ECLI:NL:RBROE:2001:AB1435

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
3 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/852 WVG K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vervoersvoorziening op grond van Wvg en de zorgvuldigheidseisen van het advies

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 3 april 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een vervoersvoorziening door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Gennep. Eiseres, die geestelijk gehandicapt is, had verzocht om een vervoersvoorziening in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). De aanvraag werd afgewezen op basis van een advies van het Regionaal Indicatie Orgaan (RIO) Noord-Limburg, waarin werd gesteld dat er geen beperkingen in de mobiliteit waren en dat eiseres met een begeleider gebruik kon maken van het openbaar vervoer.

De rechtbank oordeelde dat het bestuursorgaan niet voldoende had onderbouwd dat het advies van het RIO zorgvuldig tot stand was gekomen. De rechtbank stelde vast dat het advies niet duidelijk maakte welke (medische) gegevens aan de beoordeling ten grondslag lagen en dat er geen adequate medische beoordeling had plaatsgevonden. De rechtbank benadrukte dat het bestuursorgaan niet alleen het advies, maar ook de zorgvuldigheid van het onderzoek dat aan dat advies ten grondslag lag, diende te beoordelen. Het enkele feit dat het advies afkomstig was van een deskundige organisatie, was niet voldoende om de zorgvuldigheid te waarborgen.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd en het bestuursorgaan werd opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank besloot niet om de gemeente te veroordelen in de proceskosten, omdat de gemachtigde van eiseres niet als professioneel rechtsbijstandverlener kon worden aangemerkt.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE Roermond
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 00/852 WVG K1
Inzake : A, wonende te B, eiseres,
tegen : het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Gennep, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 26 september 2000,
kenmerk: 20001936/IVb.
Datum van behandeling ter zitting: 21 februari 2001.
00852WVGProcedurenummer: AWB 00 / 852 WVG
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen een weigering haar in aanmerking te brengen voor een vervoersvoorziening, ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
Het beroep is -gevoegd met de beroepszaak met registratienummer 2000/857 van de moeder van eiseres- behandeld ter zitting van de rechtbank op 21 februari 2001, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde P.B.J. Molmans, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door W. Piepenbrock.
II. OVERWEGINGEN.
Bij aanvraagformulier gedateerd 17 november 1999 heeft eiseres zich tot verweerder gewend met het verzoek in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) in aanmerking te worden gebracht voor een vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij geestelijk gehandicapt is. Verweerder heeft met betrekking tot deze aanvraag advies gevraagd aan het Regionaal Indicatie Orgaan (RIO). Op 29 december 1999 heeft een huisbezoek plaatsgevonden door de aan het RIO verbonden indicatie-adviseur, mevrouw M. Stax. In het ter zake opgestelde advies, gedateerd 3 januari 2000, is ten aanzien van eiseres aangegeven dat er geen sprake is locomotore beperkingen, en dat ze kan lopen en fietsen binnen een voor haar bekende omgeving. Met betrekking tot openbaar vervoer is aangegeven dat eiseres hiervan niet zelfstandig gebruik kan maken, maar dat dit wel kan met een begeleider. Onder de kop "Geadviseerde soort + type voorziening(en)" wordt bij de "omschrijving soort" niets ingevuld en bij "programma van eisen" het volgende opgemerkt:
"Voor de situaties waarin belh. geen begeleiding heeft is er sprake van een probleem in het zich zelfstandig verplaatsen: begeleidingsprobleem. Het gaat om een regelmatige vervoersbehoefte, interlokaal. Mogelijkheden zijn: een NS-begeleiderskaart en een vervoerspas voor deelname aan het TRAXX vervoer.".
Het rapport is voor akkoord mede-ondertekend door W.G.M. Beemsterboer, coördinator WVG-advisering RIO Noord-Limburg.
Bij besluit van 1 mei 2000 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een vervoersvoorziening afgewezen, op de grond dat een vervoersvoorziening in het kader van de Wvg niet is geïndiceerd door het RIO Noord-Limburg. Verweerder stelt dat uit het door het RIO ingestelde onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van beperkingen in de mobiliteit, en dat voor zover er sprake is van een begeleidings- probleem dit kan worden opgelost met een NS-begeleiderskaart en gebruik van het TRAXX-vervoer.
