ECLI:NL:RBROE:2001:AD8228

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
12 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97/853 WW K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg over gedeeltelijke en volledige werkloosheid van grensarbeiders in het kader van de EEG-Verordening 1408/71

In deze zaak gaat het om de vraag of eiser, een grensarbeider, recht heeft op een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) in Nederland. Eiser heeft van 1 december 1994 tot 30 november 1996 als bedrijfsleider in België gewerkt. Na beëindiging van dit dienstverband is hij op 2 december 1996 in deeltijd als glazenwasser bij dezelfde werkgever aan de slag gegaan. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering in Nederland, maar deze is door het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen over de interpretatie van artikel 71 van de EEG-Verordening 1408/71, dat betrekking heeft op de werkloosheid van grensarbeiders.

Het Hof heeft in zijn arrest van 15 maart 2001 geoordeeld dat de beoordeling of een grensarbeider gedeeltelijk of volledig werkloos is, moet plaatsvinden op basis van uniforme communautaire criteria. Eiser is niet als volledig werkloos aangemerkt, omdat hij na zijn voltijdse dienstverband in België een parttime dienstverband heeft behouden. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een uitkering op basis van de Nederlandse WW, omdat hij een band met de Belgische arbeidsmarkt heeft behouden. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, waarmee de beslissing van het Lisv wordt bevestigd.

De rechtbank benadrukt dat de nationale rechter bij de beoordeling van dergelijke zaken rekening moet houden met de uitleg van het Hof van Justitie en dat de uitkering in dit geval door het bevoegde orgaan in België moet worden verleend. Eiser kan geen aanspraak maken op een uitkering in Nederland, omdat hij niet volledig werkloos is in de zin van de EEG-Verordening. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 november 2001.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND
meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 97 / 853 WW K1
Inzake : A, wonende te B, eiser,
tegen : het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), vertegenwoordigd door de uitvoeringsinstelling GAK Nederland bv te Amsterdam, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 23 april 1997,
kenmerk: prcl. b&b/AK WW 497.005.24.
Data van behandelingen ter zitting van de rechtbank:
17 februari 1998 en 3 oktober 2001
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen een weigering hem in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW), ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 17 februari 1998. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:68 van de Awb is het onderzoek heropend en heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek in de zaak wordt voortgezet door middel van het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Het Hof van Justitie heeft bij arrest van 15 maart 2001 in de zaak C-444/98 de voorgelegde vragen beantwoord.
Het beroep is opnieuw behandeld ter zitting van de rechtbank op 3 oktober 2001, waar eiser in persoon is verschenen, en waar verweerder zich -zonder voorafgaand bericht- niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN.
Eiser, gehuwd en van nationaliteit Nederlander, is met zijn gezin woonachtig in Nederland. In de periode van 1 december 1994 tot en met vrijdag 29 november 1996 is eiser werkzaam geweest als bedrijfsleider bij X te Y (België) op een full-time basis. Dit dienstverband is vervolgens beëindigd. Met ingang van maandag 2 december 1996 is eiser bij dezelfde werkgever een nieuw dienstverband als glazenwasser aangegaan. Het betrof een part-time dienstverband voor 13 uur per week. Op 30 november 1996 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een uitkering ingevolge de WW, ter zake van zijn op 2 december 1996 ontstane gedeeltelijke werkloosheid. Tevens heeft eiser een uitkering aangevraagd in België.
Bij besluit van 2 januari 1997 heeft verweerder besloten dat eiser geen recht heeft op genoemde uitkering. Ter motivering van dat besluit heeft verweerder als volgt overwogen:
"U heeft geen recht op een ww-uitkering omdat u gedeeltelijk werkloos bent. Tevens bestaat de verwachting dat in de toekomst het aantal uren uitgebreid kan worden. Op grond hiervan kunt u geen recht doen gelden op een ww-uitkering in het woonland. U dient hiervoor een aanvraag in het werkland in te dienen.
Deze beslissing is genomen op basis van artikel 69 E.E.G.-verordeningen 1408/71."
