ECLI:NL:RBROT:2005:AU8584

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BC 05/5895-KRD
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming door de Autoriteit Financiële Markten na vernietiging door het College van Beroep voor het bedrijfsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM). De rechtbank oordeelde dat de AFM in verzuim was om tijdig te beslissen op de bezwaren van eisers tegen eerdere besluiten. De zaak ontstond naar aanleiding van besluiten van de AFM van 3 september 2003, waarbij eisers bezwaar maakten tegen maatregelen die de AFM had opgelegd aan beleggingsinstellingen. De rechtbank had eerder een uitspraak gedaan op 19 mei 2004, maar deze werd op 27 september 2005 door het College van Beroep voor het bedrijfsleven vernietigd, waarbij de AFM werd opgedragen opnieuw te beslissen op de bezwaren van eisers.

Eisers hebben op 7 december 2005 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van nieuwe beslissingen door de AFM. De rechtbank overwoog dat de AFM niet binnen de wettelijk gestelde termijn had beslist en dat de termijn voor het nemen van besluiten was verstreken. De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was en dat de AFM uiterlijk op 27 december 2005 moest beslissen op de bezwaren, met een dwangsom van € 250 per dag bij niet-naleving.

De rechtbank heeft de AFM ook veroordeeld in de proceskosten van eisers, die op € 322 zijn vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de mogelijkheid voor eisers om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: BC 05/5895-KRD
Uitspraak
als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht
in het geding tussen
[Belanghebbende 1], wonende te Sleeuwijk, en
[Belanghebbende 2], wonende te Den Haag, eisers,
gemachtigde mr. G.P. Roth, advocaat te Amsterdam,
en
de Stichting Autoriteit Financiële Markten, verweerster.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij twaalf besluiten van 3 september 2003 heeft verweerster de bezwaren van eisers tegen de besluiten van 14 april 2003, ertoe strekkende dat een zestal beleggingsinstellingen maatregelen treffen die ertoe leiden dat die beleggingsinstellingen met onmiddellijke ingang niet langer feitelijk of formeel worden bestuurd door Veer Palthe Voûte N.V., zolang eisers feitelijk of formeel bestuurder dan wel beleidsbepaler zijn van de laatstgenoemde vennootschap.
Bij uitspraak van 19 mei 2004 heeft de rechtbank van de beroepen in eerste aanleg tegen de besluiten van 3 september 2003 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2005 (LJN: AU3491) heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College) de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep in eerste aanleg gegrond verklaard, de besluiten van 3 september 2003 vernietigd en verweerster opgedragen opnieuw te beslissen op de bezwaren van eisers tegen de besluiten van 14 april 2003.
De gemachtigde van eisers heeft bij brief van 7 december 2005 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van nieuwe beslissingen op de bezwaren.
Voorts is met die brief de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat verweerster wordt gelast binnen 7 werkdagen na dagtekening van dit verzoek op de bezwaren te beslissen onder verbeurte van een dwangsom.
2. Overwegingen
Omtrent de ontvankelijkheid van het beroep overweegt de rechtbank ambtshalve als volgt.
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
In artikel 7:10, eerste lid, van de Awb is als hoofdregel neergelegd dat het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Ingevolge het derde lid van dat artikel kan de beslissing voor ten hoogste vier weken worden verdaagd en wordt van de verdaging schriftelijk mededeling gedaan. Ingevolge het vierde lid van dat artikel is - voor zover hier van belang - verder uitstel mogelijk ingeval de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt.
Het College heeft verweerster geen termijn gesteld voor het opnieuw nemen van beslissingen op de bezwaren tegen de besluiten van 14 april 2003. Nu in de Awb niet expliciet is neergelegd welke termijn dient te gelden voor het opnieuw beslissen op bezwaar na een vernietiging van de eerdere heroverweging indien geen toepassing is gegeven aan artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, ziet de rechtbank in navolging van de uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van 30 januari 2004 (JB 2004/138) aanleiding voor een overeenkomstige toepassing van artikel 7:10 van de Awb. Daar geen sprake is van een adviescommissie als bedoeld in die artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, diende verweerster derhalve binnen 6 weken na ontvangst van de uitspraak opnieuw op de bezwaren te beslissen.
Nu op het afschrift van de uitspraak van 27 september 2005 een aparte dagtekening van de verzenddatum ontbreekt en de griffie van het College gewoonlijk de uitspraak op de datum waarop de uitspraak is gedaan aan partijen toezendt, neemt de rechtbank de dag die daarop volgt als aanvangsdatum van de beslistermijn. Verweerster diende derhalve behoudens het bepaalde in artikel 7:10 derde en vierde lid, van de Awb uiterlijk op 8 november 2005 nieuwe besluiten op bezwaar te nemen.
Verweerster heeft, naar onweersproken is gesteld door de gemachtigde van eisers, hem eerst bij brief van 10 november 2005 bericht dat de beslistermijn met vier weken is verdaagd.
Naar het oordeel kan die brief, gelet op de tekst en de strekking van artikel 7:10, derde lid, van de Awb, niet leiden tot verdaging van de beslistermijn omdat die reeds was verlopen voor verzending van die brief.
Nu de gemachtigde van eisers echter bij brief van 8 november 2005 heeft laten weten dat hij alsnog een hoorzitting wenste indien zijn bijgevoegde aantekeningen voor de hoorzitting niet reeds tot herroeping van de besluiten van 14 april 2003 zouden leiden, hebben eisers in feite ingestemd met een latere afdoening als bedoeld in artikel 7:10, vierde lid, van de Awb. Nu in een eerdere brief van 26 oktober 2005 reeds was aangegeven dat eisers zijn verhinderd in de periode 8 november tot en met 20 november en op 22 november 2005, en verweerster de hoorzitting vervolgens op 30 november 2005 heeft bepaald, ligt de vraag voor of ten tijde van het indienen van het beroepschrift, te weten 7 december 2005, sprake was van een verzuim tijdig te beslissen.
Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Zij overweegt in dit verband dat uit de hiervoor genoemde brieven van de gemachtigde van eisers en de nadere brief van 5 december 2005 niet kan worden afgeleid dat eisers akkoord waren met een afdoening veel later dan eind november 2005. Gelet op het feit dat verweerster de hoorzitting heeft gepland op 30 november 2005 en gelet op de herhaalde aansporing van de zijde van eisers om haast te maken met de heroverweging kan zonder nadere instemming van eisers niet worden aangenomen dat zij toestemming hebben verleend om pas op of na 7 december 2005 de heroverweging af te ronden.
Het beroep is derhalve kennelijk gegrond. De rechtbank zal derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 8:72, eerste lid, van de Awb, de weigering tijdig op de bezwaren te beslissen vernietigen.
Gelet op de geruime tijd die inmiddels is verstreken na de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, het gegeven dat bij een ontvankelijk beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar een termijn wordt gesteld waarbinnen de heroverweging alsnog moet worden afgerond en de door de gemachtigde van eisers gestelde spoedeisendheid met het vóór 28 december 2005 afgeven van beslissingen op bezwaar jegens eisers in verband met een lopende strafzaak, terwijl van de zijde van verweerster is aangegeven dat zij verwacht de besluitvorming uiterlijk op die datum af te ronden, ziet de rechtbank aanleiding onder toepassing van artikel 8:72, vijfde en het zevende lid, van de Awb verweerster op te dragen uiterlijk op 27 december 2005 de besluitvorming af te ronden. Voorts ziet zij aanleiding om aan het overschrijden van die termijn een dwangsom te koppelen van € 250,- per dag.
De rechtbank ziet aanleiding verweerster te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 322,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, bestaande uit het indienen van een beroepsschrift.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt de weigering tijdig op de bezwaren te beslissen,
draagt verweerster op uiterlijk op 27 december 2005 op de bezwaren te beslissen en bepaalt dat indien of zolang verweerster daar niet aan voldoet, zij een dwangsom van € 250,- per dag verbeurt,
bepaalt dat verweerster aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 138,- vergoedt,
veroordeelt verweerster in de proceskosten tot een bedrag van € 322,- en wijst haar aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Kruisdijk.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. drs. R. Stijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 december 2005.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers worden begrepen - en verweerster kunnen tegen deze uitspraak verzet doen bij de rechtbank door binnen een termijn van zes weken een gemotiveerd verzetschrift in te dienen. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.