ECLI:NL:OGHNAA:2010:BP1157
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Juridische vader en legitieme portie in erfrechtelijke geschil
In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, gaat het om een erfrechtelijk geschil waarbij de juridische status van de erflater als vader van de geïntimeerde, N.H., centraal staat. De erflater, geboren in 1925 op Sint Maarten, overleed op 4 januari 2001. De rechtbank Rotterdam had eerder vastgesteld dat de erflater de vader was van N.H., en deze uitspraak werd door het gerechtshof 's-Gravenhage bekrachtigd. De appellanten, bestaande uit de weduwe van de erflater en zijn andere kinderen, hebben in hoger beroep de toewijzing van bepaalde vorderingen door het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen aangevochten.
De appellanten stelden dat de vordering van N.H. afgewezen moest worden, terwijl N.H. in incidenteel appel kwam om de afwijzing van zijn vorderingen te bestrijden. Het Hof oordeelde dat de Nederlandse rechterlijke uitspraken in de rechtsorde van de Nederlandse Antillen erkend moeten worden, wat betekent dat de erflater juridisch als vader van N.H. wordt beschouwd. Dit heeft gevolgen voor de legitieme portie die N.H. kan claimen, ondanks dat hij niet in het testament van de erflater is genoemd.
Het Hof concludeerde dat N.H. recht heeft op zijn legitieme portie, aangezien de erflater als zijn juridische vader wordt erkend. De zaak werd aangehouden om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over de vraag of een andere erfgenaam, aangeduid als gedaagde sub 6, ook als kind van de erflater moet worden meegeteld bij de berekening van de legitieme portie van N.H. Dit vonnis werd uitgesproken op 25 juni 2010.