ECLI:NL:RBROT:2005:AU8581

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
VBC 05/5894-KRD
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure tegen de Stichting Autoriteit Financiële Markten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 december 2005 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door verzoekers tegen de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM). De procedure is ontstaan naar aanleiding van twaalf besluiten van de AFM van 3 september 2003, waarin de bezwaren van verzoekers tegen besluiten van 14 april 2003 ongegrond werden verklaard. Deze besluiten betroffen maatregelen die de AFM had opgelegd aan een zestal beleggingsinstellingen, met als doel dat deze instellingen niet langer bestuurd zouden worden door Veer Palthe Voûte N.V. zolang verzoekers feitelijk of formeel bestuurder of beleidsbepaler waren van deze vennootschap.

De rechtbank had eerder, op 19 mei 2004, de beroepen in eerste aanleg tegen de besluiten van de AFM ongegrond verklaard. Echter, op 27 september 2005 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep in eerste aanleg gegrond verklaard. De AFM werd opgedragen opnieuw te beslissen op de bezwaren van verzoekers. Na deze uitspraak heeft de gemachtigde van verzoekers op 7 december 2005 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van nieuwe beslissingen door de AFM en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, gezien de eerdere uitspraak van dezelfde datum, was er geen beroep in de hoofdzaak meer aanhangig en hadden verzoekers geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen, waarbij hij oordeelde dat het verzoek kennelijk ongegrond was. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. drs. R. Stijnen, en is openbaar uitgesproken op 13 december 2005.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: VBC 05/5894-KRD
Uitspraak
naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de procedure tussen
[Belanghebbende 1], wonende te Sleeuwijk, en
[Belanghebbende 2], wonende te Den Haag, verzoekers,
gemachtigde mr. G.P. Roth, advocaat te Amsterdam,
en
de Stichting Autoriteit Financiële Markten, verweerster.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij twaalf besluiten van 3 september 2003 heeft verweerster ongegrond verklaard de bezwaren van verzoekers tegen de besluiten van 14 april 2003, ertoe strekkende dat een zestal beleggingsinstellingen maatregelen treffen die ertoe leiden dat die beleggingsinstellingen verzoekers met onmiddellijke ingang niet langer feitelijk of formeel worden bestuurd door Veer Palthe Voûte N.V., zolang verzoekers feitelijk of formeel bestuurder dan wel beleidsbepaler zijn van de laatstgenoemde vennootschap.
Bij uitspraak van 19 mei 2004 heeft de rechtbank van de beroepen in eerste aanleg tegen de besluiten van 3 september 2003 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2005 (LJN: AU3491) heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College) de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep in eerste aanleg gegrond verklaard, de besluiten van 3 september 2003 vernietigd en verweerster opgedragen opnieuw te beslissen op de bezwaren van verzoekers tegen de besluiten van 14 april 2003.
De gemachtigde van verzoekers heeft bij brief van 7 december 2005 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van nieuwe beslissingen op de bezwaren.
Voorts is met die brief de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat verweerster wordt gelast binnen 7 werkdagen na dagtekening van dit verzoek op de bezwaren te beslissen onder verbeurte van een dwangsom.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 13 december 2005 (BC/5895) het beroep gegrond verklaard, de weigering tijdig op de bezwaren te beslissen vernietigd, verweerster opgedragen uiterlijk op 27 december 2005 de heroverweging af te ronden en zij heeft daar een dwangsom aan gekoppeld van € 250,- per dag.
2. Overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
Ingevolge artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen op een zitting te verschijnen.
Gelet op de uitspraak van gelijke datum als vermeld in rubriek 1 is er thans geen beroep in de hoofdzaak meer aanhangig. Gelet op het dictum van die uitspraak hebben verzoekers evenmin een spoedeisend belang bij enig verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende bezwaar. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen.
Het vorenstaande brengt de voorzieningenrechter voorts tot het oordeel dat het verzoek kennelijk ongegrond is, zodat hij toepassing geeft aan artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb of voor een proceskostenveroordeling.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Kruisdijk.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. drs. R. Stijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 december 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Afschrift verzonden op: