod heeft overtreden en dat de uitzondering van artikel 5, derde lid, aanhef en onder b, van de Tabakswet zich in het onderhavige geval niet voordoet, reeds gelet op het feit dat geopende verpakkingen van tabaksproducten werden getoond.
Voor zover eiseres met haar verwijzing naar de boeteoplegging aan Micres beoogd heeft een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam aangetoond dat geen sprake is van gelijke gevallen. Niet alleen was de inrichting van beide stands niet identiek, ook is Micres geen fabrikant, importeur of groothandel van tabaksproducten waardoor zij in ieder geval beboet wordt volgens een andere (lagere) categorie van de bijlage bij de Tabakswet. Bovendien is Micres beboet wegens een andere overtreding, namelijk het gratis verstrekken van sigaretten (anders dan in een gesloten verpakking) aan particulieren als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Tabakswet.
Aan de omstandigheid dat eiseres wat betreft de wijze van inrichting van de stand op de Feminabeurs in Ahoy te Rotterdam slechts een schriftelijke waarschuwing van verweerder heeft gekregen ter zake van de folderpresentatie in de vitrine, kan naar het oordeel van de rechtbank niet die waarde worden toegekend die eiseres daaraan wenst toegekend te zien.
Nog daargelaten dat niet met zekerheid is komen vast te staan dat het hier exact dezelfde situatie betrof als op de Huishoudbeurs, kan hieruit hooguit worden geconcludeerd dat de ambtenaar op de Feminabeurs mogelijk ten onrechte geen proces-verbaal heeft opgemaakt.
Met betrekking tot het beroep van eiseres op het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector civiel, van 13 juni 2005, LJN: AT7637, overweegt de rechtbank dat in dit vonnis slechts is bepaald dat verweerder niet op grond van artikel 5, derde lid, van de Tabakswet mag optreden tegen het uitstallen van tabaksproducten in dispensers op verkoopbalies in benzinestations totdat daarover door de (bestuurs)rechter onherroepelijk is beslist, en dat dit voorlopig oordeel geenszins met zich brengt dat verweerder niet zou mogen optreden tegen de onderhavige handelwijze van eiseres.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht bevoegd geacht eiseres een boete op te leggen.
Met betrekking tot de stelling van eiseres dat de overtreding niet aan haar kan worden toegerekend omdat de medewerkers in de stand op de Huishoudbeurs door haar waren ingehuurd en er uitdrukkelijk op waren gewezen dat zij niet gratis tabaksartikelen mochten uitdelen en uitsluitend reclame mochten maken voor de filterhulzen, overweegt de rechtbank als volgt.
In aanmerking genomen dat de medewerkers in de betreffende stand door eiseres zijn ingehuurd, de salesmanager van de vennootschap van eiseres de leiding had over de stand, met inbegrip van het personeel, en daarbij zeggenschap had over het handelen van dat personeel, dient de overtreding te worden toegerekend aan eiseres.
Met betrekking tot de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot de gebruikmaking van zijn bevoegdheid een boete op te leggen en zo ja, of oplegging van een boete naar het vaste tarief evenredig is aan de ernst van de gedragingen, overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het onderhavige geval op zichzelf met juistheid geconstateerd dat voor eiseres, behorend tot de eerste categorie, voor wie het gaat om een eerste overtreding van artikel 5, eerste lid, van de Tabakswet, uit het hiervoor uiteengezette systeem van gefixeerde boetes een boeteoplegging van € 45.000,- volgt.
De rechtbank laat hierbij in het midden of eiseres tevens als fabrikant van tabaksproducten moet worden aangemerkt, aangezien zij in ieder geval distributeur/ groothandelaar van tabaksproducten is en reeds in die hoedanigheid onder de eerste categorie valt.
Zoals de rechtbank eerder in het voetspoor van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College) heeft overwogen dient gebruikmaking van de discretionaire bevoegdheid om een boete op te leggen op de voet van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht op redelijkheid te worden getoetst en dient de oplegging van één of meer boetes conform het wettelijke gefixeerde systeem van boetes vervolgens vol te worden getoetst in het licht van artikel 6, eerste lid, van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, waarbij de in de wet neergelegde bevoegdheid tot matiging - in casu artikel 11b, derde lid, van de Tabakswet - niet te beperkt dient te worden opgevat. In dit laatste verband kan uit de uitspraak van het College van 15 december 2006, LJN: AZ5787, worden afgeleid dat de omstandigheden die bij de evenredigheidstoets een rol kunnen spelen die omstandigheden zijn waarmee de wetgever niet reeds bij de vaststelling van het boetebedrag rekening heeft gehouden. Al naar gelang de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis wel of geen rekening heeft gehouden met bepaalde omstandigheden zal – vergelijkbaar met een systeem van communicerende vaten – minder of meer ruimte bestaan voor toepassing van de matigingsbevoegdheid op grond van die omstandigheden.
Blijkens de wetsgeschiedenis (EK 2001-2002, 26 472, nr. 7, p. 25-26) hebben de volgende overwegingen een rol gespeeld bij het bepalen van een maximale bestuurlijke boete van
f 1.000.000,- (thans € 450.000,-).
