ECLI:NL:RBROT:2006:AZ6489
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- mr. De Groot
- Rechtspraak.nl
Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en de toepassing van het EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 december 2006 uitspraak gedaan in een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Verzoeker, die buiten huwelijk is geboren, heeft verzocht om vaststelling van het vaderschap van zijn biologische vader, [de man]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het toepasselijke Nederlands-Antilliaans recht geen regeling kent voor de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, maar heeft desondanks geoordeeld dat het verzoek niet niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 8 juncto artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht van een kind waarborgt op de vestiging van familierechtelijke betrekkingen met zijn verwekker.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat verzoeker de biologische zoon is van [de man], zoals blijkt uit een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut. De moeder van verzoeker heeft als getuige verklaard dat [de man] de vader is. De rechtbank heeft geoordeeld dat, ondanks het ontbreken van een wettelijke regeling in het Nederlands-Antilliaans recht, het EVRM prevaleert en dat verzoeker recht heeft op de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker toegewezen, waardoor de familierechtelijke betrekkingen tussen verzoeker en [de man] zijn vastgesteld. Deze vaststelling heeft terugwerkende kracht tot de geboorte van verzoeker, wat betekent dat er geen onderscheid meer gemaakt kan worden tussen verzoeker en de later uit het huwelijk van [de man] geboren kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier is gelast om een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage.