ECLI:NL:OGHNAA:2010:BP1157

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
25 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 101/06 - H 271/09
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Juridische vader en legitieme portie in erfrechtelijke geschil

In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, gaat het om een erfrechtelijk geschil waarbij de juridische status van de erflater als vader van de geïntimeerde, N.H., centraal staat. De erflater, geboren in 1925 op Sint Maarten, overleed op 4 januari 2001. De rechtbank Rotterdam had eerder vastgesteld dat de erflater de vader was van N.H., en deze uitspraak werd door het gerechtshof 's-Gravenhage bekrachtigd. De appellanten, bestaande uit de weduwe van de erflater en zijn andere kinderen, hebben in hoger beroep de toewijzing van bepaalde vorderingen door het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen aangevochten.

De appellanten stelden dat de vordering van N.H. afgewezen moest worden, terwijl N.H. in incidenteel appel kwam om de afwijzing van zijn vorderingen te bestrijden. Het Hof oordeelde dat de Nederlandse rechterlijke uitspraken in de rechtsorde van de Nederlandse Antillen erkend moeten worden, wat betekent dat de erflater juridisch als vader van N.H. wordt beschouwd. Dit heeft gevolgen voor de legitieme portie die N.H. kan claimen, ondanks dat hij niet in het testament van de erflater is genoemd.

Het Hof concludeerde dat N.H. recht heeft op zijn legitieme portie, aangezien de erflater als zijn juridische vader wordt erkend. De zaak werd aangehouden om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over de vraag of een andere erfgenaam, aangeduid als gedaagde sub 6, ook als kind van de erflater moet worden meegeteld bij de berekening van de legitieme portie van N.H. Dit vonnis werd uitgesproken op 25 juni 2010.

