ECLI:NL:RBROT:2005:AU0650

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/2758 en 05/2959 VBC
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom wegens gebruik van het woord bank in de naam van een onderneming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2005 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers, De Bedrijvendatabank B.V. en [verzoeker 2]. De verzoekers hadden bezwaar gemaakt tegen besluiten van de De Nederlandsche Bank N.V. waarin hen lasten onder dwangsom werden opgelegd wegens het gebruik van het woord 'bank' in de naam van hun onderneming, in strijd met artikel 83 van de Wet toezicht kredietwezen 1992. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verweerster, De Nederlandsche Bank, bevoegd was om deze lasten op te leggen en dat verzoekers in overtreding waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat het gebruik van de naam 'bedrijvenbank' de indruk kan wekken dat verzoekers actief zijn op de financiële markten, wat in strijd is met de wet. Verzoekers voerden aan dat het gebruik van de naam geen verwarring bij het publiek zou veroorzaken en dat er sprake was van ongelijke behandeling ten opzichte van andere ondernemingen met vergelijkbare namen. De voorzieningenrechter verwierp deze argumenten en concludeerde dat de belangen van de handhaving van de wet zwaarder wogen dan de belangen van verzoekers. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de schorsing van de lasten verviel een week na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: VBC 05/2758-KRD
VBC 05/2759-KRD
Uitspraak
naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de procedure tussen
1. De Bedrijvendatabank B.V. (hierna: De Bedrijvendatabank), gevestigd te Amsterdam,
2. [verzoeker 2] (hierna: [verzoeker 2]), handelend onder de naam Computer Opleidingsinstituut Spectrum, wonende te [woonplaats],
tezamen te noemen: verzoekers,
gemachtigde: mr. S. Levelt, advocaat te Amsterdam,
en
De Nederlandsche Bank N.V., verweerster,
gemachtigde: mr. C.A. Doets, advocaat te Amsterdam,
1. Ontstaan en loop van de procedure
Verweerster heeft bij besluiten van 29 juni 2005 aan verzoekers lasten onder dwangsom opgelegd in verband met overtreding van artikel 83, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (hierna: Wtk 1992) in verband met het gebruik van het woord ‘bank’ in de naam of bij de uitoefening van het bedrijf.
Tegen deze besluiten (hierna: de bestreden besluiten) is namens verzoekers bij brief van 30 juni 2005 bezwaar gemaakt.
Voorts is namens verzoekers bij brief van 5 juli 2005 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij schrijven van 11 juli 2005 heeft verweerster de rechtbank bericht dat zij instemt met het met ingang van die dag schorsen van de begunstigingstermijn tot het moment waarop de voorzieningenrechter op het verzoek tot een voorlopige voorziening heeft besloten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2005. De heer J.G. van Heertum was aanwezig alsmede de gemachtigde van verzoekers. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
2. Overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
2.1. Wettelijk kader
Artikel 83 van de Wtk 1992 luidt als volgt:
“1. Aan ondernemingen en instellingen, die niet ingevolge artikel 52, tweede lid, zijn geregistreerd, is het verboden het woord "bank" of vertalingen of vormen daarvan te bezigen in hun naam of bij de uitoefening van hun bedrijf, tenzij zulks in zodanige samenhang geschiedt, dat daaruit duidelijk blijkt, dat de desbetreffende onderneming of instelling niet werkzaam is op financiële markten.
2. Het in het eerste lid genoemde verbod is niet van toepassing op:
a. de Bank;
b. de representatieve organisaties; en
c. iedere in een andere Lid-Staat gevestigde onderneming of instelling die van de toezichthoudende autoriteit van die andere Lid-Staat een voor de uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling benodigde vergunning heeft verkregen.
3. Onze Minister kan vrijstelling verlenen van het in het eerste lid genoemde verbod. Onze Minister kan aan de vrijstelling beperkingen stellen of voorschriften verbinden.
4. De Bank kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid genoemde verbod. De Bank kan aan de ontheffing beperkingen stellen of voorschriften verbinden.”.
In artikel 90b van de Wtk 1992 is - voor zover hier van belang - bepaald dat Onze Minister of de Bank een last onder dwangsom kan opleggen ter zake van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel 83, eerste en vierde lid.
2.2. Feiten en omstandigheden
Bij brief van 5 april 2005 heeft verweerster aan [verzoeker 2] bericht dat zij voornemens is om een last onder dwangsom op te leggen omdat er sprake is van een overtreding van artikel 83, eerste lid, van de Wtk 1992. Verweerster heeft eveneens aan De Bedrijvendatabank dit voornemen kenbaar gemaakt bij brief van 28 april 2005. [verzoeker 2] heeft bij brief van 18 april 2005 zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
Blijkens de bestreden besluiten stelt verweerster zich op het standpunt dat verzoekers artikel 83, eerste lid, van de Wtk 1992 hebben overtreden omdat het gebruik van het woord ‘bank’ niet (langer) in zodanige samenhang geschiedt, dat daaruit duidelijk blijkt dat de onderneming niet werkzaam is op de financiële markten. Verweerster heeft om die reden bij de bestreden besluiten verzoekers gelast dat zij staken en gestaakt houden de met artikel 83 van de Wtk 1992 strijdige activiteiten van het gebruik van het woord ‘bedrijvenbank’. [verzoeker 2] moet de registratie van de domeinnaam ‘bedrijvenbank.nl’ opheffen en de website ‘www.bedrijvenbank.nl’ deactiveren. De Bedrijvendatabank dient aan verweerster tevens een uittrekstel toe te zenden uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken waaruit de wijziging van de handelsnaam ‘Bedrijvenbank’ blijkt. Met het oog op het nakomen van deze last geldt een begunstigingstermijn van twee weken. Indien verzoekers na afloop van de begunstigingstermijn niet hebben voldaan aan deze last, verbeuren verzoekers voor elke volle werkdag dat niet (volledig) is voldaan aan de last een dwangsom van € 500,00 met een maximum van € 10.000,00.
2.3. Standpunt van verzoekers
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat het gebruik van het woord ‘bedrijvenbank’ in zodanige samenhang geschiedt dat daaruit duidelijk blijkt dat zij niet werkzaam zijn op de financiële markt. De kans op verwarring bij het publiek is uiterst minimaal. Verzoekers achten het in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat wel tegen de naam ‘bedrijvenbank’ wordt opgetreden en niet tegen een aantal andere namen waarin het woord bank voorkomt, zoals ‘Chipbank’, ‘Clickbank’ en ‘Huizenbank’. Verweerster heeft voorts in redelijkheid geen gebruik kunnen maken van de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom nu zij sedert 1997 op de hoogte is van het gebruik van de naam ‘bedrijvenbank’ door [verzoeker 2]. Door alsnog op te treden tegen deze naam veroorzaakt verweerster een aanzienlijke schade bij verzoekers. Ter beperking van de schade dient een overgangsperiode in acht te worden genomen van zo’n twaalf maanden gedurende welke het publiek geleidelijk kan wennen. De dwangsombesluiten zijn onvoldoende duidelijk, zo blijkt niet tot hoever de last strekt.
2.4. Beoordeling
Ter zake van de spoedeisendheid is namens verzoekers aangevoerd dat de domeinnaam ‘bedrijvenbank’ bij het publiek als zodanig bekend is. Door de beëindiging van de registratie van deze naam, zal het publiek de website niet meer kunnen vinden. Dit zal leiden tot een aanzienlijke schade bij verzoekers op termijn. Tijdens de behandeling ter zitting heeft [verzoeker 2] aangevoerd dat het opleggen van een dwangsom van maximaal € 10.000,00 financiële problemen tot gevolg zal hebben voor verzoekers.
De voorzieningenrechter merkt op dat een financieel belang volgens vaste jurisprudentie op zichzelf geen aanleiding vormt voor het treffen van een voorlopige voorziening, tenzij bezien in het licht van het totaal van de handelsactiviteiten of de vermogenspositie van de betreffende onderneming, dit zo zwaarwegend is dat de continuïteit van deze onderneming wordt bedreigd of dat deze met anderszins ernstige of onherstelbare schade wordt bedreigd.
Niet is aangetoond of gebleken dat het opleggen van een maximale dwangsom van € 10.000,00 een dergelijke situatie tot gevolg zal hebben. De voorzieningenrechter acht het weliswaar niet onaannemelijk dat het beëindigen van de registratie van de domeinnaam en aanpassen van de website op langere termijn financiële schade tot gevolg zal hebben, maar dat betekent op zich niet dat sprake is ‘onverwijlde spoed’ die noodzaakt tot het treffen van een voorlopige voorziening. Ook hebben verzoekers in het bezwaarschrift aangegeven dat zij enkele dagen nodig hebben om de gevraagde wijzigingen door te voeren. Dit betekent dat de gestelde twee-wekentermijn niet onevenredig kort moet worden geacht. Al met al oordeelt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang niet heel groot.
Voorts kan een spoedeisend belang gelegen zijn in het feit, dat het bestreden besluit zo evident onrechtmatig en belastend is, dat aan de werking van dat besluit onmiddellijk een einde moet worden gemaakt. Ook daarvan is niet gebleken. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Gelet op de tekst van artikel 83, eerste lid, van de Wtk 1992 staat het verbod van het gebruik van het woord ‘bank’ of vertalingen of vormen daarvan in de naam of bij de uitvoering van een bedrijf, voorop. Verzoekers zijn slechts dan niet in overtreding - gegeven dat de uitzonderingen van het tweede en derde lid niet op verzoekers van toepassing zijn - als duidelijk blijkt dat zij niet werkzaam zijn op financiële markten.
Verzoekers hebben in dat verband aangevoerd dat volstrekt duidelijk is dat zij een databank exploiteren met het oog op bemiddeling tussen bedrijven. De naam ‘bedrijvenbank’ zelf suggereert niet dat sprake is van financiële diensten en bij bezoek aan de website verschijnt ook direct de boventitel ‘dè databank over bedrijven’ op het scherm. Anders dan verzoekers is de voorzieningenrechter van oordeel dat het gebruik van de naam ‘bedrijvenbank’ bij het publiek wel degelijk de indruk kan wekken dat het gaat om een onderneming die werkzaam is op de financiële markt, bijvoorbeeld omdat sprake zou zijn van het verstrekken van kredieten aan het bedrijfsleven. Deze indruk wordt nog versterkt doordat de website van de ‘bedrijvenbank’ informatie bevat met een financieel karakter. Zo kan door het aanklikken van profielen informatie verkregen worden over participaties en kapitaal. Dat het hier in feite diensten betreft die geboden worden door andere bedrijven, betekent niet dat hiermee ‘duidelijk blijkt’ dat verzoekers niet op financiële markten werkzaam zijn.
Voor zover verzoekers hebben aangevoerd dat verweerster voorheen geen nadere actie heeft ondernomen tegen het gebruik van de domeinnaam ‘bedrijvenbank’ door verzoekers en dan met name Van Heerstum, merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Verweerster heeft in het bestreden besluit alsmede ter zitting aangevoerd dat er destijds geen actie is ondernomen omdat uit de op 13 mei 1997 geplaatste advertentie mèt de zinsnede ‘de databank voor koop en verkoop van bedrijven’ voldoende duidelijk bleek dat verzoekers niet werkzaam waren op de financiële markt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze toenmalige situatie niet vergelijkbaar is met de huidige situatie, waar sprake is van het bedienen van een veel grotere en virtuele markt met een ander medium, zodat verweerster thans niet gehouden is om een en ander om die reden te gedogen.
Tijdens de behandeling ter zitting heeft [verzoeker 2] aangevoerd dat ook reeds in 1997 gebruik werd gemaakt van de website in plaats van advertenties. De registratie van de website dateert van 27 december 1996. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bestaat er thans geen aanleiding om aan te nemen dat er destijds niet (ook) werd geadverteerd op de wijze zoals verweerster stelt, mede nu [verzoeker 2] niet eerder dan tijdens de zitting de stellingname van verweerster - niet onderbouwd - heeft weersproken.
Gemachtigde van verzoekers heeft in het verzoekschrift alsmede tijdens de behandeling ter zitting namen genoemd van bedrijven waarin tevens het woord “bank” voorkomt. Volgens verzoekers is er dan ook sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel nu tegen het gebruik van deze namen niet wordt opgetreden. Deze grief kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet slagen. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat uit de meeste door verzoekers genoemde domeinnamen duidelijk blijkt dat deze ondernemingen niet werkzaam zijn op de financiële markt. Voorts acht de voorzieningenrechter vooralsnog aannemelijk de stelling van verweerster dat weldegelijk is opgetreden tegen een aantal van de genoemde ‘banken’.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat verzoekers hebben gehandeld in strijd met artikel 83, eerste lid, van de Wtk 1992. Verweerster moet gelet op artikel 90b van de Wtk 1992 bevoegd geacht worden om een dwangsom op te leggen aan verzoekers. De voorzieningenrechter is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die verweerster aanleiding hadden moeten geven om af te zien van het opleggen van een dwangsom. Verweerster heeft bij de belangenafweging het belang van de handhaving van de Wtk 1992 kunnen laten prevaleren boven het belang van verzoekers.
Verzoekers hebben aangevoerd dat de dwangsombesluiten onvoldoende duidelijk zijn en de begunstigingstermijn onevenredig kort. De voorzieningenrechter merkt op dat verweerster in de bestreden besluiten duidelijk heeft aangegeven aan welke lasten verzoekers dienen te voldoen teneinde het verbeurd raken van de dwangsom te voorkomen. De voorzieningenrechter acht de begunstigingstermijn zoals eerder opgemerkt niet onevenredig kort, en voegt hieraan toe dat gemachtigde van verzoekers tijdens de behandeling ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat het opheffen van de registratie van de domeinnaam en het deactiveren van de website technisch gezien uitvoerbaar is binnen de daartoe gestelde termijn. Ook het schrappen van de handelsnaam bij de Kamer van Koophandel is binnen korte termijn te realiseren.
Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar de bestreden besluiten naar verwachting in stand zal blijven. Er is dan ook geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
bepaalt dat de schorsing met betrekking tot de lasten vervalt één week volgende op de verzending van de uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Kruisdijk als voorzieningenrechter.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Jopse als griffier, uitgesproken in het openbaar op
2 augustus 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Afschrift verzonden op: 2 augustus 2005.