ECLI:NL:RBROE:2000:AA6018

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
12 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99 / 1031 BESLU K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing geslotenverklaring St. Martinusstraat/Grote Kerkstraat door gemeente Venlo

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank te Roermond op 12 april 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo. Eiser had een verzoek ingediend om ontheffing van de geslotenverklaring van de St. Martinusstraat/Grote Kerkstraat, die was ingesteld om de verkeersveiligheid te bevorderen en overlast te beperken. De gemeente had eerder, op 25 maart 1999, het verzoek van eiser om ontheffing afgewezen, wat leidde tot het indienen van een bezwaarschrift door eiser. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare zitting op 15 maart 2000, waar eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. J.A. Hagen, en de gemeente door mevr. mr. M.P.W. Killaars.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de gemeente een stringent ontheffingenbeleid hanteert, dat is gebaseerd op de Regeling ontheffingen geslotenverklaring. Dit beleid is bedoeld om de verkeersveiligheid te waarborgen en te voorkomen dat er precedenten worden geschapen die andere bewoners zouden kunnen benadelen. Eiser voldeed niet aan de criteria voor ontheffing, aangezien hij geen parkeerplaats in het betrokken gebied had en zijn situatie niet als bijzonder kon worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had besloten het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren. De vrees van eiser en zijn echtgenote voor onveiligheid in de binnenstad tijdens de geslotenverklaring werd niet als voldoende reden gezien om van het beleid af te wijken. De rechtbank concludeerde dat het besluit van de gemeente om geen ontheffing te verlenen, de rechterlijke toets kon doorstaan. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een termijn van zes weken gesteld voor het instellen van hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND
meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr.: 99 / 1031 BESLU K1
Inzake : eiser,
tegen : het college van Burgemeester en Wethouders van
de gemeente Venlo, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 6 oktober 1999,
kenmerk: secaj nr.99-06176.
Datum van terechtzitting: 15 maart 2000 MK
------------------
1. Ontstaan en loop van het geding.
Bij besluit van 6 oktober 1999 heeft verweerder, verder ook
B&W te noemen, het bezwaar van eiser tegen verweerders besluit
van 25 maart 1999 inzake weigering ontheffing van de
geslotenverklaring van de St. Martinusstraat/Grote Kerkstraat
ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit heeft eiser beroep laten instellen.
De stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) alsmede het verweerschrift heeft
verweerder aan de rechtbank doen toekomen.
Van elk door een partij ingediend stuk is door de zorg van de
griffier afschrift gezonden aan de wederpartij.
Het beroep is behandeld op de openbare terechtzitting van 15
maart 2000. Aldaar zijn verschenen eiser met zijn gemachtigde
mr. J.A. Hagen en mevr. mr. M.P.W. Killaars als gemachtigde
van B&W.
2. Overwegingen.
2.1. In zijn brief van 7 september 1998, aangevuld bij brief
van 10 september 1998, verzoekt eiser om ontheffing van de
geslotenverklaring voor gemotoriseerd verkeer van de St.
Martinusstraat ten behoeve van het laden en lossen van
goederen of personen. Reden is de onveiligheid in de avond en
nacht van de binnenstad en het door de geslotenverklaring te
verwachten sociale isolement, hetgeen leidt tot een ernstige
vermindering van het woongenot.
2.2. Bij besluit van 25 maart 1999 weigeren B&W de gevraagde
ontheffing op de volgende gronden:
1. De St. Martinusstraat is gesloten voor alle gemotoriseerd
verkeer van 12.00 tot 18.00 uur en van 20.00 tot 06.00 uur.
2. In het algemeen worden geen ontheffingen verleend om op die
manier de verkeersoverlast tot een minimum te beperken en de
veiligheid voor de voetgangers te verbeteren.
3. Het verlenen van de gevraagde ontheffing schept een
onaanvaardbaar precedent ten opzichte van andere bewoners.
4. Eiser voldoet niet aan de criteria voor ontheffing zoals
vermeld in de Regeling ontheffingen geslotenverklaring
gedeelte binnenstad d.d. 23-10-1995.
