ECLI:NL:RBROT:2006:AY9050

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/274
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering inzake doorzoeking en inbeslagname onder notaris

Op 26 september 2006 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die zich beklaagde over de inbeslagneming van stukken onder zijn hoedanigheid als notaris. De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. De zaak betreft een doorzoeking en inbeslagname die op 13 februari 2006 plaatsvond, waarbij onder klager en een notariskantoor diverse dossiers en digitale bestanden in beslag zijn genomen. Klager betoogde dat de inbeslagname onrechtmatig was, omdat de stukken onder het verschoningsrecht van de notaris vallen. De rechtbank oordeelde echter dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden aanwezig waren die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigden, gezien de verdenking van betrokkenheid bij frauduleuze ABC-transacties. De rechtbank overwoog dat het onderzoeksbelang zwaarder woog dan het verschoningsrecht, vooral omdat de inbeslaggenomen stukken cruciaal waren voor het onderzoek naar de geldstromen en de echtheid van de volmachten. De rechtbank verwierp het verweer van klager dat de waarheidsvinding niet door het verschoningsrecht gehinderd zou worden, omdat de originele stukken noodzakelijk waren voor het onderzoek. De rechtbank besloot dat de inbeslagname van de back-ups van het computersysteem niet disproportioneel was en dat de toezegging van de rechter-commissaris dat de stukken onder hem zouden blijven, gehandhaafd moest blijven. De beslissing werd genomen in openbare raadkamer, waarbij klager niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Raadkamernummer : 06/274
Beslissing van de rechtbank te Rotterdam, meervoudige raadkamer, op het op 24 februari 2006 ter griffie van deze rechtbank ingediende klaagschrift, met bijlagen, ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering, van:
[naam klager] (klager)
domicilie kiezende te [adres]
te dezer zake bijgestaan door zijn raadsman mr. A.J.N. van Stigt, advocaat te Rotterdam.
Procedure
De rechtbank heeft, naast het klaagschrift, gezien het dossier met parketnummer 10/640004-06, in de strafzaak tegen [klager], waarin zich onder meer bevindt: een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met RC-nummer 06/507, uit welk proces-verbaal blijkt dat op 13 februari 2006 te Rotterdam door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Rotterdam, mr. H.S.G. Verhoeff, onder [klager] en [notariskantoor] in beslag werden genomen een aantal dossiers, digitale financiële bestanden en de originele notariële minuten met de daaraan gehechte originele volmachten als vermeld in de aan het proces-verbaal van doorzoeking gehechte bijlage, waarvan een kopie aan deze beschikking is gehecht.
De rechtbank heeft in openbare raadkamer van 12 september 2006 gehoord:
de officier van justitie mr. D.A.T. van der Heem-Wagemakers, en de raadsman van klager, mr. A.J.N. van Stigt, advocaat te Rotterdam. Klager is, alhoewel daartoe op behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Inhoud van de klacht
Klager beklaagt zich over het voortduren van de inbeslagneming en over het uitblijven van een last tot teruggave van het inbeslaggenomene.
Bevoegdheid
De rechtbank is bevoegd van het onderhavige klaagschrift kennis te nemen, nu de inbeslagneming is geschied binnen haar arrondissement.
Ontvankelijkheid
Het klaagschrift is binnen de bij artikel 552a, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn en derhalve tijdig ingediend.
Gelet op het feit dat klager ten aanzien van het inbeslaggenomene in de strafzaak met parketnummer 10/640004-06 als verdachte wordt aangemerkt, moet hij worden beschouwd als belanghebbende, zodat hij ook in dit opzicht ontvankelijk is in zijn klacht.
Beoordeling van de klacht
Mr. [naam notaris 2], kantoorgenoot van [klager], heeft zich tegen de inbeslagneming van bovengenoemde stukken c.q. voorwerpen verzet op grond van het feit dat deze aan hem zijn toevertrouwd in zijn functie van notaris en derhalve onder zijn geheimhoudingsplicht ex artikel 22 van de Wet op het Notarisambt vallen. Voorts heeft hij zich ter zake beroepen op zijn verschoningsrecht ex artikel 218 Wetboek van Strafvordering.
