ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: DIVERS 99/2383-SIMO
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde J.M.A. Klaus, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Klaus te Nederweert,
de minister van Justitie, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 28 juni 1997 is namens de korpschef van de politieregio Rotterdam-Rijnmond (hierna: de korpschef) de aanvraag van eiser van 21 mei 1999 om een jachtakte voor het seizoen 1999/2000 afgewezen.
Tegen dit besluit is namens eiser administratief beroep bij verweerder ingesteld.
Bij besluit van 18 oktober 1999 heeft verweerder het administratief beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 juni 1997 vernietigd en in de plaats daarvan een nieuw besluit tot weigering van de jachtakte genomen.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 1 november 1999 bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 12 januari 2000 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat de zaak versneld wordt behandeld.
De rechtbank heeft voorts bepaald dat de zaak ter behandeling wordt gevoegd met de zaken met de reg.nrs. DIVERS 98/1747-SIMO en DIVERS 98/2191-FW.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2000. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr R. Kokee, werkzaam bij het Ministerie van Justitie.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank de behandeling van de gevoegde zaken gedeeltelijk gesplitst.
In artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Jachtwet (hierna: Jw) is bepaald dat de jachtakte wordt geweigerd, indien er grond is om aan te nemen dat van de bevoegdheid om te jagen of van de bevoegdheid om een geweer voorhanden te hebben, misbruik zal worden gemaakt.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Jw - voor zover hier van belang - berust de bevoegdheid tot het nemen van beslissingen omtrent het verlenen van jachtakten bij de korpschef van het regionale politiekorps van de woonplaats van de aanvrager.
Op grond van artikel 15, tweede lid, van de Jw berust de bevoegdheid tot het nemen van beslissingen tot intrekking van jachtakten bij de korpschef die de akte heeft verleend. In artikel 15, derde lid, van de Jw is bepaald dat die bevoegdheid tevens toekomt aan verweerder.
Ingevolge artikel 15, vierde lid, eerste volzin, van de Jw kan tegen beslissingen omtrent het verlenen van jachtakten en tegen beslissingen tot intrekking van jachtakten administratief beroep bij verweerder worden ingesteld. In artikel 15, vierde lid, tweede volzin, van de Jw is bepaald dat in geval van gegrondverklaring van het administratief beroep de korpschef alsnog de jachtakte verleent binnen de door verweerder bij de beslissing op het administratief beroep gestelde termijn.
Op grond van artikel 7:25 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigt het administratief-beroepsorgaan, voorzover het het administratief beroep ontvankelijk en gegrond acht, het bestreden besluit en neemt het voorzover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 13 december 1997 is eiser aangehouden door politieambtenaren van de politieregio Hollands Midden op verdenking van overtreding van -voorzover hier van belang - artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM). De overtreding van deze bepaling bestond hierin dat eiser een jachtgeweer heeft overdragen aan een minderjarige, die het wapen vervolgens ter hand heeft gesteld aan een persoon die niet tot jagen bevoegd was. Na verhoor is eiser heengezonden.
Op 19 december 1997 is eiser door politieambtenaren van de politieregio Rotterdam-Rijnmond verder gehoord in verband met de aanhouding op 13 december 1997.
Op 7 februari 1998 is ter zake van de aanhouding op 13 december 1997 een nader proces-verbaal opgemaakt door functionarissen van de politieregio Hollands Midden.
Nadat eerder de aan eiser verleende jachtakte voor het seizoen 1997/1998 was ingetrokken en de aanvraag om een jachtakte voor het seizoen 1998/1999 was afgewezen, is bij het besluit van 28 juni 1999 namens de korpschef de aanvraag van eiser om een jachtakte voor het seizoen 1999/2000 afgewezen op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Jw.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat het besluit van 28 juni 1999 onbevoegdelijk is genomen. Verweerder heeft om die reden het administratief beroep gegrond verklaard en het besluit van 28 juni 1999 vernietigd. Vervolgens heeft verweerder geoordeeld dat terecht tot weigering is besloten. Uit het op 7 februari 1998 opgemaakte nadere proces-verbaal blijkt dat eiser artikel 31, eerste lid, van de WWM heeft overtreden en als zodanig misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om een geweer voorhanden te hebben. Bovendien blijkt uit de aan verweerder ter beschikking staande gegevens uit het justitieel documentatieregister dat eiser binnen een periode van acht jaar voorafgaande aan de intrekking van de jachtakte geregeld met politie en justitie in aanraking is gekomen in verband met door hem gepleegde strafbare feiten. Verweerder heeft daarbij in het bijzonder het oog op veroordelingen door de politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 18 mei 1990, door de politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 27 maart 1991 en door de kantonrechter te Dordrecht van 29 januari 1997. Gelet op onderdeel B/4.3 van de op 27 juni 1989 door verweerder vastgestelde Circulaire wapens en munitie, Politie nr. 1036/589, (hierna: de Circulaire) kan hieruit, aldus verweerder, worden geconcludeerd dat ten aanzien van eiser sprake is van vrees voor misbruik van de bevoegdheid om een geweer voorhanden te hebben.
