Eiseres is gehuwd met (en van tafel en bed gescheiden van) de heer [partner]. Ingevolge het bepaalde in artikel 4, aanhef en onder c, van de Abw vormen zij een gezin. Op grond van artikel 3, tweede lid, onder b, van de Abw wordt als ongehuwde (mede) aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Van duurzaam gescheiden levende echtgenoten is eerst sprake indien het een door beide betrokkenen, of een van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenwoning betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste een van hen als bestendig is bedoeld.
Twee echtgenoten leven niet langer duurzaam gescheiden indien zij de echtelijke samenwoning herstellen. Van herstel van de echtelijke samenwoning kan naar het oordeel van de rechtbank in het algemeen slechts sprake zijn indien de echtgenoten (wederom) hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.
De rechtbank ziet zich dan ook in het bijzonder geplaatst voor beantwoording van de vraag of eiseres en de heer [partner] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de aanwezigheid van kleding en toiletartikelen van de heer [partner] voortvloeit dat hij zijn hoofdverblijf heeft op het adres van eiseres. Voorts verwijst verweerder naar het feit dat de heer [partner] een sleutel heeft van de woning van eiseres. Voor het overige baseert verweerder zich op het feit dat de heer [partner] bij de behartiging van een deel van zijn financiële belangen het adres van eiseres als postadres gebruikt en dat eiseres een deel van [partner]s administratie verzorgt.
Eiseres stelt daar tegenover dat de door verweerder bedoelde toiletartikelen niet aan de heer [partner] maar aan eiseres toebehoren. Voor de aanwezigheid van kleding van de heer [partner] geeft eiseres aan dat dat veelal maatkleding betreft die zij voor de heer [partner] bewaart omdat hij die kleding bij gebrek aan een vaste woon- of verblijfplaats niet allemaal bij zich kan houden. Dat eiseres een deel van [partner]s administratie verzorgt en toestaat dat [partner] haar adres als postadres gebruikt, verklaart eiseres uit de jarenlange (goede) verstandhouding tussen haar en de heer [partner] en uit het zwervende bestaan van de heer [partner].
Voor zover er sprake is van enige mate van financiële verstrengeling is de rechtbank van oordeel dat daaruit niet voortvloeit dat de heer [partner] in de periode in geding zijn hoofdverblijf heeft gehad in de woning van eiseres. Dat daardoor bij verweerder een zeker vermoeden is ontstaan (of bevestigd) omtrent [partner]s verblijf bij eiseres acht de rechtbank begrijpelijk maar daarmee is niet gezegd dat die constatering bijdraagt aan het aannemelijk maken van gezamenlijke huisvesting.
Voorts is de rechtbank niet overtuigd geraakt van de stelling van verweerder dat het in deze om toiletartikelen van de heer [partner] ging.
Voor de aanwezigheid van kleding van de heer [partner] in de woning van eiseres heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank een verklaring gegeven die niet ongeloofwaardig overkomt en waar verweerder niets overtuigends tegenover heeft gesteld.
Verweerders stelling dat bij gebrek aan kennis van de vaste woon- of verblijfplaats van de heer [partner] er vanuit gegaan moet worden dat hij dan wel bij eiseres verblijft, volgt de rechtbank niet. Die stelling miskent immers het feit (los van de vraag of dat wenselijk is) dat er mensen zijn die een zwervend bestaan verkiezen.
Verweerder erkent dat posten geen (relevante) informatie zou opleveren of zou hebben opgeleverd omdat verweerder er kennelijk met eiseres en de heer [partner] vanuit gaat dat de heer [partner] meestal elders verblijft. Verweerder erkent daarmee naar het oordeel van de rechtbank dat niet is aan te tonen of niet zal kunnen worden aangetoond dat de heer [partner] zijn hoofdverblijf bij eiseres heeft. Overigens merkt de rechtbank op dat posten ook relevante informatie oplevert als uit de resultaten iets anders voortvloeit dan hetgeen verweerder tracht aan te tonen.
Ook overigens kan de rechtbank uit het geheel van feiten en omstandigheden niet afleiden dat eiseres en de heer [partner] in de periode in geding hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben gehad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op onvoldoende gronden gesteld dat er sprake is van gezamenlijke huisvesting van eiseres en de heer [partner].
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat het beroep van eiseres gegrond dient te worden verklaard, dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt, en dat er geen aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder zal worden opgedragen opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen.