ECLI:NL:RBROT:2004:AS4199

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
WAO 03/1877
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WAO-uitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. W.C. de Jonge, een beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) inzake de toekenning van een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiseres had aanvankelijk een uitkering geweigerd gekregen, maar na bezwaar werd deze alsnog toegekend, met een vergoeding van € 644,-- voor gemaakte kosten in bezwaar. Eiseres heeft echter beroep ingesteld tegen de hoogte van deze vergoeding, omdat zij vond dat er meer kosten gemaakt waren die niet vergoed werden.

De rechtbank heeft op 12 maart 2004 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van eiseres in de bezwaarfase geen gespecificeerd verzoek had ingediend voor de vergoeding van de kosten die zij had gemaakt voor het verkrijgen van medische informatie. De rechtbank stelde vast dat de gemachtigde pas na het bestreden besluit een verzoek had ingediend voor vergoeding van deze kosten, en dat er geen wettelijke verplichting was voor verweerder om eiseres in de gelegenheid te stellen om deze kosten te specificeren voordat het besluit werd genomen.

De rechtbank concludeerde dat de gemaakte kosten voor het verkrijgen van informatie van de huisarts en het onderzoek door Instituut Psychosofia niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om de vergoeding te beperken tot € 644,-- voor de kosten van rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en gespecificeerde verzoeken voor proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: WAO 03/1877-KRD
Uitspraak
in het geding tussen
[Belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder, vestiging te Vlaardingen.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Eiseres heeft verweerder verzocht haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (hierna: WAO) toe te kennen.
Bij besluit van 10 december 2002 heeft verweerder eiseres een uitkering ingevolge de WAO geweigerd, onder overweging dat eiseres op 29 oktober 2002 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, maar aansluitend minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
Tegen dit besluit is namens eiseres bij brief van 8 januari 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 mei 2003 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. Verweerder heeft eiseres ingaande 29 oktober 2002 alsnog een uitkering ingevolge de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Voorts heeft verweerder bij dit besluit eiseres een vergoeding toegekend ad € 644,-- voor de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) is namens eiseres bij schrijven van 23 juni 2003, aangevuld bij brief van 9 juli 2003, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 29 juli 2003 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2004. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.
2. Overwegingen
De rechtbank overweegt dat namens eiseres, gelet op het beroepschrift en het aanvullend beroepschrift, beroep is ingesteld tegen het bestreden besluit voor zover hiermede een vergoeding ad € 644,-- is toegekend voor de in bezwaar gemaakte kosten. Gelet op het bepaalde in artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) dient de rechtbank zich slechts daarover uit te spreken.
2.1 Wettelijk kader
Bij de Wet kosten bestuurlijke voorprocedures van 24 januari 2002, gepubliceerd in Staatsblad 2002, nummer 55, zijn de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb gewijzigd. Hieronder zijn deze artikelen weergegeven zoals deze bij genoemde wet zijn gewijzigd en ten tijde hier van belang van toepassing zijn.
Artikel 7:15 van de Awb heeft de volgende inhoud:
“1. Voor de behandeling van het bezwaar is geen recht verschuldigd.
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Art. 57b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.
3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.”.
Artikel 8:75, eerste lid, van de Awb heeft de volgende inhoud:
“1. De rechtbank is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot
en met vierde lid, en 7:28, tweede lid, eerste volzin, derde en vierde volzin, derde en vierde lid, zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur
worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.”.
2.2. Feiten en omstandigheden
In het bezwaarschrift van 8 januari 2003 is de volgende passage opgenomen:
“REDENEN WAAROM [belanghebbende] zich wendt tot u met het verzoek de bestreden beslissing te herzien en bij gegrond verklaring van het bezwaar, conform de Wet kosten bestuurlijke voorprocedures, tot vergoeding van de kosten van bezwaar over te gaan.”
Bij aanvullend bezwaarschrift, gedateerd 21 februari 2003, heeft de gemachtigde van eiseres met betrekking tot de kosten van bezwaar het hiervoor weergegeven verzoek herhaald.
Op 20 januari 2003 is op verzoek van de gemachtigde van eiseres door haar medisch adviseur, Instituut Psychosofia, een rapport uitgebracht betreffende eiseres. Voor dit rapport heeft de gemachtigde van eiseres een op 5 juni 2003 gedateerde nota ontvangen ad € 488,42.
De gemachtigde van eiseres heeft verweerder ter hoorzitting van 21 mei 2003 een afschrift overhandigd van de van de behandelend huisarts van eiseres verkregen informatie. Voor deze informatie is bij rekening van 7 april 2003 een vergoeding gevraagd ad € 31,90.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het namens eiseres gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij een vergoeding ad € 644,-- voor gemaakte kosten toegekend.
