ECLI:NL:RBROT:2005:AU8595

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BC 05/5528-KRD
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluiten op bezwaar door De Nederlandsche Bank N.V.

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 13 december 2005 uitspraak gedaan in een beroep tegen het niet tijdig nemen van besluiten op bezwaar door De Nederlandsche Bank N.V. De eisers, vertegenwoordigd door mr. G.P. Roth, hebben bezwaar gemaakt tegen besluiten van 25 augustus 2003, waarbij hun eerdere bezwaren ongegrond zijn verklaard. Deze besluiten betroffen maatregelen die de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van Veer Palthe Voûte N.V. moesten treffen, met als doel de eisers met onmiddellijke ingang te ontheffen van hun functie als lid van de raad van bestuur.

De rechtbank heeft eerder, op 19 mei 2004, de beroepen in eerste aanleg ongegrond verklaard. Echter, het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 27 september 2005 de uitspraak van de rechtbank vernietigd en verweerster opgedragen opnieuw te beslissen op de bezwaren van eisers. De gemachtigde van eisers heeft op 15 november 2005 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van nieuwe beslissingen op de bezwaren.

De rechtbank overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan binnen zes weken moet beslissen op een bezwaarschrift. In dit geval was er geen termijn gesteld door het College voor het opnieuw beslissen op bezwaar. De rechtbank concludeert dat verweerster, door de hoorzitting pas op 30 november 2005 te plannen, niet tijdig heeft beslist. Echter, de rechtbank stelt vast dat eisers instemden met een latere afdoening, waardoor verweerster niet in verzuim was ten tijde van de indiening van het beroepschrift. Daarom verklaart de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, zonder nader onderzoek ter zitting. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: BC 05/5528-KRD
Uitspraak
als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht
in het geding tussen
[Belanghebbende 1], wonende te Sleeuwwijk, en
[Belanghebbende 2], wonende te Den Haag, eisers,
gemachtigde mr. G.P. Roth, advocaat te Amsterdam,
en
De Nederlandsche Bank N.V., verweerster.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij twee besluiten van 25 augustus 2003 heeft verweerster de bezwaren van eisers ongegrond verklaard tegen twee besluiten van 14 april 2003, ertoe strekkende dat de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van Veer Palthe Voûte N.V. maatregelen treft die ertoe leiden dat eisers met onmiddellijke ingang blijvend worden ontheven van hun functie als lid van de raad van bestuur van Veer Palthe Voûte N.V..
Bij uitspraak van 19 mei 2004 heeft de rechtbank de beroepen in eerste aanleg tegen de besluiten van 25 augustus 2003 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2005 (LJN: AU3486) heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College) de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep in eerste aanleg gegrond verklaard, de besluiten van 25 augustus 2003 vernietigd en verweerster opgedragen opnieuw te beslissen op de bezwaren van eisers tegen de besluiten van 14 april 2003.
De gemachtigde van eisers heeft bij brief van 15 november 2005 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van nieuwe beslissingen op de bezwaren.
Voorts is met die brief van 15 november 2005 een verzoek aan het College gedaan om toepassing te geven aan artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De griffier van het College heeft bij brief van 16 november 2005 de brief van 15 november 2005 aan de rechtbank ter afhandeling gestuurd voorzover die ziet op het instellen van beroep en de rechtbank bericht dat het verzoek door het College ter hand zal worden genomen.
De gemachtigde van eisers heeft bij brief van 7 december 2005 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat verweerster wordt gelast binnen 7 werkdagen na dagtekening van dit verzoek op de bezwaren te beslissen onder verbeurte van een dwangsom.
2. Overwegingen
Omtrent de ontvankelijkheid van het beroep overweegt de rechtbank ambtshalve als volgt.
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
In artikel 7:10, eerste lid, van de Awb is als hoofdregel neergelegd dat het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Ingevolge het derde lid van dat artikel kan de beslissing voor ten hoogste vier weken worden verdaagd en wordt van de verdaging schriftelijk mededeling gedaan. Ingevolge het vierde lid van dat artikel is - voor zover hier van belang - verder uitstel mogelijk ingeval de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt.
Het College heeft in zijn uitspraak van 27 september 2005 verweerster geen termijn gesteld voor het opnieuw nemen van beslissingen op de bezwaren tegen de besluiten van 14 april 2003. Nu in de Awb niet expliciet is neergelegd welke termijn dient te gelden voor het opnieuw beslissen op bezwaar na een vernietiging van de eerdere heroverweging indien geen toepassing is gegeven aan artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, ziet de rechtbank in navolging van de uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van 30 januari 2004 (JB 2004/138) aanleiding voor een overeenkomstige toepassing van artikel 7:10 van de Awb. Daar geen sprake is van een adviescommissie als bedoeld in die artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, diende verweerster derhalve binnen 6 weken na ontvangst van de uitspraak opnieuw op de bezwaren te beslissen.
Nu op het afschrift van de uitspraak van 27 september 2005 een aparte dagtekening van de verzending ontbreekt en de griffie van het College gewoonlijk de uitspraak op de datum waarop de uitspraak is gedaan aan partijen toezendt, neemt de rechtbank de dag die daarop volgt als aanvangsdatum van de beslistermijn. Verweerster diende derhalve behoudens het bepaalde in artikel 7:10 derde en vierde lid, van de Awb uiterlijk op 8 november 2005 nieuwe besluiten op bezwaar te nemen.
Verweerster heeft de gemachtigde van eisers eerst bij brief van 16 november 2005 bericht dat de beslistermijn met vier weken is verdaagd en de hoorzitting bepaald op 30 november 2005.
Naar het oordeel kan die brief, gelet op de tekst en de strekking van artikel 7:10, derde lid, van de Awb, niet leiden tot verdaging van de beslistermijn omdat die reeds was verlopen voor verzending van die brief.
Nu de gemachtigde van eisers echter bij brief van 8 november 2005 heeft laten weten dat hij alsnog een hoorzitting wenste indien zijn bijgevoegde aantekeningen voor de hoorzitting niet reeds tot herroeping van de besluiten van 14 april 2003 zouden leiden, hebben eisers in feite ingestemd met een latere afdoening als bedoeld in artikel 7:10, vierde lid, van de Awb. Nu in een eerdere brief van 26 oktober 2005 reeds was aangegeven dat eisers zijn verhinderd in de periode 8 november tot en met 20 november en op 22 november 2005, en verweerster de hoorzitting vervolgens op 30 november 2005 heeft bepaald, was verweerster ten tijde van de indiening van het beroepschrift van 15 november 2005 in ieder geval niet in verzuim tijdig daarop te beslissen.
Het beroep is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank zal het beroep derhalve niet-ontvankelijk verklaren zonder nader onderzoek ter zitting.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Kruisdijk.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. drs. R. Stijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 december 2005.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers worden begrepen - en verweerster kunnen tegen deze uitspraak verzet doen bij de rechtbank door binnen een termijn van zes weken een gemotiveerd verzetschrift in te dienen. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.