In het bezwaarschrift van 9 mei 2000 wordt aangevoerd dat het rapport van het RIO overleg met een arts vermeldt, terwijl niet is aangegeven welke arts dat is en niet een indicatie-advies van die arts is bijgevoegd. Voorts wordt aangevoerd dat eiseres een knie-operatie heeft gehad waarvan zij (nog) nadelige gevolgen ondervindt en ook beperkingen ondervindt als gevolg van osteoporose en rugklachten. Er had in de visie van eiseres ook overleg gevoerd moeten worden met haar huisarts of specialist. Met betrekking tot de noodzakelijke begeleiding merkt eiseres op dat haar moeder daar niet meer toe in staat is en er verder niemand is.
Eiseres is van mening dat ten onrechte geen medisch en sociaal onderzoek heeft plaatsgevonden. Tot slot wijst eiseres op de lange tijdsduur van de besluitvorming.
In het kader van de bezwaarschriftenbehandeling heeft verweerder bij brief van 10 mei 2000 het bezwaarschrift aan het RIO toegestuurd met het verzoek op het aldaar gestelde te reageren.
Eiseres is door het RIO opgeroepen te verschijnen op het spreekuur te Venlo van een aan het RIO verbonden arts, T. Rooijakkers-Hulshof. Eiseres stelt vanwege haar beperkingen, als gevolg waarvan zij niet met openbaar vervoer kan reizen, niet in staat te zijn bedoeld spreekuur te bezoeken. Van de zijde van verweerder is aangeboden de te maken kosten van taxi-vervoer achteraf te vergoeden indien eiseres alsnog in het gelijk wordt gesteld. Eiseres heeft van dat aanbod geen gebruik gemaakt en is niet verschenen op het spreekuur. Met verweerder is voorts overeengekomen dat het bezwaarschrift wordt behandeld zonder nader medisch advies.
Van de gelegenheid om ter hoorzitting een nadere mondelinge toelichting te geven heeft eiseres geen gebruik gemaakt. Van de zijde van verweerder wordt ten aanzien van de grief van eiseres dat het onderzoek niet is verricht door een arts/medicus gesteld dat dat ook niet hoeft en dat het onderzoek is verricht door een deskundig indicatie-adviseur. Nadat deze adviseur het onderzoek heeft gehouden wordt dit in een team waaraan ook een medicus deelneemt besproken en vervolgens wordt er gerapporteerd. Voorts wordt door verweerders vertegenwoordiger gesteld dat uit het onderzoek is gebleken dat eiseres de vergoeding nodig heeft voor vervoer naar de Arbo-dienst te Boxmeer en dat deze kosten niet onder de Wvg vallen. Daarnaast is verweerder van mening dat de overige vervoersbehoeften minimaal zijn en eiseres in de directe bekende omgeving gebruik kan maken van de fiets en onder begeleiding van het openbaar vervoer. Of die begeleiding door de moeder kan worden gegeven is volgens de gemeente niet bekend. Desgevraagd verklaart verweerders vertegenwoordiger ter hoorzitting dat het nader onderzoek was geëntameerd, niet omdat verweerder twijfelt aan de resultaten van het eerste onderzoek, maar om de twijfel aan de zijde van de gemachtigde weg te nemen. Voorts geeft verweerder aan van mening te zijn dat de weigering de reiskosten naar de onderzoeksplaats te vergoeden terecht is.
De commissie voor de bezwaar- en beroepschriften adviseert de belanghebbende aan een nieuw medisch onderzoek, thuis of in de nabijheid van de thuissituatie, te laten deelnemen. De commissie stelt zich daarbij op het standpunt dat de beslissing van verweerder om een nieuw medisch onderzoek te laten verrichten erop kan duiden dat er twijfel mogelijk is over de zorgvuldigheid van het eerste medisch advies en dat verweerder die twijfel bij de commissie niet heeft kunnen wegnemen. Een vergoeding van eventuele reiskosten voor het bereiken van de onderzoeksplaats komt de commissie overigens niet onredelijk voor.
In afwijking van dit advies heeft verweerder bij het thans bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij stelt verweerder zich op het standpunt dat het eerste onderzoek op de juiste en adequate wijze heeft plaatsgevonden, terwijl eiseres van het aanbod tot een hernieuwd onderzoek om haar moverende redenen geen gebruik heeft gemaakt.
In beroep wordt aangevoerd dat verweerder aan haar eigen verordening voorbij gaat, terwijl de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften duidelijk standpunt heeft ingenomen ten aanzien van een nader medisch onderzoek. Voorts wordt verwezen naar een eerder beroepschrift dat bij de rechtbank is ingediend tegen het uitblijven van een besluit op het bezwaarschrift van 9 mei 2000. Daarbij is aangegeven dat fietsen niet zonder problemen gaat en dat haar moeder haar niet meer (altijd) kan begeleiden bij gebruik van het openbaar vervoer. Benadrukt wordt dat eiseres niet zonder begeleiding met het openbaar vervoer kan reizen.
Bij verweerschrift herhaalt verweerder zijn in het bestreden besluit neergelegde standpunt.
De rechtbank dient te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
Op grond van de Wvg draagt het gemeentebestuur de zorg voor onder meer de verlening van vervoersvoorzieningen. Het gemeentebestuur stelt daartoe regels vast bij verordening. Voor verweerders gemeente is de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Gennep 1994, verder te noemen de Verordening 1994, vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad op 28 maart 1994 en inwerking getreden met ingang van 1 april 1994 en sindsdien -voor zover het betreft de hier relevante artikelen 3.1, 3.2 en 6.2- ongewijzigd.
Een (medisch) advies dat is uitgebracht naar aanleiding van een (geneeskundig) onderzoek door een ter zake deskundige, vormt in het algemeen voldoende grondslag voor een beslissing als de onderhavige. Daarbij dient het bestuursorgaan zich ingevolge het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:9 van de Awb ervan te vergewissen dat die adviezen voldoen aan de eisen die uit een oogpunt van zorgvuldigheid aan de besluitvorming zelf moeten worden gesteld. Om die reden kan van een deugdelijke advisering slechts sprake zijn indien daaruit ten minste blijkt op basis van welke gegevens deze tot stand zijn gebracht en welke procedure voor de totstandkoming is gevolgd. Een (medisch) advies mag dan ook niet zonder meer door het bestuursorgaan worden overgenomen als blijkt dat dat advies tot stand is gekomen zonder dat daaraan een zorgvuldig onderzoek is voorafgegaan. Gelet ook op het bepaalde in de artikelen 3:46 en 3:49 van de Awb mag een bestuursorgaan evenmin zonder meer op zodanig advies afgaan als het advies niet sluitend is, kennelijk onjuiste feiten vermeldt of anderszins door de wijze waarop het is opgesteld, aanleiding geeft tot twijfel omtrent de juistheid van de conclusie.
Van het bestuursorgaan dat zijn besluitvorming op door een medisch adviseur uitgebracht advies wil baseren mag verlangd worden dat het de deugdelijke onderbouwing van het advies bewaakt en zonodig gebreken op dit punt herstelt of doet herstellen.
Hoewel op verweerder de taak rust zich ervan te vergewissen dat het verrichte onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, is zonder meer uitgegaan van de juistheid van het advies. Desgevraagd is door de vertegenwoordiger van verweerder ter zitting verklaard dat omdat het advies afkomstig is van het RIO en omdat dat orgaan als een deskundige instantie wordt aangemerkt, daaruit voortvloeit dat ook het in deze zaak uitgebrachte advies zorgvuldig is. Met betrekking tot dat uitgangspunt merkt de rechtbank op dat het feit dat het RIO als een ter zake deskundige instantie kan worden aangemerkt nog niet zonder meer betekent dat de van die instelling afkomstige adviezen ook als zorgvuldig kunnen worden aangemerkt. Indien verweerder zijn besluitvorming baseert op een advies als in deze zaak aan de orde, dient daarvoor het advies en niet de organisatie te worden beoordeeld op de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verwijzing naar het uitgangspunt dat het RIO als deskundige instantie dient te worden aangemerkt nog niet meebrengt dat het aan de onderhavige besluitvorming ten grondslag gelegde advies ook als zorgvuldig dient te worden aangemerkt.
Ten aanzien van het uitgebrachte advies stelt de rechtbank vast dat daaruit niet blijkt waaruit het onderzoek heeft bestaan en welke (medische) gegevens eraan ten grondslag hebben gelegen. Voorts staat in het advies weliswaar dat er overleg is gevoerd met een aan het RIO verbonden arts, maar niet is weergegeven wat de inhoud of de strekking van dat overleg is geweest.
Uit het Verstrekkingenboek van de gemeente Gennep volgt dat de inbreng van een medicus voor de onderhavige zaak noodzakelijk moet worden geacht. Verweerder heeft de rechtbank niet kunnen overtuigen dat het in de deze zaak verantwoord is geweest daarvan af te zien. Het enkel plegen van overleg, zonder de betrokkene te hebben gezien dan wel onderzocht, is niet voldoende om daarmee te waarborgen dat de betreffende arts een verantwoorde inbreng heeft gehad in de totstandkoming van het advies. Het is de rechtbank voorts opgevallen dat eiseres bij de aanvraag enkel melding heeft gemaakt van het feit dat zij geestelijk gehandicapt is en eerst in bezwaar aangeeft dat zij ook andere aandoeningen heeft die belemmeringen opwerpen voor het gebruik maken van het openbaar vervoer. Het inschakelen van een arts had er in de visie van de rechtbank in kunnen resulteren dat reeds voor de primaire besluitvorming een completer en juister beeld van de beperkingen van eiseres had kunnen ontstaan dan thans het geval is geweest nu de aanvraag-gegevens zijn beoordeeld door iemand die niet beschikt over medische kennis op het niveau van een arts.
In bezwaar zijn er voorts vragen gesteld ten aanzien van de deskundigheid van de indicatie-adviseur, die niet zijn beantwoord, terwijl beantwoording gezien het bepaalde in artikel 6.2 aanhef en sub 1 van de Verordening 1994 zeker aan de orde is.
De inhoud van het advies komt erop neer dat eiseres in staat wordt geacht gebruik te maken van het regulier openbaar vervoer mits zij daarbij begeleid wordt. De rechtbank stelt vast dat dat standpunt tussen partijen niet ter discussie staat. In navolging van het adviesorgaan heeft verweerder echter in strijd met de ter zake gevormde jurisprudentie in het geheel geen overwegingen gewijd aan, laat staan onderzoek gepleegd naar, de vraag of van gezinsgenoten, familieleden of personen die anderszins tot de sociale omgeving van de betrokkene behoren, gevergd kan worden in die begeleiding te voorzien, terwijl de in casu vereiste begeleiding voortvloeit uit ten aanzien van betrokkene vastgestelde handicaps/belemmeringen. Zonder zich in dat aspect te verdiepen is verweerder immers niet in staat om de op grond van artikel 3 van de Wvg vereiste verantwoorde voorzieningen aan te bieden.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich bij zijn besluitvorming niet heeft kunnen baseren op het ter zake uitgebrachte advies, nu dit tot stand is gekomen in strijd met de daaraan te stellen eisen van zorgvuldigheid, waaronder zorgvuldige voorbereiding. Het beroep van eiseres dient gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit komt in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Verweerder zal worden opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres.
De rechtbank maakt in het onderhavige geval geen gebruik van de bevoegdheid om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten omdat de gemachtigde die voor eiseres proceshandelingen heeft verricht niet kan worden aangemerkt als een professioneel rechtsbijstandverlener.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING.
De arrondissementsrechtbank te Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder opnieuw beslist op het bezwaar van eiseres met inachtneming van het in deze uitspraak gestelde;
bepaalt dat verweerders gemeente aan eiseres het door of namens deze gestorte griffierecht van ƒ 60,= volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. J.J.A. Kooijman in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2001.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 3 april 2001
AC-H
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.