2.3 Standpunten van partijen
Verweerder heeft in het bestreden besluit - voor zover hier van belang - het volgende overwogen:
“Vergoeding van kosten in bezwaar
Op 12 maart 2002 is de Wet kosten bestuurlijke vergoeding in werking getreden. Bij deze wet is in de Algemene wet bestuursrecht een regeling opgenomen in de artikelen 7:15 en 8:75, voor de
vergoeding van kosten in bezwaar. In artikel 7:15, lid 3 Awb is bepaald dat het verzoek voor de schadevergoeding van gemaakte kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, moet zijn gedaan voordat het bestuursorgaan heeft beslist. Uw gemachtigde heeft tijdig verzocht om een vergoeding van de gemaakte kosten voor rechtsbijstand in de bezwaarprocedure.
Gelet op artikel 1 en 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht hebt u recht op een vergoeding van € 644,- omdat uw gemachtigde zowel een bezwaarschrift heet ingediend als ter hoorzitting is verschenen.”
In beroep is namens eiseres, kort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verweerder de overige gemaakte kosten ten onrechte niet heeft vergoed. Het gaat daarbij om gemaakte kosten voor het opvragen van medische informatie bij de behandelend huisarts ad € 31,90 en voor gemaakte kosten in verband met het laten uitvoeren van een onderzoek door de medisch adviseur van de gemachtigde van eiseres ten bedrage van € 488,42. Voorts wordt aangevoerd dat verweerder gemachtigde niet in de gelegenheid heeft gesteld om deze kosten kenbaar te maken. Verweerder heeft de gemachtigde namelijk niet in kennis gesteld van het voornemen (blijkbaar eerst opgekomen na de hoorzitting) om het namens eiseres gemaakte bezwaar gegrond te verklaren. Gemachtigde heeft dan ook niet de mogelijkheid gehad om de schadeposten te specificeren.
2.4 Beoordeling
Uit de door partijen ingezonden stukken is de rechtbank gebleken dat door de gemachtigde van eiseres zowel in het bezwaarschrift als in het aanvullend bezwaarschrift in zeer algemene bewoordingen is verzocht om vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten op grond van de Wet kosten bestuurlijke voorprocedures.
Uit de stukken is de rechtbank niet gebleken dat de gemachtigde van eiseres op enig moment vóór de afgifte van het bestreden besluit bij verweerder een, al dan niet gespecificeerd, verzoek heeft ingediend voor de vergoeding van de gemaakte kosten voor het verkrijgen van informatie van de huisarts en/of voor de gemaakte kosten van het door Instituut Psychosofia verrichtte onderzoek.
Tevens is de rechtbank gebleken dat zowel de van de behandelend huisarts verkregen informatie alsook het door Instituut Psychosofia verrichte onderzoek, waarvan het verslag gedateerd is op 20 januari 2003, ruim vóór de afgifte van het bestreden besluit in het bezit waren van de gemachtigde van eiseres. Het journaal van de huisarts heeft de gemachtigde van eiseres op de hoorzitting van 21 mei 2003 overgelegd.
Uit het vorenstaande kan niet anders geconcludeerd worden dan dat de gemachtigde van eiseres pas nà de afgifte van het bestreden besluit bij verweerder een verzoek heeft ingediend voor vergoeding van de door haar gemaakte kosten voor het verkrijgen van informatie van de behandelend huisarts en voor het door Instituut Psychosofia verrichte onderzoek.
De rechtbank overweegt voorts dat haar noch uit de wet, noch uit enige beleidsregel of uit de jurisprudentie is gebleken dat een bezwaarde, voordat wordt overgegaan tot herroepen van het primaire besluit wegens de onrechtmatigheid daarvan, in de gelegenheid gesteld dient te worden tot het indienen van een gespecificeerd overzicht van de in de bezwaarfase gemaakte kosten.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande de door de gemachtigde gemaakte kosten zoals hierboven zijn weergegeven niet voor vergoeding op grond van de Wet kosten bestuurlijke voorprocedures in aanmerking kunnen komen. Verweerder heeft dus terecht de vergoeding beperkt tot € 644,-- voor de kosten van rechtsbijstand. De juistheid van dit bedrag staat op zich niet ter discussie tussen partijen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 augustus 2002, nr. 00/1119 AW, blijkt dat de rapporten van het Instituut Psychosofia niet afkomstig zijn van een medisch deskundige en om die reden niet voor vergoeding op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (zijnde de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 7:15, vierde lid, van de Awb) in aanmerking komen.
Blijkens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 september 2002 (JB 2002/363) kunnen de kosten van een deskundige als bedoeld in evengenoemd artikel van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vergoed worden als die deskundige een verslag aan een partij heeft uitgebracht. Van een verslag is eerst sprake als dit schriftelijk is en een oordeel van die deskundige bevat. De van de kant van de huisarts afkomstige informatie is niet meer dan een overzicht van de historie van eiseres als patiënt, een zogenaamd afschrift van de medische kaart, en bevat geen enkel medisch oordeel terzake van de gezondheidstoestand van eiseres ten tijde hier van belang.
Ook om deze redenen zouden de gevraagde kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Kruisdijk.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.E. Delvaux als griffier, in het openbaar uitgesproken
op 12 maart 2004.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.