Bij schrijven van 5 februari 1997 heeft eiser tegen dit schrijven bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit van 23 april 1997 heeft verweerder de weigering van uitkering gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.
Verweerder heeft dat besluit doen steunen op de volgende motivering:
"In artikel 71, eerste lid, onder a.i. van de E.E.G. Verordening nr. 1408/71 is bepaald dat de werkloze werknemer die tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat woonde, recht heeft op uitkering overeenkomstig de volgende bepaling: de grensarbeider die in de onderneming waarin hij werkzaam is gedeeltelijk of door onvoorziene omstandigheden werkloos is, heeft recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat, alsof hij op het grondgebied van deze Staat woonde; deze uitkering wordt door het bevoegde orgaan verleend.
De E.E.G. Verordeningen geven geen uitleg over het begrip gedeeltelijke werkloosheid. Gak Nederland bv geeft naar aanleiding van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep de volgende interpretatie aan deze bepaling:
er is sprake van gedeeltelijke werkloosheid als er een band bestaat met het werkland.
In uw geval is er als gevolg van het part-time dienstverband een band blijven bestaan met de Belgische arbeidsmarkt en is er om die reden een onmiskenbare band met het werkland. Volgens de uitleg van Gak Nederland bv is er derhalve sprake van gedeeltelijke werkloosheid. Op grond van het bepaalde in artikel 71, eerste lid, onderdeel a.i. van de E.E.G. Verordening nr. 1408/71 heeft u recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van het werkland, in uw geval België.
In de beslissing van 2 januari 1997 is abusievelijk vermeld dat deze beslissing is genomen op basis van artikel 69 E.E.G. Verordeningen nr. 1408/71. Dit moet zijn artikel 71 E.E.G. Verordeningen nr. 1408/71. Artikel 6:22 van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) bepaalt echter dat een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks de schending van een vormvoorschrift door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand kan worden gelaten, indien blijkt dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Nu u hierdoor niet bent benadeeld kan de beslissing van 2 januari 1997 op grond van artikel 6:22 van de AWB in stand worden gelaten."
Bij besluit van 7 mei 1995 heeft de Belgische instantie geweigerd om aan eiser een uitkering toe te kennen ter zake van zijn per 2 december 1996 ontstane werkloosheid. Ter motivering van deze weigering heeft de Belgische instantie het volgende overwogen:
"U hebt het genot van de inkomensgarantie-uitkering aangevraagd ingevolge de deeltijdse tewerkstelling die u hebt aangevat op 01.12.1996 voor rekening van Z.
Het genot van deze uitkering kan slechts worden toegekend aan de werknemer die wordt geacht deeltijdse werknemer met behoud van rechten te zijn (artikel 131 bis, $ 1 van het bovenvermeld K.B.).
Wordt geacht een deeltijdse werknemer met behoud van rechten te zijn, de werknemer die op het tijdstip dat hij in de deeltijdse arbeidsregeling treedt, voldoet aan alle toelaatbaarheids- en toekenningsvoorwaarden om aanspraak te kunnen maken op uitkeringen als voltijdse werknemer (artikel 29, $2, 1 º van het bovenvermeld K.B. ).
U vervult deze voorwaarden niet en wel om de volgende redenen.
U was als grensarbeider, wonende in Nederland, in België tewerkgesteld als voltijdse werknemer met een bediendenovereenkomst van 01.12.1994 tot en met 30.11.1996. Na deze voltijdse tewerkstelling werd u door dezelfde werkgever een deeltijdse arbeidsovereenkomst als arbeider aangeboden vanaf 01.12.1996.
Als grensarbeider zijn voor u de bepalingen van art. 67-71 van de EEG-verordening 1408/71 van toepassing. In België wordt als tijdelijke werkloze aangemerkt, de werknemer die door een arbeidsovereenkomst verbonden is waarvan de uitvoering tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, geschorst is.
In artikel 71, sub 1, a), i) wordt gedefineerd wat moet verstaan worden onder gedeeltelijke werkloosheid. Deze definitie stemt nauw overeen met de definering zoals vermeld in de Belgische werkloosheidsreglementering.
