Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[Belanghebbende] handelend onder de naam Global Financial Networks, wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. R.R.J. Dayala, advocaat te Diemen,
De Nederlandsche Bank N.V., verweerster,
gemachtigde mr. A.J. Haasjes, advocaat te Amsterdam.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 14 februari 2005 heeft verweerster op grond van artikel 5, eerste lid, onder e, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren met onmiddellijke ingang de inschrijving van Global Financial Networks in het register van geldtransactiekantoren doorgehaald.
Tegen dit besluit heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 23 maart 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 juli 2005 heeft verweerster het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 2 september 2005, aangevuld bij brief van 6 oktober 2005, beroep ingesteld.
Verweerster heeft bij brief van 1 december 2005 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2006. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Haasjes, die zich heeft laten vergezellen door V. Dijs, werkzaam bij verweerster.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren (hierna: Wgt) is het verboden om als geldtransactiekantoor werkzaam te zijn. Dit verbod is op grond van het tweede lid van artikel 3 van de Wgt niet van toepassing op degene die als geldtransactiekantoor is ingeschreven in het register.
Onder geldtransactiekantoor wordt, op grond van artikel 1, onder a, van de Wgt verstaan: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die beroeps- of bedrijfsmatig ten behoeve van of op verzoek van een derde geldtransacties uitvoert, dan wel beroeps- of bedrijfsmatig werkzaam is bij de totstandkoming daarvan.
Artikel 5, eerste lid, onder e, van de Wgt, in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Wgt en artikel 2 Overdrachtsbesluit Wgt, bepaalt dat verweerster de inschrijving doorhaalt in geval van beëindiging van de werkzaamheden als geldtransactiekantoor.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, onder a, van de Wgt, in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Wgt en artikel 2 Overdrachtsbesluit Wgt, kan verweerster de inschrijving doorhalen in het geval het transactiekantoor kennelijk niet langer geldtransacties uitvoert dan wel niet langer beroeps- of bedrijfsmatig werkzaam is bij de totstandkoming daarvan.
2.2. Feiten en omstandigheden
Handelend onder de naam Global Financial Networks (hierna: GFN) is eiser blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam met ingang van juni 2000 gestart als geldtransactiekantoor, alsmede met het verlenen van telecom- en internetfaciliteiten. Voorts blijkt uit het uittreksel voornoemd dat GFN activiteiten verricht als reisbureau.
Niet in geding is dat GFN ten tijde hier van belang als geldtransactiekantoor was ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, van de Wgt (hierna: Wgt-register).
Bij brief van 3 december 2004 heeft eiser verweerster bericht dat GFN voornemens is te verhuizen naar een andere locatie binnen de Bijlmermeer om een nieuw kantoor te starten, omdat het volume van (geld)transacties van GFN is gestegen en de bankgarantie te klein is. Voorts heeft eiser verweerster bij deze brief medegedeeld dat als gevolg hiervan GFN en Goffin Bank Netherlands N.V. (hierna: Goffin Bank) een financiële implant zijn overeengekomen.
Blijkens de brief van 26 november 2004 van Goffin Bank, welke bij de brief van eiser van 3 december 2004 is gevoegd, hebben GFN en Goffin Bank zich bereid verklaard tot ondertekening op 26 november 2004 van een “raamovereenkomst Implant” en een “detacheringscontract”. Partijen zijn daarbij overeengekomen dat vanaf het moment van ondertekening
- alle transacties uit naam en voor rekening van Goffin Bank komen;
- Goffin Bank verantwoordelijk is voor de administratieve organisatie, interne controle en meldingen aan het Meldpunt ongewone transacties;
- de directie van Goffin Bank, het management van Goffin Nederland, alsmede de interne controle- functionarissen altijd toegang tot de beveiligde kas/balieruimte hebben;
- Goffing Bank de medewerkers opleidt met betrekking tot de procedures en de systemen die Goffin Bank dagelijks hanteert.
Bij brief van 9 december 2004 heeft verweerster onder verwijzing naar artikel 5, eerste lid, onderdeel e, van de Wgt eiser verzocht binnen een week te berichten of GFN per 10 december 2004 haar activiteiten als geldtransactiekantoor heeft beëindigd, of dat GFN op eigen verzoek de inschrijving in het register wenst door te laten halen. Verweerster heeft eiser erop gewezen dat indien GFN haar Wgt-activiteiten voortzet, deze activiteiten conform de huidige administratieve organisatie dienen plaats te vinden.
Bij brief van 15 december 2004 heeft de gemachtigde van eiser verweerster bericht dat onjuiste conclusies zijn getrokken uit de brief van eiser van 3 december 2004 en dat het nimmer de bedoeling van partijen is geweest dat de samenwerking tussen GFN en Goffin Bank zou leiden tot het doorhalen van de inschrijving van GFN in het Wgt-register. Voorts heeft de gemachtigde van eiser bij voornoemde brief bericht dat GFN en Goffin Bank zich niet dan wel niet voldoende ervan bewust zijn geweest dat het realiseren van de financiële implant gelijktijdig diende te geschieden met het voortzetten van (nieuwe) bedrijfsactiviteiten door GFN. Voorts heeft gemachtigde van eiser verweerster verzocht de feitelijke doorhaling van de inschrijving voor onbepaalde tijd, doch ten minste voor de duur van twee maanden, uit te stellen, zodat eiser de gelegenheid heeft noodzakelijke maatregelen te nemen om activiteiten te hervatten c.q. voort te zetten.
Bij brief van 7 januari 2005 heeft verweerster eiser bericht het voornemen te hebben de inschrijving van GFN in het Wgt-register door te halen op grond van artikel 5, eerste lid, onder e, van de Wgt, omdat GFN haar Wgt-activiteiten heeft beëindigd.
Na eiser in de gelegenheid te hebben gesteld zijn zienswijze in te dienen omtrent dit voornemen, heeft verweerster het besluit van 14 februari 2005 genomen.
Bij brief van 23 maart 2005, aangevuld bij brief van 20 april 2005, heeft de gemachtigde van eiser tegen voornoemd besluit bezwaar gemaakt. Bij en naar aanleiding van dit bezwaar zijn overgelegd de overeenkomst tussen GFN en Goffin Bank van 20 oktober 2003, een brief van Goffin Bank van 22 april 2005 waarin Goffin Bank verklaart dat doorhaling van GFN in het Wgt-register als gevolg van de gewijzigde samenwerkingsvorm niet werd beoogd, en de verklaring van Goffin Bank van 1 juni 2005 inzake vestiging van de Goffin Bank op de locatie Bijlmerplein 1009 te Amsterdam-Zuidoost met ingang van 10 december 2004.
Op 24 mei 2005 heeft in het kader van de behandeling van het bezwaar van eiser een hoorzitting plaatsgehad.
2.3. Standpunten van partijen
In het bestreden besluit heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat in verband met het doen van een Goffin Bank implant op de locatie van GFN, GFN feitelijk haar werkzaamheden als geldtransactiekantoor (op de locatie Bijlmerplein 1009 te Amsterdam) heeft beëindigd. Immers, GFN heeft haar werkzaamheden als zodanig tot het moment waarop verweerster het besluit tot doorhaling nam, te weten op 14 februari 2005, niet (op een andere locatie) voortgezet, noch heeft zij voor dat tijdstip enig bewijs geleverd van haar voornemen om de activiteiten als geldtransactiekantoor voort te zetten.
In beroep heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat verweerster onjuiste conclusies heeft getrokken uit de brief van 3 december 2004 en dat er geenszins sprake van is geweest dat GFN door het doen van een Goffin Bank implant haar Wgt-activiteiten heeft beëindigd, maar dat (slechts) sprake was van een tijdelijke overgangssituatie, waarin de bedrijfsactiviteiten waren opgeschort totdat GFN een nieuwe locatie zou hebben gevonden van waaruit zij haar activiteiten zou (kunnen) voortzetten. Verweerster heeft ten onrechte verzuimd onderzoek te doen naar de periode van tijdelijke stopzetting van de activiteiten en de beoogde nieuwe bedrijfslocatie van GFN.
Voorts heeft verweerster ten onrechte geweigerd de doorhaling met een periode van twee maanden op te schorten om eiser de gelegenheid te bieden te verhuizen. Verweerster heeft op geen enkele wijze aangegeven dat eiser gehouden was een huurovereenkomst dan wel andere stukken te overleggen waaruit zou blijken dat GFN haar activiteiten op een later tijdstip zou voortzetten. Vanaf het voornemen van verweerster om de inschrijving van GFN door te halen was het voor eiser niet meer aanvaardbaar om een huurovereenkomst voor de duur van vijf jaar aan te gaan, aangezien eiser een reëel risico zou lopen dat het alsnog voortzetten van de activiteiten door GFN zonder inschrijving een economisch delict zou opleveren.
Tot slot heeft eiser gesteld dat verweerster ten onrechte voorbij is gegaan aan de mogelijkheid voor GFN om met een beroep op dwaling ingevolge artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek de overeenkomst met Goffin Bank nietig te verklaren, nu de uitkomst van de overeenkomst tussen GFN en Goffin bank door partijen een volstrekt onbedoeld en ongewenst gevolg had, dat partijen niet hebben kunnen voorzien. Bij nietigverklaring van de overeenkomst zou alsdan de implant ongedaan worden gemaakt en er geen sprake zijn van beëindiging van activiteiten door GFN.
Artikel 5, eerste lid, onder e, van de Wgt bepaalt dat de inschrijving wordt doorgehaald in geval van beëindiging van de werkzaamheden als geldtransactiekantoor. Ingevolge artikel 5, tweede lid, onder a, van de Wgt komt aan verweerster de bevoegdheid toe de inschrijving door te halen in het geval het geldtransactiekantoor kennelijk niet langer geldtransacties uitvoert, dan wel niet langer beroeps- of bedrijfsmatig werkzaam is bij de totstandkoming daarvan.
Verweerster heeft het bestreden besluit doen steunen op artikel 5, eerste lid, onder e, van de Wgt.
Inzake het onderscheid tussen artikel 5, eerste lid, onder e, van de Wgt en artikel 5, tweede lid, onder a, van de Wgt is namens verweerster ter zitting toegelicht dat artikel 5, eerste lid, onder e, van de Wgt ziet op situaties waarbij het voor het geldtransactiekantoor onmogelijk is om activiteiten te verrichten, bijvoorbeeld omdat er geen locatie meer voorhanden is. Artikel 5, tweede lid, onder a, van de Wgt heeft volgens verweerster betrekking op situaties waarbij geen sprake is van geldtransactieactiviteiten, maar nog wel een locatie voorhanden is. Verweerster heeft aangegeven dat eerst wordt getoetst of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder e, van de Wgt. Indien dat het geval is komt verweerster niet meer toe aan artikel 5, tweede lid, onder a, van de Wgt. De rechtbank volgt verweerster in dit standpunt.
Tussen partijen is niet in geschil dat GFN met ingang van 10 december 2004 de geldtransactieactiviteiten op de locatie Bijlmerplein 1009 te Amsterdam-Zuidoost heeft beëindigd.
Ter zitting is komen vast te staan dat verweerster in de uitvoeringspraktijk de gedragslijn volgt dat een betrokkene een termijn wordt gegund om aan te tonen dat hij binnen afzienbare tijd over een nieuwe locatie zal beschikken van waaruit de werkzaamheden als geldtransactiekantoor zullen worden voortgezet. Anders dan door eiser is betoogd, maakt de rechtbank uit zowel de brief van verweerster van 9 december 2004, waarbij eiser verzocht is om informatie te verstrekken over het al dan niet beëindigen door GFN van geldtransactieactiviteiten, als de brief van verweerster van 7 januari 2005 inzake het voornemen om tot doorhaling van de inschrijving in het Wgt-register van GFN over te gaan, niet op dat aan eiser een dergelijke termijn niet zou zijn gegund. Ook anderszins is de rechtbank hiervan niet gebleken. Voorzover eiser verweersters handelwijze wel als zodanig heeft opgevat, komt dit voor zijn risico.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen enkel stuk voorhanden is waaruit blijkt dat door eiser uitvoering is gegeven aan zijn voornemen zijn bedrijf voort te zetten na het doen van een Goffin Bank implant op de locatie van GFN. Ter zitting heeft gemachtigde van eiser de rechtbank verzocht alsnog een verklaring te mogen overleggen ter onderbouwing van zijn stelling dat hij destijds in onderhandeling was met een makelaar. De rechtbank heeft ter zitting het bewijsaanbod van eiser gepasseerd, omdat zij het overleggen van een dergelijk stuk in deze fase van de behandeling van het beroep in strijd acht met een goede procesorde. De rechtbank acht hierbij van belang dat door gemachtigde van eiser niet is bestreden dat de betreffende verklaring in een eerder stadium van de procedure had kunnen worden overgelegd.
Nu vaststaat dat GFN de geldtransactieactiviteiten met ingang van 10 december 2004 op de locatie Bijlmerplein 1009 te Amsterdam-Zuidoost heeft beëindigd en niet aannemelijk heeft kunnen maken dat zij de geldtransactieactiviteiten binnen afzienbare tijd elders zou voortzetten, is de rechtbank van oordeel dat verweerster op grond van artikel 5, eerste lid, onder e, van de Wgt verplicht was de inschrijving van GFN in het Wgt-register door te halen. De rechtbank acht de termijn waarop verweerder de inschrijving heeft doorgehaald niet onzorgvuldig.
Eisers grief dat verweerster ten onrechte voorbij is gegaan aan het argument dat een succesvol beroep op dwaling ingevolge artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek de financiële implant ongedaan zal maken en er dan geen sprake van zou zijn dat GFN de activiteiten zou hebben beëindigd, faalt reeds omdat niet is komen vast te staan dat eiser rechtsmaatregelen heeft getroffen teneinde de overeenkomst op grond van dwaling aan te tasten, waarbij de rechtbank overigens in het midden laat of een dergelijke actie enige kans van slagen zou hebben gehad.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Kruisdijk als voorzitter en mr. L.A.C. van Nifterick en
mr. J.M. Hamaker als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. A.J.J. van der Vlist als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2006.
De griffier: De voorzitter:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.