ECLI:NL:RBROT:2004:AR6157

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
WAO 04/618 KRD
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en herziening van WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, een 54-jarige man, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 april 2003, waarin hem werd meegedeeld dat zijn WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, niet zou worden herzien. Eiser stelde dat hij door zijn gezondheidsproblemen, waaronder jicht, niet in staat was om arbeid te verrichten en dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen.

De rechtbank heeft de procedure en de standpunten van beide partijen zorgvuldig onderzocht. Eiser had zijn bezwaar aanvankelijk ingediend op 24 april 2003 en dit later aangevuld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts de situatie van eiser grondig had beoordeeld en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de belastbaarheid van eiser op 6 januari 2003 in twijfel trokken. De rechtbank oordeelde dat de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van eiser niet onjuist was en dat er geen reden was om een medisch deskundige in te schakelen.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een te verwachten excessief ziekteverzuim dat zou leiden tot volledige arbeidsongeschiktheid. De functies die aan eiser waren voorgehouden, waren niet persoonsgebonden en eenvoudig van karakter, waardoor vervanging mogelijk was bij kortdurende uitval. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het besluit van de verzekeringsarts. Eiser werd in de gelegenheid gesteld om hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: WAO 04/618-KRD
Uitspraak
in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. K.A.M. Korssen, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder, vestiging Rotterdam.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 17 april 2003 heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, niet wordt herzien.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 24 april 2003 bezwaar gemaakt. Bij brief van 29 ok-tober 2003 heeft eiser zijn bezwaar aangevuld.
Bij besluit van 11 februari 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 2 maart 2004 beroep ingesteld. Bij brief van 2 april 2004 heeft eiser de gronden van het beroep aange-vuld.
Verweerder heeft bij brief van 15 april 2004 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2004. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder is (met kennisgeving) niet verschenen.
2. Overwegingen
Feiten die als vaststaand worden aangenomen
Eiser is een 54-jarige man, die zijn werk als opperman staakte op 30 maart 1987 in verband met maag- en spanningsklachten. Per einde wachttijd werd hij ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse klasse 25 tot 35. Sinds 8 mei 1989 verricht hij WSW-werk.
Bij besluit van 12 juli 1996 is aan eiser medegedeeld dat hij ingaande 1 oktober 1996 voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt is beschouwd.
Bij besluit van 15 november 2001 is aan eiser bericht dat hij ingaande 1 augustus 2001 onveranderd voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt is beschouwd en ingaande 16 augustus 2001 voor 25 tot 35%.
Bij besluit van 16 december 2001 is aan eiser bericht dat besloten is de WAO-uitkering niet te herzien.
Op 7 januari 2002 meldde eiser zich ziek voor de WSW-arbeid in verband met nieuwe klachten, namelijk gewrichtsklachten.
Verweerder heeft beslist dat de mate van arbeidsongeschiktheid per einde wachttijd, die is te stellen op 6 januari 2003, 25 tot 35% bedraagt.
De standpunten van partijen
Primair stelt eiser zich op het standpunt dat hij, met name als gevolg van de jichtaan-val-len, zodanig wisselend belastbaar is voor arbeid dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft. Subsidiair stelt hij dat de (bezwaar)verzekeringsarts niet, althans onvoldoende reke-ning heeft gehouden met zijn beperkingen, zodat de Kritische Functionele Moge-lijkheden Lijst (hierna: KFML) onjuist tot stand is ge-komen en de functies onjuist zijn geduid.
Verweerder is van mening dat de beslissing op goede gronden is genomen. In het kader van de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts een dossieronderzoek ver-richt, heeft eiser op het spreekuur gezien en gesproken en is er nadere medische infor-matie opgevraagd. Daarnaast is de medische informatie die eiser tijdens de bezwaarpro-ce-dure heeft ingediend ook meegenomen in de beoordeling. De bezwaarver-zekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat er geen argumenten zijn om de belastbaarheid te wijzi-gen zoals deze door de primaire verzekeringsarts is vastgesteld.
Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige een dossieronderzoek verricht en is tot de conclusie gekomen dat er geen reden is om af te wijken van de primaire beslissing.
Wettelijk kader
Geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de zin van artikel 18 van de WAO is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder de eerstgenoemde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde, dus gangbare arbeid, waartoe de verzekerde met haar krachten en bekwaamheden in staat is.
De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingevolge artikel 36 van de WAO herzien wan-neer degene, aan wie zij is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de WAO vindt terzake van toeneming van arbeidsongeschiktheid herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering , berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 52 weken heeft geduurd.
Artikel 9 van het Schattingsbesluit bepaalt onder meer dat bij de bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen. Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland voorkomende uitgeoefende functies waarmee het hoogste inkomen per uur kan worden verworven. De functies dienen tezamen tenminste 30 arbeidsplaatsen te vertegenwoordigen.
De beoordeling
Onderzocht moet worden of verweerder zijn beslissing terecht en op de goede gronden heeft genomen.
Dr. P.A.H.M. van der Lubbe, reumatoloog, heeft in zijn brief d.d. 17 november 2003 vermeld dat de pseudojicht en waarschijnlijk meespelende jicht bij eiser wezenlijke klinische pro-blemen zijn welke zijn belastbaarheid in het algemeen zeker negatief beïnvloe-den; naar zijn mening, gezien de matige conditie van eiser, het forse overgewicht en het waarschijnlijk niet juist gebruik van medicatie is de belastbaarheid van eiser door de arbeidsdeskundige te hoog ingeschat. Voorts heeft hij gesteld dat eiser zijn huidige klachten voor een belangrijk deel aan zichzelf te wijten heeft door de manier waarop hij met zijn gezondheid omgaat.
Als commentaar op voormelde brief heeft de bezwaarverzekeringsarts op 14 april 2004 bericht dat de door de reumatoloog genoemde belastingen niet in die mate in de geduide functies voorkomen. De belastbaarheid in de functies valt ruim binnen de vastgestelde belastbaarheid.
Bedrijfsarts T. den Daas heeft in december 2003 als zijn mening te kennen gegeven dat de aanvullende informatie (foto’s arthrose spronggewricht enkel, diffuse ostheopenie rechter voorvoet, beginnende coxarthrose) zeker invloed heeft op staan en lopen, alsmede buigen. Hij is van mening dat opnieuw een lichamelijk onderzoek moet plaatsvinden op basis van die nieuwe informatie en dat de sociale en geestelijke zaken ook wat verder uitgediept moeten worden.
Als commentaar op de mening van de bedrijfsarts heeft de bezwaarverzekeringsarts op 6 januari 2004 bericht dat eiser in het kader van de bezwaarprocedure op 23 juli 2003 reeds opnieuw is gezien en lichamelijk is onderzocht en dat bij de beoor-deling rekening is gehouden met de uitgebreide informatie van de reumatoloog. Hij heeft gesteld dat door de bedrijfsarts geen nieuwe medische gegevens worden aangedragen op grond waarvan de belastbaarheid per 6 januari 2003 herzien zou moeten worden.
Uit het rapport van 23 juli 2003 van de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat er sprake is van pseudojicht en dat, hoewel zeker de jichtaanvallen op onvoorspelbare momenten kunnen optreden, er geen aanleiding is om op grond daarvan volledige arbeidsonge-schiktheid aan te nemen, aangezien hierbij geen sprake is van echt langdurige (vol-ledige) arbeidsongeschiktheid. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts gesteld dat in de opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst in voldoende mate rekening wordt gehouden met de verminderde belastbaarheid.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts zorgvuldig is geweest. De rechtbank ziet geen reden om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts voor onjuist te houden, nu geen informa-tie van medische aard is overgelegd die een ander licht werpt op de gezondheids-toe-stand van eiser op 6 januari 2003 en de beperkingen die hieruit voortvloeien voor het verrichten van arbeid. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding het advies van een medisch deskundige in te winnen.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat zijn te verwachten ziekteverzuim zodanig zal zijn, dat in feite sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid overweegt de rechtbank, dat het risico van te verwachten uitval wegens ziekte ten laste van de Ziektewet dan wel van de werkgever dient te komen en daarom niet bij de beoordeling van de mate van arbeids-ongeschiktheid in de zin van de WAO kan worden betrokken.
Dit neemt niet weg dat er gevallen denkbaar zijn waarin het te verwachten ziekteverzuim zodanig excessief is, dat van een werkgever niet in redelijkheid kan worden verwacht de verzekerde in dienst te nemen. Bij de beoordeling van de vraag of van een dergelijk geval sprake is, zal onder meer de aard van de werkzaamheden waarvoor betrokkene geschikt is bevonden, mede een rol kunnen spelen.
In het geval van eiser is de rechtbank evenwel van oordeel dat, gelet op de beschikbare medische en arbeidskundige gegevens, van een te verwachten excessief ziekteverzuim als hiervoor bedoeld ten tijde in dit geding van belang, te weten 6 januari 2003, geen sprake is. Bovendien zijn de eiser voorgehouden functies veelal niet persoonsgebonden en een-vou-dig van karakter, zodat, zo eiser korte tijd uitvalt, op eenvoudige wijze in zijn vervanging kan worden voorzien.
Alles in aanmerking genomen komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit terecht en op de goede gronden is genomen.
Het beroep wordt derhalve ongegrond verklaard.
Voor een veroordeling in de proces-kos-ten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Kruisdijk
De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.J.H. Lamens-Van den Bulk als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2004.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.