Volgens artikel 71, sub 1, a) i) van deze verordening kan de grensarbeider aanspraak maken op werkloosheidsuitkeringen in zijn werkland, wanneer hij in de onderneming waarin hij werkzaam is, gedeeltelijk of door onvoorziene omstandigheden werkloos is. Deze situatie beoogt een werknemer, verbonden door een arbeidsovereenkomst met een werkgever, die wegens werkgebrek (zoals schorsing van de overeenkomst omwille van slecht weer, economische oorzaken enz. ) geen of minder prestaties levert. Deze werknemer kan aanspraak maken op werkloosheidsuitkeringen in zijn werkland. U verkeert evenwel niet in deze situatie. Aan uw oorspronkelijke arbeidsovereenkomst als bediende werd op 30.11.1996 een einde gesteld. Als arbeider begon u bij dezelfde werkgever vanaf 01.12.1996 te werken echter op basis van een nieuwe en slechts deeltijdse arbeidsovereenkomst. Er heeft zich dus een essentiële wijziging van de arbeidsvoorwaarden voorgedaan. Voor de inactiviteitsuren bent u derhalve zonder werk. U moet dan ook beschouwd worden als zijnde een volledig werkloze grensarbeider zoals bedoeld in art. 71, sub 1, a) ii) van de EEG-verordening. Deze werknemer heeft recht op werkloosheidsuitkeringen in zijn woonland.
Voor wat België betreft moet u beschouwd worden als volledig werkloze. Immers uw voltijdse arbeidsovereenkomst in België werd per 30.11.1996 beëindigd. Het feit dat u na uw volledige werkloosstelling het werk op deeltijdse basis hervat, hetzij na verloop van enige tijd, hetzij onmiddellijk aansluitend op uw volledige werkloosstelling, hetzij bij dezelfde of een andere werkgever, doet geen afbreuk aan uw oorspronkelijk verworven rechten. De Nederlands bevoegde instantie is dus bevoegd om te oordelen over uw recht op werkloosheidsuitkeringen. Bij de beoordeling van uw aanvraag om werkloosheidsuitkeringen dient deze zich te laten leiden door de bepalingen die vervat zijn in de bepalingen van de EEG-verordening 1408/71. Indien er enige onduidelijkheid is in de interpretatie van de bepalingen van deze verordening, kan de nationale rechter steeds een pre-judiciële vraag stellen aan het Europees Hof van Justitie, zowel op verzoek van het uitvoeringsorgaan, als op het verzoek van de gerechtigde.
In België worden de aanvragen om uitkeringen met behoud van rechten, eventueel met of zonder inkomensgarantie-uitkering, beschouwd als uitkeringen voor volledige werkloosheid. Aangezien u als grensarbeider in België geen aanspraak kan maken op uitkeringen voor volledige werkloosheid, kunt u niet voldoen aan de voorwaarden om beschouwd te worden als werknemer met behoud van rechten, gerechtigd op de inkomensgarantie-uitkering.
Op grond van de artikels 29, $ 2, 66, 131 bis, 142, 144 en 146 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, de artikelen 67- 71 van de EEG-verordening 1408/71, art. 114 EEG-verordening 574/72
en om bovenvermelde redenen
BESLIS IK:
-U de hoedanigheid van deeltijdse werknemer met behoud rechten niet toe te kennen.
-U het genot van de inkomensgarantie-uitkering niet toe te kennen."
Eiser die zich met het bestreden besluit van 23 april 1997 van verweerder niet kan verenigen heeft daartegen beroep ingesteld. De door de Belgische instantie afgegeven beslissing heeft eiser niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser met toepassing van de nationale bepalingen van de WW geen aanspraak kan maken op een uitkering ingevolge de Nederlandse WW.
De vraag die in de eerste plaats heeft voorgelegen is of eiser op grond van het bepaalde in artikel 71, onder a, van de EEG-Verordening 1408/71 aanspraak kan maken op een uitkering ingevolge de Nederlandse WW. In dat artikellid is onder a) i), kort samengevat, bepaald dat de grensarbeider die in het bedrijf waarin hij werkzaam is gedeeltelijk of door onvoorziene omstandigheden werkloos is recht heeft op werkloosheidsuitkering in zijn werkland. Voorts is onder a) ii) van voornoemd artikellid bepaald, dat de volledig werkloze grensarbeider recht heeft op een werkloosheidsuitkering in zijn woonland.
Bij de beoordeling van het geschil zijn bij de rechtbank vragen gerezen over de uitleg van genoemd artikellid en wel in het bijzonder met betrekking tot het begrip gedeeltelijk respectievelijk volledig werkloos.
In verband daarmee zijn bij bevel als bedoeld in artikel 8:68 van de Awb aan het Hof van Justitie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 71, lid 1, sub a, van de verordening (EEG) nr. 1401/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB L 230, blz. 6).
In het arrest van 15 maart 2001 (in de zaak C-444/98) heeft het Hof het volgende voor recht verklaard:
1) Of een grensarbeider in loondienst gedeeltelijk dan wel volledig werkloos is in de zin van artikel 71, lid 1, sub a, van de verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983, moet op grond van eenvormige communautaire criteria worden beoordeeld. Aan die beoordeling mogen geen nationaalrechtelijke criteria ten grondslag worden gelegd.
2) Een werknemer die in een andere lidstaat dan waar hij woont, bij dezelfde onderneming blijft werken, zij het in deeltijd, en beschikbaar is om voltijdwerkzaamheden te aanvaarden, is gedeeltelijk werkloos; de uitkering dient in dit geval door het bevoegde orgaan van die staat te worden verleend. Indien de grensarbeider daarentegen geen enkele band met die staat meer heeft en volledig werkloos is, dient de uitkering door en voor rekening van het orgaan van de woonplaats te worden verleend. De nationale rechter dient op basis van deze criteria in de bij hem aangebrachte zaak uit te maken, onder welke categorie de werknemer valt.
De rechtbank ziet zich thans geplaatst voor beantwoording van de vraag of eiser met inachtneming van de door het Hof van Justitie gegeven uitleg van die begrippen in het arrest van 15 maart 2001 geheel dan wel gedeeltelijk werkloos is in de zin van artikel 71 van de verordening (EEG) nr. 1408/71 en in het bijzonder voor beantwoording van de vraag of het thans door de rechtbank te beoordelen besluit op bezwaar, met in achtneming van de door het Hof van Justitie gegeven uitleg, de rechterlijke toets doorstaat.
Met verweerder dient te worden geconcludeerd dat eiser niet is aan te merken als een volledig werkloze grensarbeider in de zin van artikel 71, eerste lid, sub a, van de verordening (EEG) nr. 1408/71, aangezien er in eisers geval per de in geding zijnde datum geen sprake is van het verbreken van alle banden met de lidstaat waarin hij werkzaam was en is gebleven. Niet ter discussie staat dat eiser aansluitend aan zijn dienstverband een part-time dienstverband bij dezelfde Belgische werkgever is aangegaan. Indien en zolang die band met het werkland België is blijven bestaan én eiser niet volledig werkloos is, kan eiser in ieder geval niet worden gerekend tot de categorie volledig werkloos in de zin van artikel 71, lid 1, sub a, van de verordening (EEG) nr. 1408/71
.
Daaruit volgt dat verweerder ten aanzien van eisers aanvraag om uitkering ter zake van zijn gedeeltelijke werkloosheid op en na 2 december 1996 niet is aangewezen als bevoegd orgaan, zodat eiser geen recht kan ontlenen aan de Nederlandse WW.
Het beroep van eiser tegen verweerders besluit waarbij de weigering aan hem een uitkering ingevolge de WW toe te kennen is gehandhaafd dient dan ook voor ongegrond te worden gehouden.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING.
De arrondissementsrechtbank te Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. F.J.C. Huijbers, W.M. Callemeijn (voorzitter) en J.J.A. Kooijman in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2001
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 12 november 2001
KS
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.