ECLI:NL:RBROE:2011:BP3123

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
27 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 1391
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen kapvergunning voor wilgenbomen aan het Overmazepad in Weert

In deze zaak gaat het om het beroep van de Wijkraad Groenewoud en de Bomenstichting tegen de kapvergunning die is verleend door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert voor drie wilgenbomen aan het Overmazepad. De rechtbank Roermond heeft op 27 januari 2011 uitspraak gedaan in deze zaak. De eisers stelden dat het belang om de bomen te behouden zwaarder weegt dan het belang van de realisatie van een woonzorgcentrum, waarvoor de bomen gekapt zouden moeten worden. De rechtbank oordeelde echter dat het College voldoende rekening had gehouden met de belangen van de eisers en in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat de kapvergunning kon worden verleend. De rechtbank overwoog dat de bomen niet van optimale kwaliteit zijn en dat het belang van de infrastructuur voor het woonzorgcentrum zwaarder weegt. De rechtbank concludeerde dat de vergunninghouder niet in strijd met de wet had gehandeld en dat de aanvraag voor de kapvergunning rechtsgeldig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10 / 1391
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[eiser 1] en [eiser 2] te [plaatsnaam], eisers,
gemachtigden [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2],
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van [de gemeente Weert], verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2010 heeft verweerder het door eisers gemaakte bezwaar tegen het besluit van 16 maart 2010, inzake het verlenen van een kapvergunning aan [naam vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) voor twee wilgen aan het [adres], ongegrond verklaard. Tegen eerstgenoemd besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eisers gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 11 januari 2011, waar eisers zijn verschenen, in de persoon van hun gemachtigden, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door W. Gootzen.
De vergunninghouder is als derde-belanghebbende partij verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger].
Ter zitting zijn tevens twee deskundigen aan de zijde van verweerder - [namen deskundige] - verschenen en gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 13 januari 2010 heeft [naam vergunninghouder] bij verweerder een aanvraag ingediend voor een kapvergunning voor twee wilgen aan het [adres]. Deze twee wilgen zijn opgenomen in het plaatselijke bomenregister en maken deel uit van een groep van in totaal drie wilgen die dicht bij elkaar staan. Op de locatie waar de bomen staan moet een weg/parkeerplaats ten behoeve van een nog te realiseren woonzorgcentrum worden aangelegd. Na bekendmaking van de aanvraag is onder meer door eisers een zienswijze ingediend. Op 16 maart 2010 is door verweerder een kapvergunning verleend met een voorschrift tot herplant van drie lindenbomen.
2.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het (algemeen) belang van het realiseren van een woonzorgcentrum op de locatie aan het [adres] en de hierop afgestemde inrichting van de omgeving zwaarder weegt dan het belang om de twee bomen te behouden. Verweerder wijst er in dit kader op dat de twee wilgen niet van optimale kwaliteit zijn en hierdoor in verhouding tot het duurzame karakter van het te realiseren woonzorgcentrum nog maar een relatief korte levensduur hebben. Handhaving van de bomen nu zou inhouden dat de infrastructuur van het plan hieraan moet worden aangepast en dat wanneer de bomen uiteindelijk aan hun eind komen een minder goede infrastructuur voor de toekomst overblijft. Verweerder kiest liever voor een nieuwe aanplant van een meer duurzame aard die wel past binnen de infrastructuur. Het feit dat de twee wilgen zijn opgenomen in het bomenregister maakt in ieder geval niet dat de bomen niet gekapt mogen worden, nu opname in dit register niet inhoudt dat de bomen nooit gekapt zouden mogen worden, maar slechts dat hiervoor een vergunning benodigd is. Ter zitting heeft verweerder aangegeven één van de twee wilgen alsnog te willen behouden, mits de benodigde vrijstelling hiervoor wordt verkregen. Het ook nog eens behouden van de andere wilg past niet in de infrastructuur die voor ogen is bij de nieuwbouw, terwijl het verplaatsen van deze boom een te groot risico op schade bij één van de andere twee wilgen met zich mee brengt, zodat ook dit geen reële optie is.
