ECLI:NL:RBROT:2005:AT9571

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3654
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandelingstelling van vergunningaanvraag trustkantoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juli 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen Marsanja Beheer B.V. en de Nederlandsche Bank N.V. over de buitenbehandelingstelling van een vergunningaanvraag als trustkantoor. De eiseres, Marsanja Beheer B.V., had op 1 juni 2004 een aanvraag ingediend voor een vergunning op basis van de Wet toezicht trustkantoren (Wtt). De Nederlandsche Bank N.V. heeft echter op 27 oktober 2004 het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag niet in behandeling kon worden genomen omdat eiseres niet tijdig de benodigde documenten had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de geboden hersteltermijn van drie weken niet onredelijk was, en dat eiseres niet had aangetoond dat deze termijn te kort was. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres verworpen en geoordeeld dat de Nederlandsche Bank N.V. terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van aanvragen en de verantwoordelijkheden van aanvragers onder de Wtt.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: BC 04/3654-KRD
Uitspraak
in het geding tussen
Marsanja Beheer B.V., gevestigd te Nieuwegein, eiseres,
en
De Nederlandsche Bank N.V., verweerster,
gemachtigde: mr. A.P.J. Tillema, advocaat te Amsterdam.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 1 juni 2004 heeft verweerster eiseres meegedeeld haar aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet toezicht trustkantoren (hierna: Wtt) niet in behandeling te zullen nemen.
Tegen die mededeling heeft eiseres bij brief van 9 juli 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 oktober 2004 heeft verweerster het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 7 december 2004, aangevuld bij brief van 11 januari 2005, beroep ingesteld.
Verweerster heeft bij brief van 4 mei 2005 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2005. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door M.A.H.G.M. Ooms, bestuurder van eiseres. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts zijn namens verweerster verschenen mr. K. van Emmerik en B.A. Eigestein, beiden werkzaam bij verweerster.
2. Overwegingen
2.1. Wettelijk kader
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zoals die bepaling luidde tot 1 juli 2004, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Op 1 maart 2004 is de Wtt in werking getreden.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wtt wordt onder trustkantoor verstaan: een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon die, al dan niet tezamen met andere rechtspersonen, vennootschappen of natuurlijke personen, beroeps- of bedrijfsmatig een of meer van de in onderdeel d genoemde diensten verleent in opdracht van een, niet tot dezelfde groep als waarvan het trustkantoor deel uitmaakt behorende, rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wtt is het verboden zonder vergunning van de toezichthouder vanuit een vestiging in Nederland als trustkantoor werkzaam te zijn.
Artikel 3 van de Wtt luidt als volgt:
“1. De aanvrager van een vergunning verstrekt de volgende gegevens:
a. de identiteit en de antecedenten van de bestuurders en commissarissen van het trustkantoor;
b. de identiteit en de antecedenten van degenen die het beleid van het trustkantoor bepalen of mede bepalen;
c. de identiteit en de antecedenten van degenen die een gekwalificeerde deelneming houden in het trustkantoor, alsmede de omvang van de desbetreffende gekwalificeerde deelneming;
d. de formele en feitelijke zeggenschapsstructuur van de groep waartoe het trustkantoor behoort;
e. de naam, het adres en de statutaire zetel van het trustkantoor en, indien van toepassing, de naam en het adres van zijn bijkantoren;
f. de voorziene bedrijfsvoering, waaronder begrepen de maatregelen gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering, en de voorziene administratieve organisatie en interne controle van het trustkantoor;
g. overige gegevens en bescheiden die de toezichthouder nodig acht in het belang van de beoordeling van de aanvraag.
2. Indien de antecedenten van de personen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, en c, reeds zijn beoordeeld door één van de autoriteiten die zijn belast met de uitvoering van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de Wet toezicht effectenverkeer 1995, Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf of de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, bevat de aanvraag, in aanvulling op de in het eerste lid bedoelde gegevens, de datum van deze beoordeling en de aanduiding van de autoriteit die de beoordeling heeft uitgevoerd.
3. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.
4. De toezichthouder beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.”.
Artikel 50 van de Wtt luidt als volgt:
“1. Een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet vanuit een vestiging in Nederland als trustkantoor werkzaam is, wordt geacht niet in strijd te handelen met het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid.
2. Het in het eerste lid bedoelde trustkantoor meldt zich binnen acht weken na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet schriftelijk bij de toezichthouder en verstrekt binnen een door de toezichthouder te stellen termijn de gegevens en inlichtingen die de toezichthouder nodig acht om te beoordelen of het trustkantoor voldoet aan het bij of krachtens deze wet bepaalde. Deze melding wordt beschouwd als een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid.
3. Op de aanvraag voor een vergunning beslist de toezichthouder binnen een jaar na de ontvangst van de in het tweede lid, eerste volzin, bedoelde gegevens en inlichtingen, of, indien de toezichthouder om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht, binnen een jaar na de ontvangst van die nadere gegevens en inlichtingen.
4. In afwijking van artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het besluit om een aanvraag voor een vergunning niet te behandelen, aan het trustkantoor bekendgemaakt binnen acht weken nadat de in het tweede lid, eerste volzin, bedoelde gegevens en inlichtingen zijn verstrekt of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
5. Indien het trustkantoor niet of niet tijdig heeft voldaan aan het tweede lid, is het eerste lid niet langer van toepassing.
6. Indien de toezichthouder op grond van de gegevens en inlichtingen waarvan hij ingevolge het tweede lid, eerste volzin, kennis heeft genomen van oordeel is dat het trustkantoor niet voldoet aan het bij of krachtens deze wet bepaalde, is het in het eerste lid bepaalde niet langer van toepassing.”.
2.2. Feiten die als vaststaand worden aangenomen
Naar aanleiding van een schriftelijke uitnodiging daartoe van verweerster heeft eiseres zich als trustkantoor bij brief van 19 maart 2004 bij verweerster gemeld.
Bij brief van 24 maart 2004 heeft verweerster eiseres een vergunningaanvraagpakket toegezonden onder de mededeling dat het ingevulde en ondertekende aanvraagformulier en de bijbehorende formulieren inzake het te verrichten betrouwbaarheidsonderzoek binnen drie weken moeten worden ingediend en dat de aanvraag bij niet tijdige inzending buiten behandeling kan worden gesteld.
Bij brief van 18 mei 2004 heeft verweerster eiseres onder meer bericht dat de gestelde termijn inmiddels is verstreken en dat verweerster de aanvraag ingevolge artikel 50, vierde lid, van de Wtt in samenhang met artikel 4:5 van de Awb niet in behandeling zal nemen indien de gevraagde stukken niet binnen een week na dagtekening van de brief alsnog door haar zijn ontvangen.
Nadat ook die termijn was verstreken heeft verweerster besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Deze weigering een beslissing op de aanvraag te nemen als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb is met het bestreden besluit gehandhaafd.
2.3. Standpunten partijen
In het bestreden besluit is overwogen dat eiseres, die beroeps- of bedrijfsmatig diensten als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Wtt verleent aan derden die niet behoren tot de groep waartoe eiseres behoort, moet worden aangemerkt als trustkantoor en dat zij niet onder de Vrijstellingsregeling Wet toezicht trustkantoren valt, zodat de Wtt onverkort op eiseres van toepassing is.
Verweerster heeft verder overwogen dat eiseres in totaal een periode van negen weken is vergund voor het indienen van het aanvraagformulier met bijlagen en dat die termijn een redelijke is. Nu eiseres, die bekend was met de uit de Wtt voortvloeiende voorschriften, die termijn niet heeft benut voor het completeren van de aanvraag, zij niet op enig moment kenbaar heeft gemaakt dat die termijn te kort was en ook na die termijn geen stukken heeft ingediend, moet het bezwaar ongegrond worden verklaard, aldus verweerster.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat haar bestuurder in telefonisch contact met medewerkers van verweerster mogelijk niet expliciet heeft verzocht om uitstel, maar dat hij wel heeft aangegeven dat de vergunde termijn te kort was, zodat verweerster daarmee bekend was. In tegenstelling tot hetgeen het bestreden besluit vermeldt, is geen termijn van negen weken vergund, maar slechts een termijn van drie weken. Toen eiseres bleek dat die termijn niet haalbaar was, heeft de bestuurder van eiseres een eerste rappel afgewacht. Omdat hij die tweede brief pas na het verstrijken van de tweede termijn onder ogen kreeg, heeft de bestuurder van eiseres een tweede rappel afgewacht. Het tweede rappel kwam echter niet. Volstaan werd met een buitenbehandelingstelling van de aanvraag, hetgeen een disproportionele sanctie is.
2.4. Beoordeling
Gelet op de beroepsgronden is niet langer in geschil dat eiseres als een trustkantoor moet worden aangemerkt. Gelet op de mededelingen van eiseres dat zij de directie voert voor twee vennootschappen met betrekking tot drie doelvennootschappen als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d, onder 1º, van de Wtt is de rechtbank van oordeel dat verweerster eiseres niet ten onrechte heeft uitgenodigd een melding te doen en de aanvraagprocedure te doorlopen. Verweerster heeft dan ook terecht stukken opgevraagd die betrekking hebben op de door verweerster te verrichten betrouwbaarheidstoets.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3, eerste en tweede lid, en 50, tweede lid, van de Wtt diende eiseres haar aanvraag vergezeld te doen gaan van de in deze bepalingen bedoelde stukken. Vaststaat dat eiseres, die blijkens het aanvullend beroepschrift zowel de brief van verweerster van 24 maart 2004 als die van 18 mei 2004 heeft ontvangen, geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek die stukken in te dienen.
Ingevolge de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 mei 2003 (JB 2003/174) en die van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 november 2004 (LJN: AR5082) is de termijn als bedoeld in artikel 4:5, vierde lid, van de Awb een fatale termijn en dient de rechter ambtshalve - al dan niet onder aanvulling van rechtsgronden - aan die bepaling te toetsen. Voorts dient de rechter gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 oktober 2004 (JWWB 2004/437) te beoordelen of binnen de toepasselijke termijn voor het nemen van een beslissing op aanvraag gebruik is gemaakt van artikel 4:5 van de Awb. De in artikel 4:5, vierde lid, van de Awb opgenomen bekendmakingtermijn van vier weken, evenals de in artikel 4:15 Awb neergelegde opschorting van de beslistermijn is echter niet van toepassing op aanvragen als bedoeld in artikel 50 van de Wtt. Ingevolge het vierde lid van die bepaling geldt immers voor de buitenbehandelingstelling een bekendmakingtermijn van acht weken nadat de geboden hersteltermijn is verstreken, terwijl ingevolge het derde lid van die bepaling de beslistermijn van een jaar pas gaat lopen nadat de toezichthouder de verzochte gegevens heeft ontvangen. Toetsend aan artikel 50, derde en vierde lid, van de Wtt komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerster bij de toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb geen toepasselijke beslistermijn heeft overschreden en het besluit tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag binnen acht weken na afloop van de eerste hersteltermijn bekend heeft gemaakt.
In artikel 4:5 van de Awb noch in artikel 50 van de Wtt is bepaald welke termijn geboden dient te worden voor het aanvullen van de aanvraag. Deze termijn dient aldus een redelijke te zijn. Gelet op de aan te leveren gegevens en bescheiden is de eerstgeboden termijn van drie weken weliswaar kort te noemen, maar naar het oordeel van de rechtbank - in welk verband zij wijst op de uitspraak van president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 15 mei 1995 (KG 1995/251) - is die termijn niet onredelijk. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres ruimschoots van tevoren beschikte over een informatiepakket van verweerster. Daar komt nog bij dat verweerster eiseres nadien een tweede termijn van een week heeft vergund voor het aanvullen van de aanvraag. De stelling van eiseres dat haar nogmaals een termijn vergund diende te worden vindt geen steun in het recht. De rechtbank merkt voorts op dat eiseres nimmer uitdrukkelijk heeft verzocht om verlenging van de termijn. Eiseres heeft zelfs aangegeven stil te hebben gezeten in afwachting van een rappel na de brief van 18 mei 2004.
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat verweerster in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van haar bevoegdheid de aanvraag niet in behandeling te nemen.
Dat eiseres tengevolge van die beslissing niet langer onder het overgangsregime van artikel 50 van de Wtt valt, maakt dit niet anders. Ook hier wijst de rechtbank op de uitspraak van president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 15 mei 1995 (KG 1995/251). In het onderhavige geval komt daar nog bij dat eiseres ook na ommekomst van de geboden termijnen heeft nagelaten haar aanvraag te completeren, zodat een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag onmogelijk is gebleven.
De rechtbank zal het beroep derhalve ongegrond verklaren.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Kruisdijk als voorzitter en mr. J.M. Hamaker en mr. M. Jurgens als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. drs. R. Stijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2005.
De griffier: De voorzitter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerster kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.