2.3. Tegen die weigering laat eiser een op 19 april 1999
gedateerd bezwaarschrift indienen.
Onder herhaling van de in het verzoekschrift aangevoerde reden
voert eiser verder aan, dat hij in 1989 staande voor de keuze
tussen een parkeerplaats voor zijn huis of een plaats tegen
gereduceerd tarief in de Arsenaalparkeergarage, voor het
laatste heeft gekozen niet vermoedende, dat een keuze voor het
eerste alternatief hem thans zonder meer een ontheffing zou
hebben opgeleverd. Van gemeentewege is hem toen niet op dit
nadeel gewezen. Daarnaast voorziet de Regeling ontheffingen in
ontheffing voor bijzondere gevallen. Niet valt in te zien
waarom in casu geen sprake zou zijn van een bijzonder geval.
2.4. Nadat Eiser op 28 juli 1999 was gehoord door de commissie
als bedoeld in artikel 7:5 Awb, heeft verweerder op 6 oktober
1999 het -thans bestreden- besluit op bezwaar genomen.
Na de besluitvorming over de geslotenverklaring en deze
procedure tot dan toe te hebben weergegeven overwegen B&W als
volgt.
Deze geslotenverklaring is samen met een groot aantal
verkeersmaatregelen (met name ook geslotenverklaringen)
getroffen in het kader van de in artikel 2 lid 1 onder a. en
b. en artikel 2 lid 2, onder a. en b. van de Wegenverkeerswet
1994 vermelde doelen: het bevorderen van de veiligheid op de
weg; het beschermen van zwakkere verkeersdeelnemers,
voetgangers en (brom)fietsers in het bijzonder; voorkomen c.q.
beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast en hinder
en voorkomen c.q. beperken van door het verkeer veroorzaakte
aantasting van het karakter c.q. functie van objecten en
gebieden. Dit als gevolg van het stimuleren van het gebruik
van de fiets naar winkelgebieden, het beperken van het
autogebruik in de binnenstad, het tegengaan van ongewenst
doorgaand verkeer in buurt/wijk in de directe omgeving van de
binnenstad, autoluwe straten nabij hoofdwinkels ten behoeve
van de verbetering van de verkeersveiligheid,
verkeersafwikkeling, het verblijfsklimaat en de leefbaarheid
in de binnenstad een en ander zoals vermeld in het aan U
gezonden besluit op Uw bezwaar tegen de geslotenverklaring.
Gelet op de verkeersbelangen die met deze geslotenverklaringen
worden gediend, hebben wij bij besluit d.d. 23 oktober 1995 op
basis van artikel 87 van het Reglement Verkeersregels en
Verkeerstekens (RVV) 1990 een stringent ontheffingenbeleid
vastgesteld (U reeds eerder toegezonden). Voormeld beleid is
ons inziens niet onredelijk of anderszins onaanvaardbaar te
achten.
Aangezien U in casu niet voldoet aan één of meer van de in het
ontheffingenbeleid vermelde criteria om in aanmerking te komen
voor een ontheffing en er in casu volgens ons niet zodanig
bijzondere omstandigheden zijn, dat van het bestaande beleid
dient te worden afgeweken, is Uw aanvraag ons inziens terecht
afgewezen.
Bovendien zou van het verlenen van een ontheffing aan U een
ongewenste precedentwerking uitgaan, aangezien wij dan aan een
groot aantal andere bewoners van de binnenstad ook een
ontheffing zouden moeten verlenen. Dit zou tot gevolg hebben
dat aan de doelen van de geslotenverklaringen (autoluwe
binnenstad, beperken overlast verkeer e.a.) in ernstige mate
afbreuk zou worden gedaan.
Vervolgens verklaren B&W het bezwaarschrift ongegrond.