Uitspraak

Registratienummer: AR 101/06 - H 271/09
Uitspraak: 25 juni 2010
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
1. [appellant J.W.],
2. ,
3. ,
4. ,
5. ,
6. ,
7. ,
wonende op Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagden,
thans appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
gemachtigden: mrs. J.M.R. van Eps, M.R. Hammoud en R. Bergman,
- tegen -
[geïntimeerde N.H.], ook bekend als
[xxx] en als
[yyy],
wonende te Rotterdam, Nederland,
oorspronkelijk eiser,
thans geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson.
Partijen worden hierna "[appellant J.W. c.s.]" en "[geintimeerde N.H.]" genoemd. Oorspronkelijk gedaagden sub 6 en 7 worden respectievelijk ook "[gedaagde sub 6]" en "de notaris" genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 19 juni 2007, 12 februari 2008, 21 oktober 2008 en 17 februari 2009 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, (verder: GEA) tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA verwijst het Hof naar die vonnissen.
1.2 [appellant J.W. c.s.] zijn in hoger beroep gekomen van die vonnissen door op 27 maart 2009 een akte van hoger beroep in te dienen. Bij op 7 mei 2009 ingekomen memorie van grieven hebben zij negen grieven aangevoerd en toegelicht. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis van 17 februari 2009 zal vernietigen en de vordering van [geintimeerde N.H.] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geintimeerde N.H.] in de proceskosten in beide instanties.
1.3 Bij op 1 juli 2009 ingekomen gedingstuk, met een productie, heeft [geintimeerde N.H.] de grieven van [appellant J.W. c.s.] bestreden, is hij in incidenteel appel gekomen en heeft hij twee grieven aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe - samengevat - dat het Hof het vonnis van 17 februari 2009 zonodig gedeeltelijk zal vernietigen en zijn vordering alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [appellant J.W. c.s.] in de proceskosten in het principaal appel en het incidenteel appel.
1.4 Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel hebben[appellant J.W. c.s.] de grieven van [geintimeerde N.H.] bestreden en volhard in hun conclusie.
1.5 Op de voor pleidooi nader bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities overgelegd. Vonnis is bepaald op heden.
2. De grieven
Voor de grieven verwijst het Hof naar de memories van grieven.
3. De beoordeling
3.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist staan tussen partijen de volgende feiten vast:
a. [erflater], geboren op [datum] 1925 op Sint Maarten, (hierna: de erflater) is op 4 januari 2001 op Sint Maarten overleden. Oorspronkelijk gedaagde sub 1 is zijn weduwe. Oorspronkelijk gedaagden sub 2 tot en met 5 zijn hun staande huwelijk geboren kinderen. Gedaagde sub 7 is notaris op Sint Maarten.
b. De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 21 december 2006, LJN AZ6489, gerechtelijk vastgesteld dat de erflater de vader is van [geintimeerde N.H.]. Het gerechtshof
's-Gravenhave heeft bij beschikking van 20 februari 2008, LJN BC6649, de beschikking van de rechtbank (behoudens voor wat betreft de uitvoerbaarverklaring bij voorraad) bekrachtigd. Tegen de beschikking van het gerechtshof is geen cassatie ingesteld.
3.2 In dit geding heeft [geintimeerde N.H.] vorderingen ingesteld op grond van de stelling dat de erflater zijn juridische vader is. Het GEA heeft een deel van de vorderingen toegewezen. Het principaal appel is gericht tegen het toewijzend deel, het incidenteel appel tegen het afwijzend deel van het vonnis van 17 februari 2009.
3.3 Ingevolge art. 40 Statuut moeten de Nederlandse Antillen binnen hun eigen rechtsorde de rechtskracht en ook de rechtsgevolgen aanvaarden van door de Nederlandse rechter gewezen uitspraken. De uitkomst van de Nederlandse procedure brengt daarom mee dat in de rechtsorde van de Nederlandse Antillen de erflater heeft te gelden als de juridische vader van [geintimeerde N.H.]. Voor [geintimeerde N.H.] gelden daarom ook alle rechtsgevolgen die het Nederlands-Antilliaanse erfrecht verbindt aan de omstandigheid dat de erflater zijn juridische vader is. Het Hof heeft niet de ruimte om aan de in de Nederlandse procedure gewezen rechterlijke uitspraken hun rechtsgevolgen te ontnemen wegens het eventuele gezag van gewijsde van een eerder Antilliaans vonnis. Ook voor het overige kan het Hof die Nederlandse uitspraken niet aan enige toets onderwerpen. Hierop stuiten alle grieven van [appellant J.W. c.s.] af.
3.4 Gelet op het hoger beroep van [geintimeerde N.H.] zal het Hof de toewijsbaarheid van het afgewezen deel van de vorderingen beoordelen. Anders dan in eerste aanleg, is in hoger beroep het testament van de erflater overgelegd. Het dateert van 16 juli 1999 en vermeldt dat de oorspronkelijk gedaagden sub 1 tot en met 6 als enige erfgenamen worden benoemd, ieder voor gelijke delen. Oorspronkelijk gedaagde sub 6, [gedaagde sub 6], wordt daarbij aangeduid als een kind van de erflater.
3.5 Voorzover [geintimeerde N.H.] bij conclusie van repliek heeft willen betogen dat [gedaagde sub 6] ook geen aanspraak op een deel van de nalatenschap kan maken indien zij bij testament als erfgenaam wordt benoemd, faalt dat betoog. [geintimeerde N.H.] heeft dat betoog ook niet gemotiveerd. Na kennisneming van het testament heeft [geintimeerde N.H.] zijn betoog dienaangaande ook niet aangepast. Aangenomen moet daarom worden dat [gedaagde sub 6] aanspraak kan maken op een deel van de nalatenschap op dezelfde voet als de staande huwelijk geboren kinderen van de erflater.
3.6 Niemand is verplicht tot erkenning van een door hem verwekt kind. Het staat een erflater vrij om bij testament onderscheid te maken tussen zijn kinderen, met dien verstande dat kinderen recht hebben op de legitieme portie. De art. 8 en 14 EVRM verzetten zich niet tegen deze regels, evenmin als art. 1 EP EVRM. Nu [geintimeerde N.H.] niet in het testament wordt genoemd, heeft hij geen recht op een gelijk deel als de wel als erfgenaam benoemde personen. Aangezien de erflater als de juridisch vader van [geintimeerde N.H.] heeft te gelden, kan [geintimeerde N.H.] wel aanspraak maken op zijn legitieme portie als kind.
3.7 Het Hof zal de zaak naar de rol verwijzen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de vraag of [gedaagde sub 6] als kind van de erflater moet meetellen bij de berekening van de legitieme portie van [geintimeerde N.H.]. Hierbij kan van belang zijn of de erflater [gedaagde sub 6] als kind heeft erkend. Partijen dienen zich ook daarover uit te laten, bij voorkeur met overlegging van bewijsstukken.
BESLISSING:
Het Hof verwijst, alvorens verder te beslissen, de zaak naar de rol van
vrijdag 27 augustus 2010 om partijen in de gelegenheid te stellen zich gelijktijdig bij akte uit te laten over de hiervoor onder 3.7 genoemde onderwerpen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, F.J.P. Lock en P.E. de Kort, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten uitgesproken op 25 juni 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.