De rechter-commissaris heeft echter het verweer gemotiveerd gepasseerd en is tot inbeslagneming overgegaan. Daarbij heeft zij bepaald dat de in beslag genomen goederen vooralsnog onder de rechter-commissaris zullen blijven totdat onherroepelijk zal zijn beslist op de onderhavige klacht.
Klager stelt zich op het standpunt dat de inbeslagneming onrechtmatig is geschied, nu de in beslag genomen stukken c.q. voorwerpen vallen onder het verschoningsrecht van [de notaris]. De stukken zijn onder andere schriftelijke bescheiden die klager en [de notaris] in hun hoedanigheid van notaris zijn toevertrouwd c.q. door hen in die hoedanigheid zijn opgesteld.
Ten aanzien van de in beslag genomen originele minuten van de transportakten en daaraan gehechte volmachten heeft de raadsman namens klager gesteld dat de notaris, gelet op de eisen gesteld in de Wet op het notarisambt, verplicht is deze ten kantore te bewaren.
Voorts heeft hij met betrekking tot die stukken in het bijzonder betoogd dat de inhoud van de akten niet geheim is en anders dan door inbeslagname van de originele stukken op eenvoudige wijze voor de waarheidsvinding beschikbaar is.
Immers, de afschriften van die transportakten worden woordelijk in het kadaster ingeschreven. Weliswaar wordt er van de volmacht geen afschrift ingeschreven, doch naar de inhoud daarvan wordt in het afschrift van de transportakte verwezen. Derhalve doet zich in het onderhavige geval, naar de mening van de raadsman, geen zeer uitzonderlijke omstandigheid voor die mee zou moeten brengen dat de waarheidsvinding zou moeten prevaleren boven het verschoningsrecht.
Tot slot heeft de raadsman betoogd dat de inbeslagname van de "back-ups" van het computersysteem van het notariskantoor als disproportioneel moet worden beoordeeld, nu daarmee niet alleen de bestanden in beslag zijn genomen waarop de vordering doorzoeking betrekking had, doch ook alle overige digitale bestanden van het notariskantoor.
Ingevolge artikel 98, eerste lid van het wetboek van Strafvordering mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 van dat wetboek zonder hun toestemming brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen.
Wel mogen zonder hun toestemming in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon.
Het verschoningsrecht is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap aan de tot verschoning bevoegde persoon als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Bij een zodanige belangenafweging kunnen meewegen de omstandigheid dat er sprake is van medeverdachten en het ten aanzien van die medeverdachten geldende onderzoeksbelang.
In het onderhavige geval is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen.
{Klager] heeft in zijn hoedanigheid van notaris meegewerkt aan vele zogenaamde ABC-transacties waarbij vaak in slechte staat van onderhoud verkerende panden die zijn gelegen in zogenaamde probleemwijken in Rotterdam op één dag tweemaal werden verkocht. Vermoed wordt dat de tussenliggende koper en verkoper (de “B”) telkens een zogenaamde stroman was. Het betrof immers personen zonder vermogen of inkomen die veelal in Suriname wonen. Het vermoeden bestaat voorts dat de betaling niet door de stroman (de koper in de akte) zelf is verricht en dat de winsten die ten goede komen aan de betrokken strolieden niet aan hen zijn uitgekeerd, maar aan de verdachten, [namen verdachten].
Hierbij zou - zoals aangegeven in een aantal van de zich in het dossier bevindende verklaringen - ook gebruik gemaakt zijn van valse, vervalste en/of geantedateerde machtigingen.
Een dergelijke constructie is volgens de officier van justitie opgezet teneinde de vennootschapsbelasting op grote schaal te ontduiken. De geschatte benadeling van de fiscus bedraagt thans ruim vierhonderdduizend euro.