2.3. Eisers hebben allereerst aangevoerd dat de aanvraag voor de kapvergunning niet rechtsgeldig is, nu deze niet voorzien is van een naam, datum en handtekening, zoals in artikel 4:2 Awb is voorgeschreven.
2.4. De rechtbank overweegt dat een aanvraag, gelet op artikel 4:2 Awb, ten minste de naam en het adres van de aanvrager, een dagtekening en een aanduiding van de aan te vragen beschikking dient te bevatten en bovendien dient te worden ondertekend. De bevoegdheid om een aanvraag bij het niet voldoen aan enig wettelijk voorschrift (op grond van artikel 4:5 Awb) buiten behandeling te stellen is een discretionaire bevoegdheid, waarbij verweerder beleidsvrijheid toekomt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag voldoet aan de eisen van artikel 4:2 Awb en dus in behandeling kon worden genomen. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder in redelijkheid hiertoe besluiten, nu uit de stukken blijkt dat een ingevuld, ondertekend en gedagtekend exemplaar van de aanvraag aanwezig is. Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat de aanvraag namens [naam vergunninghouder] is ondertekend door [naam vertegenwoordiger], maar dat dit pas is gebeurd nadat de aanvraag is ingescand. De ingescande en niet ondertekende aanvraag is vervolgens per abuis ter inzage gelegd en in het dossier beland. Overigens is de rechtbank van oordeel dat zo er al sprake zou zijn van schending van een vormvoorschrift, deze schending gelet op het bepaalde in artikel 6:22 Awb er niet toe hoeft te leiden dat het besluit niet in stand blijft. De rechtbank is niet gebleken dat eisers - of derden - door de (eventuele) schending van het vormvoorschrift in hun belangen zijn geschaad nu er uiteindelijk geen misverstand over de aanvraag bestond. Daarom was er geen reden om de kapvergunning vanwege schending van een vormvoorschrift niet in stand te laten.
2.5. Eisers hebben voorts aangevoerd dat het kappen van bomen die zijn opgenomen in het bomenregister slechts mogelijk is wanneer alle mogelijkheden voor het behoud van de bomen zijn onderzocht. Nu verweerder dit heeft nagelaten kan het besluit niet in stand blijven.
2.6. Uit artikel 4:11b, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Weert 2009 (hierna: APV) volgt dat het verboden is zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand, welke voorkomt in het plaatselijke bomenregister, te vellen of te doen vellen. Uit artikel 4:11c van de APV volgt dat het bevoegd gezag de vergunning kan weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van onder meer: natuur- en milieuwaarden; landschappelijke waarden; cultuurhistorische waarden; waarden van stads- en dorpsschoon; waarden voor recreatie en leefbaarheid.
2.7. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de APV volgt niet dat voor bomen die zijn opgenomen in het bomenregister geen kapvergunning kan worden verleend. Ook volgt uit de APV niet dat slechts een kapvergunning kan worden verleend indien alle mogelijkheden voor het behoud van de bomen zijn onderzocht. Uit de APV volgt slechts dat het verboden is bomen die zijn opgenomen in het bomenregister te vellen of te doen vellen zonder vergunning. Het is de rechtbank niet gebleken dat er een andere rechtsregel zou zijn waaruit volgt dat een kapvergunning slechts kan worden verleend indien alle mogelijkheden voor het behoud van de bomen zijn onderzocht. De beroepsgrond kan niet slagen.
2.8. Eisers voeren verder - kort en zakelijk weergegeven - aan dat het belang om de bomen te behouden zwaarder weegt dan het belang om het woonzorgcentrum en de bijbehorende infrastructuur te realiseren. Dit nu de bomen beeldbepalend zijn, een cultuurhistorische waarde hebben en nog een lange levensverwachting hebben. Eisers wijzen erop dat verplaatsing van de bomen of inpassing hiervan in de nieuwe situatie meer voor de hand ligt dan het kappen van de bomen. Gelet op de door eisers ter zitting overgelegde verklaring van hovenier en boomtaxateur [naam] zijn de bomen goed verplaatsbaar en vitaal. Er zijn exemplaren bekend die 150 jaar oud kunnen worden.
2.9. De rechtbank overweegt als volgt. De bevoegdheid tot het weigeren dan wel verlenen van een kapvergunning is een discretionaire bevoegdheid, waarbij verweerder beleidsvrijheid toekomt. De rechtbank dient besluiten dienaangaande dan ook terughoudend te toetsen. Daarbij dient te worden beoordeeld of verweerder, alle belangen overwegend, in redelijkheid tot het bestreden besluit kon komen.
2.10. Zoals hiervoor onder 2.2 reeds vermeld heeft verweerder gemotiveerd aangegeven waarom hij het belang van het realiseren van het woonzorgcentrum zwaarder vindt wegen dan het belang van het behoud van de bomen. Hij heeft hierbij onder meer aangegeven dat verplaatsing van (één van) de bomen of aanpassing van de infrastructuur een minder goede optie is dan het kappen van (één van) de bomen, mede gelet op het verschil in duurzaamheid tussen de beide opties. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangen die met het bestreden besluit zijn gediend, te weten het realiseren van een woonzorgcentrum en hierbij een nieuwe aanplant van een meer duurzame aard, in redelijkheid zwaarder heeft mogen laten wegen dan de door eisers ingeroepen belangen bij het in stand houden van de bestaande situatie dan wel de keuze voor een alternatieve variant bij de realisering van het woonzorgcentrum. De rechtbank acht in dit kader de volgende aspecten van belang. Ten aanzien van de resterende levensverwachting van de wilgen is het de rechtbank door de verklaringen van de deskundigen ter zitting gebleken dat het niet waarschijnlijk is dat de wilgen nog (relatief) lange tijd zonder problemen zullen kunnen blijven staan, zoals eisers hebben gesteld. Dat er exemplaren bekend zijn die 150 jaar oud zijn, zegt niets over de levensverwachting van de onderhavige bomen. Aangezien de bomen in het recente verleden reeds schade hebben opgelopen door andere werkzaamheden ter plekke, zullen de wilgen regelmatig geknot moeten worden om ze nog langere tijd te kunnen laten staan. Dit knotten maakt de bomen kwetsbaar(der) en brengt het risico met zich mee dat de bomen bij harde wind of storm eerder beschadigen en/of schade zullen veroorzaken. Dit maakt de duurzaamheid van de situatie zeer onvoorspelbaar, terwijl verweerder juist inzet op duurzaamheid.
2.11. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerders gemachtigde ter zitting heeft verklaard dat één van de twee wilgen, mits hiervoor vrijstelling wordt verkregen, niet gekapt zal worden maar zal blijven staan. Verweerders gemachtigde heeft hierbij aangegeven dat verplaatsing van de tweede wilg een te groot risico op beschadiging van de andere twee (overblijvende) wilgen met zich meebrengt, terwijl het binnen de te realiseren infrastructuur geen optie is de boom te laten staan. Om die reden ziet verweerder geen andere mogelijkheid dan het kappen van deze boom.
2.12. Verweerder heeft er naar het oordeel van de rechtbank door voorgaande afwegingen blijk van gegeven het door eisers aangevoerde belang om de bomen te laten staan of te verplaatsen voldoende te hebben meegewogen bij het nemen van het bestreden besluit. Verweerder is hierbij met het oog op een duurzame oplossing echter tot een andere conclusie gekomen dan eisers. De rechtbank concludeert dat gelet op het vorenstaande niet kan worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot die conclusie heeft kunnen komen.
2.13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. P.J. Voncken (voorzitter), T.M. Schelfhout en K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Sluymer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2011.
w.g. mr. J.C. Sluymer,
griffier w.g. mr. P.J. Voncken,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 27 januari 2011
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer gronden tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.