Eiser heeft primair gesteld dat verweerder, in strijd met artikel 15, vierde lid, tweede volzin, van de Jw, heeft nagelaten na de gegrondverklaring van het administratief beroep en de vernietiging van het besluit van 28 juni 1999 de korpschef een termijn te stellen voor het alsnog verlenen aan eiser van een jachtakte voor het seizoen 1999/2000. Ten onrechte heeft verweerder zich na de gegrondverklaring van het administratief beroep begeven in een materiële beoordeling van de weigering en vervolgens naar aanleiding daarvan een nieuw besluit tot weigering van de jachtakte genomen, aldus eiser.
Subsidiair heeft eiser allereerst bestreden dat uit de beschikbare gegevens kan blijken dat gegronde vrees bestaat dat hij in de toekomst misbruik zal maken van de bevoegdheid om een geweer voorhanden te hebben. Eiser acht in het bijzonder de ernst van de gebeurtenissen op 13 december 1997 daarvoor te gering. Eiser acht de verweerder ter beschikking staande gegevens uit het justitieel documentatieregister niet relevant, nu deze gelet op de Circulaire uitsluitend een rol kunnen spelen bij de intrekking van een jachtakte en dus niet ook bij de beoordeling van een aanvraag om een jachtakte. Verder heeft eiser erop gewezen dat de veroordelingen uit 1990 en 1991 meer dan acht jaar oud zijn. Voorts acht eiser het niet juist dat de veroordeling uit 1997, die eerder door de korpschef niet aan de intrekking van de jachtakte voor het seizoen 1997/1998 en aan de weigering van een jachtakte voor het seizoen 1998/1999 ten grondslag was gelegd, bij het besluit van 28 juni 1999 wel aan de weigering van een jachtakte voor het seizoen 1999/2000 ten grondslag is gelegd. Ten slotte is eiser van mening dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het verbod van reformatio in peius, aangezien de gegevens uit het justitieel documentatieregister niet ook - alle - aan het besluit van 28 juni 1999 ten grondslag waren gelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiser, ondanks het ter zitting gebleken feit dat aan hem inmiddels een jachtakte voor het seizoen 2000/2001 is verleend, (nog) een (proces)belang heeft bij het beroep. Daarvoor is reeds doorslaggevend dat van de zijde van eiser ter zitting is verklaard dat eiser voornemens is in geval van gegrondverklaring van het beroep een zelfstandig schadebesluit uit te lokken dan wel een civielrechtelijke schadevergoedingsactie tegen verweerder in te stellen.
De rechtbank onderschrijft de primaire stelling van eiser niet. Artikel 15, vierde lid, tweede volzin, van de Jw strekt ertoe, te verzekeren dat indien verweerder in administratief beroep op materiële gronden tot het oordeel komt dat alsnog een jachtakte dient te worden verleend, het besluit tot verlening niet wordt genomen door het administratief-beroepsorgaan maar door de korpschef. In zoverre moet artikel 15, vierde lid, tweede volzin, van de Jw worden aangemerkt als een bijzondere, aan artikel 7:25 van de Awb derogerende, bepaling. Uiteraard brengt artikel 15, vierde lid, tweede volzin, van de Jw niet mee, dat indien verweerder op formele gronden tot het oordeel komt dat het administratief beroep gegrond dient te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd, zonder meer alsnog een jachtakte dient te worden verleend. In een dergelijke situatie dient verweerder, zoals in het onderhavige geval ook is geschied, vervolgens ten materiële te bezien of al dan niet alsnog een jachtakte dient te worden verleend. Wordt die vraag bevestigend beantwoord, dan dient overeenkomstig - de bijzondere bepaling van - artikel 15, vierde lid, tweede volzin, van de Jw te worden gehandeld. Wordt die vraag ontkennend beantwoord, dan dient overeenkomstig - de hoofdregel van - artikel 7:25 van de Awb verweerder zelf voorzover nodig in de plaats van het besluit van de korpschef een nieuw besluit te nemen.
