Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Onderlinge Uitvaartvereniging “Algemeen Belang Winschoten” U.A., gevestigd te Winschoten, eiseres,
De Nederlandsche Bank N.V., verweerster,
gemachtigde mr. C.A. Doets, advocaat te Amsterdam.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 18 november 2004 heeft verweerster het verzoek om een ontheffing van het verbod van artikel 3 van de Regeling uitbesteding verzekeraars (hierna: de Regeling) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 28 december 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 14 juni 2005 heeft verweerster het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 21 juli 2005, aangevuld bij brieven van 18 en 30 augustus 2005, beroep ingesteld.
Verweerster heeft bij brief van 19 oktober 2005 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2005. Eiseres is met kennisgeving niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is namens verweerster verschenen M. van Dalfsen, werkzaam bij verweerster.
Ingevolge de artikelen 1 en 2 van de op 30 oktober 2004 in werking getreden Fusiewet De Nederlandsche Bank N.V. en de Stichting Pensioen- & Verzekeringskamer is de Pensioen- & Verzekeringskamer (hierna: de PVK) opgegaan in verweerster en oefent verweerster alle taken en bevoegdheden uit die bij of krachtens enige wet aan de PVK zijn toegekend.
In artikel 31 van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf (hierna: de Wet) is bepaald dat:
1. een verzekeraar zorgdraagt voor een goede administratieve organisatie en adequate interne controleprocedures;
2. de PVK aan verzekeraars regels kan stellen voor hun bedrijfsvoering met betrekking tot de administratieve organisatie - met inbegrip van de financiële administratie - en de interne controle.
Ingevolge artikel 93, eerste lid, van de Wet is in afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor beroepen tegen besluiten op grond van deze wet de rechtbank te Rotterdam bevoegd.
De PVK heeft mede krachtens artikel 31, tweede lid, van de Wet op 22 januari 2004 de Regeling (Stcrt. 2004, 20) vastgesteld.
Ingevolge artikel 3 van de Regeling zijn, onverminderd artikel 2, die vormen van uitbesteding, die de verantwoordelijkheid van de verzekeraar voor de organisatie en beheersing van bedrijfsprocessen en het toezicht daarop kunnen ondermijnen, niet toegestaan.
Ingevolge artikel 8 van de Regeling kan de PVK aan een verzekeraar geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de voorschriften van deze regeling. Zij kan aan de ontheffing beperkingen stellen en voorschriften verbinden. Een ontheffing kan worden ingetrokken.
Ingevolge artikel 9 van de Regeling:
1. treedt deze regeling in werking op 1 februari 2004;
2. dienen verzekeraars die op 1 februari 2004 als verzekeraar werkzaam zijn, de bestaande overeenkomsten van uitbesteding uiterlijk op 31 januari 2005 aan deze regeling aan te passen.
De toelichting bij de Regeling bevat ondermeer het volgende:
“Artikel 3 Beperkingen aan uitbesteding
Die vormen van uitbesteding die de verantwoordelijkheid van de verzekeraar voor de organisatie en beheersing van bedrijfsprocessen en het toezicht daarop kunnen ondermijnen, zijn niet toegestaan. Voorbeelden van dergelijke vormen van uitbesteding zijn:
- uitbesteding van de interne-auditfunctie, indien een verzekeraar over een dergelijke functie beschikt;
- uitbesteding aan de controlerende externe accountant van de verzekeraar, dan wel aan het kantoor waaraan de externe accountant is verbonden van de financiële administratie, het opmaken van de staten als bedoeld in artikel 72, eerste lid en artikel 100, eerste lid van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 en de staten als bedoeld in artikel 33, eerste lid van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en het opmaken van de jaarrekening.
Artikel 8 Ontheffing
Als blijkt dat de verzekeraar met de uitvoerende organisatie geen overeenstemming kan bereiken over de conform deze regeling te stellen eisen, kan de verzekeraar met de Pensioen- & Verzekeringskamer in overleg treden om te bezien welke alternatieve maatregelen tot een passende compensatie kunnen leiden. Indien de compensatie passend wordt geacht, zal de Pensioen- & Verzekeringskamer een gehele of gedeeltelijke ontheffing van de voorschriften van deze regeling kunnen geven. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan aan de ontheffing beperkingen stellen en voorschriften verbinden.”.
2.2. Standpunten van verweerster
Verweerster heeft in het bestreden besluit overwogen dat de bij eiseres bestaande situatie, waarin De Jong & Laan accountants belastingadviseurs optreedt als certificerend accountant en als administratiekantoor, juist één van de vormen van uitbesteding is die blijkens de toelichting bij artikel 3 van de Regeling niet is toegestaan. Naar het oordeel van verweerster dient in een dergelijk geval geen volledige ontheffing voor onbepaalde tijd, zoals op grond van artikel 8 van de Regeling is verzocht, te worden verleend. In een geval als het onderhavige zou slechts plaats zijn voor incidentele assistentie in noodgevallen bij werkzaamheden van administratietechnische aard.
Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel wegens een aan de met eiseres vergelijkbare natura-uitvaartverzekeraar Onderlinge Waarborgmaatschappij Uitvaartszorg Delfzijl (hierna: Delfzijl) onder enkele voorwaarden verleende ontheffing als door eiseres is verzocht, heeft verweerster in algemene zin overwogen dat het haar op grond van artikel 87 van de Wet verboden is aan uit hoofde van de Wet verkregen inlichtingen bekendheid te geven of daarvan gebruik te maken anders dan voor de uitoefening van haar taak of door de Wet wordt geëist. Daarbij heeft zij voorts benadrukt dat zij geen beleidsregels als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb heeft vastgesteld omtrent de uitvoering van de Regeling en dat zij niet kan worden verplicht om ingeval van een onjuiste beslissing voort te gaan met het in vergelijkbare gevallen nemen van dergelijke beslissingen in strijd met de regelgeving. Daarbij heeft verweerster met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel tenslotte opgemerkt dat er ten tijde van de heroverweging geen ontheffingen (meer) golden voor uitbesteding van de financiële administratie aan de controlerende externe accountant van de verzekeraar, dan wel aan het kantoor waaraan de externe accountant is verbonden.
Dat de Regeling met zich brengt dat het kostenaspect voor kleine verzekeraars veel zwaarder weegt dan voor grote verzekeraars kan volgens verweerster niet tot ontheffing leiden. Het toezicht is immers gericht op bescherming van de polishouders. Niet kan worden ingezien dat de polishouders bij een kleine verzekeraar minder bescherming behoeven dan bij een grote verzekeraar.
Tenslotte moet volgens verweerster voorbij worden gegaan aan de stelling van eiseres dat er voldoende waarborgen zouden zijn indien de controlerende accountant bij een andere vestiging werkzaam zou zijn dan bij de vestiging waar de financiële controle plaatsvindt. Immers, indien het argument dat de eigen beroepsverantwoordelijkheid van de controlerende accountant voldoende waarborgen zou bieden, zou moeten worden gevolgd, zou de Regeling op dit punt overbodig zijn.
In het verweerschrift is ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel nog benadrukt dat, zo in een eerder stadium al sprake is geweest van een ontheffing aan Delfzijl, deze ten tijde van het bestreden besluit was ingetrokken, zodat geen sprake kan zijn van een dwingend precedent. Voorts is in dit verband aangevoerd dat verweerster ten tijde van het bestreden besluit een vaste gedragslijn hanteerde inzake de handhaving van artikel 3 van de Regeling en het verlenen van ontheffingen op grond van artikel 8 van de Regeling.
2.3. Standpunten van eiseres
In beroep heeft eiseres herhaald dat ontheffing aan haar moet worden verleend omdat voor haar als kleine verzekeraar het voldoen aan dezelfde controle-eisen als grote verzekeraars te belastend is en omdat het niet aan haar verlenen van ontheffing onder aanvullende voorwaarden, zoals bij Delfzijl is gebeurd, in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank stelt vast dat hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd niet meer is dan een herhaling van hetgeen zij in bezwaar heeft aangevoerd en door verweerster gemotiveerd is weerlegd. De rechtbank onderschrijft hetgeen door verweerster is overwogen en volstaat derhalve met het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, reeds niet omdat ten tijde van de heroverweging - naar verweerster onweersproken heeft gesteld - geen ontheffing zoals door eiseres is verzocht aan een andere verzekeraar van kracht was. Voorts vermag de rechtbank, in het licht van artikel 3 van de Regeling en de toelichting daarop, niet in te zien dat verweerster een te beperkte invulling geeft aan de haar toekomende bevoegdheid tot het geven van een ontheffing als bedoeld in artikel 8 van de Regeling. Tenslotte acht de rechtbank de Regeling zelf niet in strijd met de Wet of het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde verbod van willekeur. Hieruit volgt tevens dat de stelling van eiseres dat zij door de gestelde eisen zwaarder wordt getroffen dan grote verzekeraars geen doel kan treffen.
De rechtbank zal het beroep derhalve ongegrond verklaren.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Kruisdijk als voorzitter en mr. D.C.J. Peeck en mr. J.A.F. Peters als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. drs. R. Stijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2006.
De griffier: De voorzitter:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerster kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.