[Klager] is inmiddels als verdachte aangemerkt. Gelet op de inhoud van de thans aan de rechtbank ter beschikking gestelde stukken kan dit standpunt niet op voorhand als onjuist worden aangemerkt.
De rechtbank heeft bij voornoemde belangenafweging ook betrokken het onderzoeksbelang dat vergt dat inzicht wordt verkregen in de financiële afwikkeling van de ABC-transacties. De verdenking bestaat dat de eerstgenoemde verdachten hun geldstromen onder meer via de derdengeldrekening van klager hebben laten lopen. In dit verband vereist het onderzoeksbelang dat tevens de inhoud van de originele transportaktes, die ten grondslag liggen aan de koopovereenkomsten, met de daaraan gehechte originele volmachten, alsmede de bescheiden c.q. bestanden die betrekking hebben op de genoemde derdengeldrekening van klager als voorwerp van onderzoek wordt gehandhaafd.
Het verweer van de raadsman dat op een andere wijze dan de inbeslagneming, te weten via het kadaster, kennis van de transportakten en de volmachten kan worden genomen en hierdoor de waarheidsvinding niet door het verschoningsrecht van de notaris wordt gehinderd, wordt verworpen.
Immers, weliswaar kan de woordelijke inhoud van de transportakte aan de hand van het in het Kadaster ingeschreven afschrift daarvan worden achterhaald, doch dit geldt niet ten aanzien van de concrete inhoud en verschijningsvorm van de aan die minuut gehechte volmacht.
Nu het strafrechtelijk onderzoek - zoals hiervoor overwogen - zich onder meer uitstrekt tot een onderzoek naar de aanwezigheid c.q. echtheid van de volmachten, die feitelijk tot het opstellen van de minuten hebben geleid, volstaat een enkele verwijzing daarnaar in het Kadaster niet.
Daar verder door de aanhechting aan de minuut moet blijken op welke transportakte de betreffende volmacht betrekking heeft gehad, dient in het onderhavige geval ook de originele minuut als voorwerp van waarheidsvinding aangemerkt te worden en volstaat ook hier de enkele weergave van de inhoud daarvan in het Kadaster niet.
Het is derhalve niet aannemelijk dat op een minder ingrijpende wijze dan door middel van een doorbreking van het verschoningsrecht de echtheid van de volmachten kan worden blootgelegd dan wel onderzocht.
Dit geldt evenzeer voor de geldstromen, zoals kenbaar uit de in beslag genomen digitale (financiële) bestanden.
Nu door de officier van justitie reeds eerder is aangegeven dat van de in beslag genomen digitale bestanden enkel de documenten die betrekking hebben op de in onderzoek zijnde transacties worden bezien en de overige bestanden zullen worden gewist, acht de rechtbank het in beslag nemen van de back-ups van het computersysteem niet disproportioneel. Ook dit verweer wordt derhalve verworpen.
De officier van justitie heeft ten slotte met een beroep op het onderzoeksbelang de rechtbank verzocht om te bepalen dat de door de rechter-commissaris gedane toezegging dat de stukken onder de rechter-commissaris blijven totdat onherroepelijk op de onderhavige klacht is beslist, ongedaan wordt gemaakt.
Voor zover zulks al in het kader van deze procedure mogelijk zou zijn, acht de rechtbank het belang dat door de officier van justitie is geschetst op dit moment niet zodanig zwaarwegend dat die toezegging niet gestand zou moeten worden gedaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat geen van de verdachten zich thans (nog) in voorlopige hechtenis bevindt, zodat in zoverre geen belang bestaat bij een zeer spoedige afronding van het onderzoek.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beklag ongegrond dient te worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank, meervoudige raadkamer voor strafzaken:
- verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven in openbare raadkamer van deze rechtbank op 26 september 2006 door:
mr. Van de Grampel, voorzitter,
en mrs. Van der Groen en Bezuijen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Erasmus, griffier,
zijnde mr. Van der Groen buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.