Bij de beoordeling vervolgens van de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich in het onderhavige geval de weigeringsgrond, bedoeld in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Jw voordoet, staat voorop dat blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van de Jw het in de Jw voorkomende begrip "misbruik" ruim dient te worden geïnterpreteerd, waarbij in het bijzonder de vraag aan de orde dient te komen of ervoor moet worden gevreesd dat de houder van de jachtakte zich niet zal gedragen zoals van een goed beoefenaar van de jacht mag worden verwacht. Misbruik omvat derhalve niet slechts een opzettelijk verkeerd gebruik, maar ook elk gebruik dat strijdig is met hetgeen een goed jager betaamt. Daarbij staat centraal het vertrouwen dat in de houder van de jachtakte moet kunnen worden gesteld dat hij zich strikt aan de voorschriften van de jachtwetgeving en de wapenwetgeving zal houden en dat hij de uiterste zorg en voorzichtigheid zal betrachten bij de omgang met het wapen. Gelet op de nauwe samenhang tussen beide regelgevingscomplexen ligt het in de rede - zoals verweerder in onderdeel B/4.3 van de Circulaire ook inderdaad heeft gedaan - bij de toepassing van de jachtwetgeving en de wapenwetgeving het begrip "misbruik" op gelijke wijze te interpreteren.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden vastgesteld dat vrees bestaat voor misbruik in de toekomst door eiser van de bevoegdheid een geweer voorhanden te hebben. Niet ten onrechte heeft verweerder die conclusie in het bijzonder verbonden aan de gebeurtenissen op 13 december 1997. Hetgeen eiser over de feitelijke gang van zaken heeft aangevoerd, neemt geenszins weg dat eiser niet de vereiste verantwoordelijkheid heeft betoond.
Met betrekking tot de gegevens uit het justitieel documentatieregister merkt de rechtbank allereerst op dat er geen reden is om aan te nemen dat die gegevens behalve bij de intrekking van een jachtakte niet ook een rol zouden mogen spelen bij de beoordeling van een aanvraag om een jachtakte. Dat zulks in de toelichting bij de Circulaire niet uitdrukkelijk is vermeld, maakt dit niet anders.
Ook indien de veroordelingen uit 1990 en 1991 buiten beschouwing worden gelaten, biedt de veroordeling uit 1997 - die zag op overtredingen van regels uit de jachtwetgeving - voldoende steun voor het overigens op de gebeurtenissen van 13 december 1997 gebaseerde oordeel van verweerder.
De rechtbank ziet - nog daargelaten tot welke conclusie een andersluidend oordeel zou moeten leiden - niet dat de veroordeling uit 1997 bij het besluit van 28 juni 1999 niet aan de weigering van een jachtakte voor het seizoen 1999/2000 ten grondslag had mogen worden gelegd, omdat zij door de korpschef eerder niet ook aan de intrekking van de jachtakte voor het seizoen 1997/1998 en aan de weigering van een jachtakte voor het seizoen 1998/1999 ten grondslag waren gelegd.
Van schending van het verbod van reformatio in peius is geen sprake. Dit verbod heeft immers geen andere strekking dan te voorkomen dat de indiener van - in dit geval - een administratief-beroepschrift door het instellen van administratief beroep materieel in een slechtere positie geraakt dan wanneer hij geen administratief beroep zou hebben ingesteld. Dat doet zich hier echter niet voor. Dat de gegevens uit het justitieel documentatieregister niet ook - alle - aan het besluit 28 juni 1999 ten grondslag zijn gelegd, is hierbij niet van belang.
Nu ook overigens - en binnen de grenzen van artikel 8:69, eerste en tweede lid, van de Awb - niet is gebleken van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel, kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr drs Th.G.M. Simons als voorzitter en mr drs T.F. van der Lugt en mr H.S.G. Verhoeff als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Vermaat als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2000.
De griffier: De voorzitter:
Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.