Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: NABW 03/3062-KRD
[Belanghebbende], wonende te [naam woonplaats], eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 20 mei 2003 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor de reparatiekosten van zijn televisie.
Bij besluit van 28 mei 2003 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 27 juni 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 oktober 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 12 oktober 2003 (ingekomen bij de rechtbank op 14 oktober 2003) beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 28 januari 2004 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2004. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.H.T.A.P. Kuipers.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen op de door eiser op de zitting van 4 juni 2004 overgelegde stukken te reageren.
Op 10 september 2004 heeft verweerder een nadere memorie ingediend.
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2004. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.H.T.A.P. Kuipers.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit, waarbij het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard, in rechte stand kan houden.
Eiser ontving van 23 mei 1995 tot 31 december 1996 een uitkering ingevolge de Rijksgroepsregeling werkloze werknemers. Sedert 1 januari 1997 ontvangt eiser een uitkering ingevolge de Algemene bijstandwet (hierna: Abw).
Op 20 mei 2003 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend in het kader van de bijzondere bijstand voor de reparatiekosten van zijn televisie. Bij de aanvraag heeft eiser twee nota’s overgelegd; een nota van 24 maart 2001 ten bedrage van € 126,31 en een nota van 25 juni 2001 van € 52,55.
Verweerder heeft bij het primaire besluit eisers verzoek om de bijzondere bijstand afgewezen omdat de nota waarvoor de bijzondere bijstand was aangevraagd meer dan een jaar oud is.
Het hiertegen door eisers ingediende bezwaarschrift is vervolgens bij het bestreden besluit, in overeenstemming met het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie (hierna: de commissie) ongegrond verklaard.
In dit advies van 27 augustus 2003 is door de commissie - onder meer - gesteld dat eiser niet tot een van de categorieën huishoudens behoort voor wie de 350 euro-regeling bestemd is. Aangezien eiser ten tijde van de indiening van de aanvraag nog geen 57,5 jaar oud was, komt hij niet voor de regeling in aanmerking. Tevens merkt de commissie op dat de overgelegde nota’s ouder zijn dan één jaar. Bijzondere bijstand wordt, zo stelt de commissie, alleen verstrekt als de nota’s niet ouder zijn dan één jaar.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat deze 350-euro-regeling sinds 1 januari 2003 gewijzigd is in die zin dat het leeftijdscriterium niet meer geldt. Voorts stelt eiser dat ook alleenstaanden een doelgroep zijn waarvoor de regeling is bedoeld. Ter zitting heeft eiser hieraan toegevoegd dat hij het verzoek om bijzondere bijstand pas heeft ingediend nadat hij had vernomen dat de gemeentelijke regeling was gewijzigd.
Op grond van de in de Invoeringswet Werk en bijstand opgenomen overgangsbepalingen moet het geschil worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Abw zoals die golden ten tijde van de datum waarop het bestreden besluit ziet.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Abw wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder bijzondere bijstand: de bijstand die wordt verstrekt indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Abw heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm en de aanwezige draagkracht.
In artikel 39, tweede lid, van de Abw is bepaald dat in afwijking van artikel 6, onderdeel b, bijzondere bijstand ook aan een persoon, behorend tot een bepaalde categorie, kan worden verleend, zonder dat behoeft te worden nagegaan of ten aanzien van die persoon de hierna bedoelde kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.
Verweerder heeft in het kader van zijn bevoegdheid op grond van het tweede lid van artikel 39 van de Abw, beleid ontwikkeld ten aanzien van het verstrekken van bijzondere bijstand. Dit beleid is neergelegd in het “SoZaWe-Handboek” (hierna: het Handboek). Ten aanzien van de reparatie van duurzame gebruiksgoederen is in het Handboek opgenomen dat de kosten die gemoeid zijn met reparatie van duurzame gebruiksgoederen behoren tot de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan en moeten uit de uitkering of het inkomen betaald worden. Slechts als er sprake is van bijzondere omstandigheden kan voor deze kosten bijzondere bijstand worden verleend. Bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt verleend in de vorm van een lening tenzij en voor zover de hierna volgende regeling voor duurzame gebruiksgoederen om niet van toepassing is.
In het Handboek heeft verweerder zeven categoriën huishoudens opgesomd die in aanmerking komen voor categoriale bijzondere bijstand om niet. De twee categorieën die voor het onderhavige geschil van belang zijn, betreffen de categorie personen van 57,5 tot en met 64 jaar die tenminste drie jaar in Nederland wonen en een uitkering of een inkomen op bijstandsniveau ontvangen en de categorie personen die een uitkering van de dienst SoZaWE ontvangen, niet langer reïntegrabel zijn en die tenminste drie jaar in Nederland een uitkering of inkomen op bijstandsniveau ontvangen.
Voorts is in het Handboek de beleidsregel neergelegd dat slechts indien een bewijsstuk van de reparatie aanwezig is bijzondere bijstand kan worden verleend. Nota’s die niet ouder zijn dan één jaar kunnen worden vergoed ook als de belanghebbende pas naderhand tot de doelgroep is gaan behoren.
De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop verweerder invulling heeft gegeven aan zijn bevoegdheid om categoriale bijstand te verlenen op grond van het tweede lid van artikel 39 van de Abw blijft binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling.
Eisers grief dat de regeling met betrekking tot de vergoeding van de kosten van reparatie van duurzame gebruiksgoederen op het moment dat hij zijn verzoek om bijzondere bijstand indiende, was gewijzigd, slaagt. Uit de nadere memorie van verweerder van 10 september 2004 blijkt dat de eis dat slechts personen vanaf 57,5 jaar in aanmerking komen voor de betreffende regeling, per 1 januari 2001 is komen te vervallen. Ter zitting heeft verweerder zulks bevestigd en deze afwijzingsgrond laten vallen.
Blijkens de nadere memorie van 10 september 2004 is verweerder thans van mening dat eiser geen aanspraak kan maken op de 350 euro-regeling omdat hij niet onder de categorie valt van personen die een uitkering van de dienst SoZaWe ontvangen, niet langer meer reïntegrabel zijn en die tenminste drie jaar een uitkering op bijstandsniveau ontvangen. Deze afwijsgrond heeft verweerder niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
Eiser heeft in dit verband op de hoorzitting aangevoerd dat hij wordt gezien als een zogenaamde fase 4-cliënt, met een lange afstand tot de arbeidsmarkt. Hij wordt dan ook niet meer actief bemiddeld naar werk.
Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat verweerder onder ‘niet bemiddelbaar’ verstaat ‘arbeidsongeschikt na een medische keuring’. Iemand wordt dan tevens ontheven van de arbeidsverplichting. Bij eiser is dat niet het geval.
De invulling van het begrip ‘niet reïntegrabel’ door verweerder komt de rechtbank niet onjuist voor. Niet is gebleken dat eiser niet reïntegrabel is; dat het CWI eiser niet bemiddelbaar zou achten kan hier niets aan afdoen, nu daaromtrent geen stukken zich in het dossier bevinden en niet bekend is op grond waarvan het CWI dit zou hebben beslist.
Nu niet gebleken is dat eiser onder enige categorie van verweerders beleid valt, heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om de gevraagde bijstand te verstrekken.
De vraag of verweerder terecht de aanvraag om bijstand heeft afgewezen omdat de nota’s die eiser vergoed wenst te zien, op het moment dat hij de aanvraag om bijzondere bijstand indiende reeds twee jaar oud waren, kan gelet op het voorgaande onbesproken blijven.
Dit doet evenwel niet af aan het algemene individualiseringsbeginsel zoals dit is neergelegd in het eerste lid van artikel 39 van de Abw. Beide vormen van bijzondere bijstand dienen naast en aanvullend op elkaar te worden toegepast. Verweerder zal daarom tevens moeten motiveren waarom naar zijn oordeel bijzondere bijstandsverlening evenmin mogelijk was op grond van het eerste lid van artikel 39 van de Abw.
De rechtbank constateert dat verweerder niet heeft overwogen of eiser eventueel op grond van het eerste lid van artikel 39 van de Abw voor de gevraagde bijstandsverlening in aanmerking kan komen. Het besluit dient om die reden wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd.
De rechtbank acht gronden aanwezig om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Zij overweegt daartoe als volgt.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de kosten van reparatie van het televisietoestel wel kunnen worden aangemerkt als ‘algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan’ als bedoeld in artikel 39 van de Abw, maar uit de uitkering of het inkomen moeten worden betaald. Dat kosten voor reparatie van duurzame gebruiksgoederen door veroudering op enig moment moeten worden gemaakt, is te voorzien en de bijstandsuitkering wordt geacht ruimte te bieden voor reservering van gelden ten behoeve van reparaties zoals hier aan de orde. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aanwezig die ertoe geleid hebben dat eiser deze kosten heeft moeten maken. Gelet op het voorgaande bestaat dan ook geen recht op bijzondere bijstand op grond van het eerste lid van artikel 39 van de Abw.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding nu van kosten die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, niet gebleken is.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder het griffierrecht aan eiser vergoedt en wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten (€ 31,00) aan eiser vergoedt;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Kruisdijk.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. C.A.F. van Ginneken als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 december 2004.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.