“In de eerste plaats is dit maximum gerelateerd aan het in potentie te behalen voordeel door het begaan van een overtreding van de reclamebeperkingen of -voorschriften. De hoge boete kan behulpzaam zijn als preventief middel, vooral voor ondernemingen die overdrijven in het aftasten van grenzen. Daarbij is ook in ogenschouw genomen dat het hier gaat om grote internationale concerns. Ten tweede is de verwachting dat een hoge maximale bestuurlijke boete de naleving van de onderhavige bepalingen zal bevorderen. Aldus zal de handhaving door de Keuringsdienst van Waren naar verwachting geen onevenredige inspanning vergen. In de derde plaats heb ik mij gespiegeld aan de ter zake in België sinds 1 januari 1999 geldende maximale boete. Deze ligt in dezelfde orde van grootte; bovendien is daar voor dergelijke boetes een minimum ter hoogte van ongeveer f 100.000,- gesteld. Tenslotte zij vermeld dat het voorgestelde maximum voor de bestuurlijke boete zeker geen unicum is binnen de Nederlandse verhoudingen. Zo zijn er eveneens hoge maximale bestuurlijke boetes mogelijk in de sfeer van de wet- en regelgeving inzake de geneesmiddelenreclame, fiscale zaken en de mededinging.
Overigens wil ik benadrukken dat de maximale bestuurlijke boete van f 1.000.000,- niet gelijk na een eerste of tweede overtreding zal kunnen worden opgelegd. In dit verband verwijs ik kortheidshalve naar de komende bijlage bij de Tabakswet, zoals voorzien in het onderhavige wetsvoorstel. Door middel van een te zijner tijd op te stellen algemene maatregel van bestuur krachtens het voorgestelde artikel 11c, tweede lid, zal ik de genoemde bijlage bij de Tabakswet zodanig wijzigen, dat ook voor overtredingen van de reclamebeperkingen en -voorschriften door fabrikanten, groothandelaren en importeurs van tabaksproducten – net zoals voor de andere overtredingen door andere partijen – een oplopende schaal gaat gelden voor de maximaal mogelijke bestuurlijke boete, een en ander afhankelijk van het aantal overtredingen binnen een bepaalde periode door een en dezelfde onderneming. Aldus zal het niet lastig zijn om de sanctiehoogte te bepalen”.
Voorts is in de Memorie van Antwoord bij de wijziging van de Tabakswet nog het volgende opgemerkt (EK 2001-2002, 26 472, nr. 59a, p. 7-8).
“In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie over de maximale boetebedragen merk ik het volgende op. De maximale boete van f 1.000.000,- geldt uitsluitend voor overtredingen gepleegd door fabrikanten, groothandelaars of importeurs (kortweg: grote bedrijven), terwijl de boete maximaal f 10.000,- bedraagt voor overtredingen gepleegd door anderen (lees met name: winkeliers). Het bedrag van f 10.000,- is geheel in overeenstemming met de in het economische straf- en ordeningsrecht en in het bestuursstrafrecht gehanteerde maximumtarieven. De strafmaat is op het veel hogere bedrag van f 1.000.000,- gesteld voor de tabaksfabrikanten (veel multinationals), omdat daar geen of onvoldoende afschrikwekkende werking uitgaat van een strafmaximum van f 10.000,-. Dit zou in extreme situaties zelfs vormen van calculerend gedrag in de hand kunnen werken. Denk aan het voorbeeld waarin een kwaadwillende tabaksfabrikant – ondanks het bestaande verbod op tabaksreclame – een STER-spotje voor een tabaksproduct zou uitzenden. Op het totaal van de kosten van een dergelijk spotje en de promotionele winst zou een boete van ten hoogste f 10.000,- geen enkel afschrikwekkend effect sorteren”.
Het College heeft in voormelde uitspraak overwogen dat, waar de wetgever bij introductie van de maximale boete en de verschillende hiervoor geldende boeteregimes het oog heeft gehad op grote bedrijven en multinationale ondernemingen, uit de wetsgeschiedenis niet blijkt dat de wetgever zich bij de vaststelling van het aangewezen boetebedrag rekenschap heeft gegeven van de mogelijkheid dat de omvang van de overtredende (rechts)persoon in relevante mate kan verschillen. Ook wat betreft de in belangrijke mate voor de ernst van de overtreding van belang zijnde omstandigheid dat de schaal van de overtreding en/of de groep personen tot wie de overtreding zich richt in relevante mate kan verschillen, valt niet vast te stellen dat deze is verdisconteerd in de hoogte van het boetebedrag.
In het voetspoor van meergenoemde uitspraak van het College acht de rechtbank in het geval van eiseres van belang dat de onderneming van eiseres wat omzet en winst betreft op één lijn is te stellen met de grote bedrijven en multinationals waar de wetgever bij de introductie van de maximale boete en de verschillende hiervoor bedoelde boeteregimes het oog op heeft gehad. Voorts acht de rechtbank van belang dat de overtreding ziet op het reclame maken voor tabaksproducten en het laten ruiken, voelen en proeven van deze tabaksproducten door bezoekers van een voor iedereen - van jong tot oud - toegankelijke huishoudbeurs.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het in de bijlage bij de Tabakswet aangewezen boetebedrag van € 45.000,- in het onderhavige geval niet onevenredig is. De argumenten die eiseres heeft aangevoerd met het oog op matiging houden verband met de vraag of zij artikel 5, eerste lid, van de Tabakswet heeft overtreden, welke vraag de rechtbank reeds bevestigend heeft beantwoord. Deze argumenten kunnen dan ook geen rol spelen bij de vaststelling van de hoogte van de boete, net zomin als de door eiseres gestelde economische waarde van de gedemonstreerde filterhuls. Gesteld noch gebleken is ten slotte dat eiseres de aan haar opgelegde boete niet kan voldoen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep van eiseres ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van Zwieten als voorzitter en mrs. R. Kruisdijk en
J.M. Hamaker als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Woudstra, griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2007.
De griffier: De voorzitter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.