ECLI:NL:RBROE:2011:BP5988

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
27 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/998
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om incidentele uitkering op basis van de WWB door de gemeente Peel en Maas

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 27 januari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Peel en Maas (eiser) en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verweerder). Het geschil betreft de afwijzing van een verzoek om een incidentele aanvullende uitkering op basis van de Wet Werk en Bijstand (WWB) voor het jaar 2008. De gemeente Peel en Maas had een verzoek ingediend bij de toetsingscommissie WWB, maar dit verzoek werd op 28 januari 2010 afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet voldaan is aan de cumulatieve voorwaarden voor het toekennen van een incidentele uitkering, zoals neergelegd in de Regeling WWB en WIJ. De rechtbank concludeert dat er geen uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt was in de gemeente Helden in 2008, en dat de afwijzing van het verzoek om aanvullende uitkering op goede gronden is gedaan. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 januari 2011.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10 / 998
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Peel en Maas, eiser,
tegen
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
1. Procesverloop
Op 3 augustus 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
24 juni 2010. Bij dat besluit heeft verweerder het bezwaar van 9 maart 2010, gericht tegen het besluit van 28 januari 2010, ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiser om verlening van een incidentele aanvullende uitkering inkomensdeel WWB 2008 (hierna: incidentele uitkering).
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank op
11 januari 2011. Aldaar zijn namens eiser verschenen de heer I.J.J.M. Dohmen,
mr. J. Wielaard-Vossen en de heer G.W.A. Fransman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.P.M. Schenkels en de heer R. Schuurmans.
2. Overwegingen
2.1. Op 24 juli 2009 heeft verweerder bij de zogenoemde toetsingscommissie Wet Werk en Bijstand (WWB) een verzoek ingediend om een incidentele uitkering, als aanvulling op het aan de toenmalige gemeente Helden over 2008 toegekende budget voor het inkomensdeel WWB. De toenmalige gemeente Helden had in 2008 ongeveer 20.000 inwoners.
2.2. Bij besluit van 28 januari 2010 heeft verweerder afwijzend beslist op dit verzoek. Hierbij heeft verweerder zich geconformeerd aan een advies van de toetsingscommissie WWB van 26 januari 2010. Aan die afwijzing ligt – kort weergegeven – ten grondslag dat in de gemeente van eiser geen sprake is geweest van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt in 2008. Daarnaast heeft verweerder in het gemeentelijke beleid van de toenmalige gemeente Helden geen aanleiding gezien om het budgettekort aan te vullen.
2.3. Tegen het besluit van 28 januari 2010 heeft eiser bezwaar gemaakt op
9 maart 2010. Na eiser te hebben doen horen door een bezwaarcommissie op 27 mei 2010, heeft verweerder het bezwaar bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.4. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
2.5. Artikel 69 (‘Verdeling uitkeringen’) van de WWB luidt, voor zover thans relevant, als volgt:
“1. Onze Minister verstrekt jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een uitkering voor de kosten van de door het college toegekende:
a. algemene bijstand; (..)
De uitkering wordt ten minste drie maanden voorafgaand aan het kalenderjaar waarop zij
betrekking heeft door Onze Minister vastgesteld.”
Artikel 73 van de WWB luidt als volgt:
“1. Er is een toetsingscommissie.
2. De toetsingscommissie heeft tot taak aan Onze Minister een oordeel te geven over een verzoek als bedoeld in artikel 74, eerste lid.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.”
Artikel 74 van de WWB luidt, voor zover thans relevant, als volgt:
“1. Indien de door het college gemaakte kosten, bedoeld in artikel 69, eerste lid, hoger zijn dan de daarvoor verstrekte uitkering, kan door Onze Minister ten laste van een daarvoor ieder jaar bij wet vast te stellen bedrag op verzoek van het college een incidentele aanvullende uitkering (..)worden toegekend.
2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt door het college ingediend bij de toetsingscommissie, bedoeld in artikel 73. (..)
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld onder welke voorwaarden een verzoek kan worden ingediend en op grond waarvan de toetsingscommissie een verzoek beoordeelt. (..)”
In artikel 75, aanhef en onder c, van de WWB (‘Betaling uitkeringen, aanpassing uitkering en aanvullende uitkering’) is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld inzake de betaling van de incidentele aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 74.
2.6. De algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 74, derde lid, van de WWB is het Besluit WWB 2007. In artikel 10 (‘Verzoek incidentele aanvullende uitkering’) van het Besluit WWB is, voor zover thans relevant, het volgende bepaald:
“1. Een incidentele aanvullende uitkering wordt slechts toegekend voor zover:
a. (..);
b. de gemaakte kosten, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet, de verstrekte uitkering met minimaal tien procent overstijgen;
c. de uitkomst van de beoordeling van het effect van de arbeidsmarkt en van het gevoerde gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan alsmede de rechtmatige uitvoering van de wet daartoe aanleiding geeft.
2. De toetsingscommissie beoordeelt of een verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden en adviseert Onze Minister. Indien de toetsingscommissie van oordeel is dat een gemeente in aanmerking komt voor een incidentele aanvullende uitkering, is de hoogte van deze uitkering gelijk aan het verschil tussen de werkelijk gemaakte kosten als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet en 110% van de verstrekte uitkering.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, onderdelen b en c, en het tweede lid, waarbij voor gemeenten tot maximaal 40.000 inwoners een afwijkende invulling kan worden gegeven van het eerste lid, onderdeel c. (..)”
2.7. De regeling als bedoeld in artikel 75 van de WWB betreft de Regeling WWB en WIJ (de Regeling). Artikel 15 (‘Incidentele aanvullende uitkering’) van de Regeling luidt, voor zover thans relevant, als volgt:
“1. (..)
2. (..)
3. Een verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering kan met betrekking tot een gemeente met meer dan 10.000 inwoners slechts voor inwilliging in aanmerking komen, indien naar het oordeel van de toetsingscommissie sprake is van:
a. een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt, en
b. de overstijging, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit WWB 2007, niet het gevolg is van:
1° onrechtmatige uitvoering van de wet of de WIJ, of
2° beleidskeuzen van, dan wel handelen door het college of de gemeenteraad van de tekortgemeente.
4. Van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt is in ieder geval sprake, indien:
a. de instroom van de tekortgemeente in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde instroom van de tekortgemeente in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3] hoger is dan de landelijke instroom in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde landelijke instroom in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3], en
b. de uitstroom van de tekortgemeente in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde uitstroom van de tekortgemeente in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3] lager is dan de landelijke uitstroom in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde landelijke uitstroom in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3].
5. (..).
6. Indien naar het oordeel van de toetsingscommissie met betrekking tot een gemeente met maximaal 40.000 inwoners geen sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, kan de toetsingscommissie het gevoerde gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan bij de oordeelsvorming betrekken en indien dat beleid of de uitvoering daarvan daartoe aanleiding geeft, alsnog tot het oordeel komen dat het verzoek voor inwilliging in aanmerking kan komen.
7. (..).”
2.8. De rechtbank overweegt allereerst dat het hier een beroep betreft op artikel 74, eerste lid, van de WWB, inhoudende een discretionaire bevoegdheid van verweerder om – kort gezegd – onder voorwaarden een ontstaan tekort in het budget ter financiering van de kosten van bijstandsverlening aan te vullen. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid komt aan verweerder een zekere vrijheid toe om naar eigen inzicht uitvoering te geven aan die bevoegdheid. Deze vrijheid wordt begrensd door hetgeen dienaangaande is bepaald in het Besluit WWB en de Regeling.
2.9. Verweerder heeft zich bij de aanwending van de hem toegekende bevoegdheid (moeten) laten bijstaan door een uit ter zake deskundigen bestaande adviescommissie in de zin van artikel 3:5, eerste lid, van de Awb, te weten de toetsingscommissie WWB. Er is geen grond voor het oordeel dat de besluitvorming door verweerder in strijd is met artikel 3:9 van de Awb. In dit verband is van belang dat eiser kennis heeft kunnen nemen van het eerste advies en daarop heeft kunnen reageren. Voorts heeft verweerder het verslag van de hoorzitting van 27 mei 2010 aan de adviescommissie voorgelegd, die daarin geen aanleiding heeft gezien van haar eerdere advies af te wijken.
2.10. Vervolgens staat ter discussie staat of verweerders standpunt houdbaar is, dat geen sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt in de zin van artikel 15, derde en vierde lid, van de Regeling en dus in zoverre geen aanleiding bestaat om het budgetteringstekort aan te vullen. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
2.11. Ter onderbouwing van het standpunt dat geen sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt, heeft verweerder allereerst gesteld dat niet wordt voldaan aan de cumulatieve, statistische voorwaarden als neergelegd in het vierde lid, van artikel 15 van de Regeling, onder welke in ieder geval sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. In het geval van eiser was de instroom van bijstandsgerechtigden in 2009 weliswaar hoger dan het landelijke gemiddelde, maar de uitstroom was eveneens hoger dan het landelijke gemiddelde, terwijl volgens het vierde lid voornoemd een lagere uitstroom dan gemiddeld vereist is.
2.12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op voormeld standpunt heeft gesteld. Niet (langer) staat ter discussie dat de vergelijking van de instroom en de uitstroom is uitgevoerd op basis van het juiste cijfermateriaal.
2.13. Daarnaast heeft verweerder betoogd dat ook anderszins geen sprake is geweest van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt in de gemeente Helden in 2008. In dit verband is aan de hand van door de toetsingscommissie WWB geformuleerde criteria de ontwikkeling van de werkloze beroepsbevolking over de periode 2006 tot en met 2008 in het COROP-gebied Noord-Limburg vergeleken met het landelijke gemiddelde. Daarnaast is het aantal niet werkende werkzoekenden in de gemeente Helden vergeleken met het landelijke gemiddelde. Geconcludeerd is vervolgens dat de lokale ontwikkeling niet significant afwijkt van het landelijke gemiddelde, waardoor ook in zoverre niet kan worden gesproken van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt.
2.14. Eiser heeft verweerders conclusie als weergegeven in de voorgaande rechtsoverweging als volgt weersproken.
2.14.1. Allereerst heeft eiser gewezen op de samenstelling van de groep bijstandsgerechtigden in de gemeente Helden. Volgens eiser bevat de populatie bijstandsgerechtigden veel allochtonen; het betreft zowel oudkomers als nieuwkomers. Met name de nieuwkomers zijn niet snel bemiddelbaar naar arbeid, aldus eiser. Daarnaast is onder de nieuwkomers dikwijls sprake van gezinshereniging, waardoor de uitkeringskosten stijgen. Bovendien heeft de gemeente Helden in 2008 twaalf asielzoekers extra gehuisvest bovenop de taakstelling voor dat jaar, waardoor er sprake is van een extra kostenpost van € 97.000,-, zo is gesteld.
2.14.2. Voorts heeft eiser ten aanzien van de samenstelling van de groep bijstandsgerechtigden gewezen op het feit dat in de gemeente Helden sprake is van een toename van een toegeleiding van bijstandscliënten naar de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW). Uitstroom naar arbeid is bij deze cliënten nagenoeg onmogelijk, aldus eiser, terwijl instroom in de WSW niet direct mogelijk is. In het kader van budgettering is er namelijk sprake van een wachtlijst. Ook hierdoor is de gemeente Helden geconfronteerd met een budgettekort. Hierbij komt dat de invloed van eiser op de instroom en de werkwijze van het Werkplein maar gering is.
2.14.3. Daarnaast heeft eiser betoogd dat er, gelet op de werkgelegenheidssituatie in de omgeving van Helden, sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. Er is sprake van kleinschalige industriële activiteiten, activiteiten in de toeristische sector, activiteiten in de zorg- en dienstensector. De nadruk ligt echter op de agrarische sector. Deze sector heeft in 2008 grote financiële problemen ondervonden als gevolg van hoge energieprijzen en stagnatie in de verkoop, terwijl daarnaast veel gebruik wordt gemaakt van arbeidskrachten uit de voormalige Oostbloklanden. Voor de bijstandsgerechtigden is in deze sector daarom steeds minder werk, aldus eiser.
2.15. De rechtbank oordeelt dat verweerder hierin geen aanleiding heeft hoeven zien om alsnog te komen tot de conclusie dat sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt in de gemeente Helden in 2008. Zoals reeds overwogen, heeft de toetsingscommissie WWB eigen criteria geformuleerd om te kunnen beoordelen of alsnog sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt, ook al is niet voldaan aan de voorwaarden als vermeld in artikel 15, vierde lid, van de Regeling. Deze (eveneens) statistische criteria komen de rechtbank niet onredelijk voor. Gesteld noch gebleken is voorts dat de desbetreffende criteria onjuist zijn toegepast. Hetgeen eiser heeft betoogd, maakt vervolgens ook niet dat verweerder, in afwijking van de criteria van de toetsingscommissie WWB toch tot de conclusie had dienen te komen dat de situatie op de arbeidsmarkt in de voormalige gemeente Helden in 2008 uitzonderlijk was. Hiertoe overweegt de rechtbank dat met de geschetste omstandigheden, wat hier verder ook van zij, niet is aangetoond dat eisers gemeente significant verschilt van andere gemeenten die ook kampen met een budgetteringstekort. In dit verband overweegt de rechtbank tevens dat eisers argument, dat het surplus aan kosten voor bijstandsverlening met name is ontstaan door een extra plaatsing van twaalf asielzoekers bovenop de taakstelling voor 2008, niet tot de daarmee beoogde conclusie kan leiden. Dat eisers gemeente in 2008 meer asielzoekers heeft geplaatst dan waartoe zij volgens de zogenoemde Taakstelling 2008 gehouden was, is namelijk, zo concludeert de rechtbank uit het door verweerder overgelegde cijfermateriaal, het gevolg van het feit dat nog niet geheel was voldaan aan de Taakstelling over 2007. Niet onderbouwd is door eiser waarom de achterstand in de uitvoering van de taakstelling niettemin een omstandigheid is die tot een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt leidt.
2.16. Vervolgens overweegt de rechtbank dat zij evenmin termen aanwezig acht voor het oordeel dat verweerder eisers verzoek had dienen in te willigen op grond van het bepaalde in het zesde lid van artikel 15 van de Regeling.
2.17. Verweerder heeft in dit verband op goede gronden betoogd dat eiser traag geweest is in het maken en uitvoeren van plannen om de uitstroom te bevorderen. Veel van de activiteiten die door eiser in 2007 zijn aangekondigd, zijn niet of laat uitgevoerd. Deze plannen zijn daarom voor 2008 van beperkte betekenis geweest. Dat een en ander het gevolg is geweest van een gemeentelijke herindeling en een daarmee gepaard gaande reorganisatie, heeft verweerder in redelijkheid voor rekening en risico van eiser kunnen laten. Hierbij heeft verweerder tevens in aanmerking mogen nemen dat over 2007 ook al een incidentele uitkering is verstrekt aan eiser omdat eiser een aantal beleidsvoornemens had om de instroom in de WWB te beperken en de uitstroom te bevorderen.
2.18. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. De rechtbank zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
2.19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.20. Beslist wordt als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. T.M. Schelfhout (voorzitter) en mrs. K.M.P. Jacobs en P.J. Voncken (leden), in tegenwoordigheid van mr. W.A.M. Bocken als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2011.
w.g. mr. W.A.M. Bocken,
griffier w.g. mr. T.M. Schelfhout,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 27 januari 2011
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.