2.5. Op 11 november 1999 ontvangt de rechtbank het
beroepschrift van eiser. Eerst wijst hij op de eerder door hem
aangevoerde argumenten voor een ontheffing. Verder stelt hij,
dat hij evenals de bewoner met een parkeerplaats binnen het
afgesloten gebied recht heeft op een ontheffing, omdat de
keuze die hij in 1989 heeft gemaakt (zie 2.3.), niet tot zijn
nadeel mag strekken, aangezien hij toen niet kon voorzien, dat
zijn keuze zoveel jaren later een ontheffing in de weg zou
staan.
Eiser concludeert tot vernietiging van het besluit op bezwaar.
2.6. In hun verweerschrift van 8 december 1999 wijzen B&W op
het gestelde in hun besluit op bezwaar en ontkennen verder ten
stelligste, dat aan eiser destijds in 1989 de keuze is gelaten
tussen een parkeerplaats voor zijn woning en een plaats in de
parkeergarage tegen gereduceerd tarief, zodat van de door Oude
Reimer bedoelde gelijkstelling met de bewoner met
parkeerplaats geen sprake is. Ter zitting heeft de gemachtigde
van B&W desgevraagd toegelicht, dat alleen degenen die op
eigen terrein een parkeerplaats hebben, voor ontheffing in
aanmerking komen. Tot die categorie behoort eiser niet.
Bovendien is er evenmin sprake van zodanig bijzondere
omstandigheden, dat van het bestaande beleid zou moeten worden
afgeweken. De door eiser beschreven situatie in de binnenstad
is inhaerent aan het wonen in de binnenstad.
Het beroep van eiser dient ongegrond te worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
2.7. In het besluit op bezwaar hebben B&W chronologisch de
geslotenverklaring van een groot aantal straten in de
binnenstad geschetst. Parallel daaraan hebben B&W een
ontheffingenbeleid ontwikkeld dat zijn neerslag heeft gevonden
in de onder 2.2. bedoelde Regeling ontheffingen van 23 oktober
1995. In het onderhavige geval is de weigering van een
ontheffing aan de orde. Ter zitting is gebleken, dat inzake de
geslotenverklaring door eiser een afzonderlijke procedure is
gevoerd.
In voormelde regeling zijn de criteria genoemd welke dienen
als toetsingskader voor nieuwe aanvragen. Naast de in de
Regeling genoemde dienstverleners komen -voor zover thans
relevant- voor een ontheffing slechts in aanmerking bewoners
met een parkeerplaats in het betrokken gebied. Daarnaast
kunnen B&W in bijzondere gevallen een tijdelijke of
structurele ontheffing verlenen.
2.8. De wens van Eiser om een ontheffing is gegrond op de
angst, die hij en zijn echtgenote hebben, wanneer zij tijdens
de geslotenverklaring te voet van de parkeergarage door de
onveilige binnenstad naar hun woning moeten lopen alsmede dat
bezoek vanwege diezelfde angst wegblijft.
De Regeling ontheffingen is het noodzakelijke gevolg van de
geslotenverklaringen. Met verweerder is de rechtbank van
oordeel, dat het doel van de geslotenverklaringen -het weren
van het gemotoriseerd verkeer ter bevordering van de
verkeersveiligheid van de niet-gemotoriseerde
verkeersdeelnemers en van het verblijfsklimaat in de Venlose
binnenstad- alleen kan worden bereikt bij een strak
ontheffingenbeleid. De Regeling ontheffingen voorziet daarin
en is duidelijk. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden voor
een ontheffing, omdat hij geen bewoner met parkeerplaats in
het betrokken gebied is noch een dienstverlener. Evenmin
kunnen zijn leeftijd en die van zijn echtgenote tesamen met de
eerder genoemde angst gelden als een bijzonder geval in de zin
van de Regeling, omdat het wonen in de binnenstad van de
grote(re) steden, dus ook Venlo, in het huidige tijdsbeeld
helaas wordt gekenmerkt door min of meer -mede afhankelijk van
de leeftijd- ernstige gevoelens van onveiligheid gedurende de
avond en nacht.
Anderzijds kan eiser, nu hij er kennelijk voor kiest in de
binnenstad te blijven wonen, zijn activiteiten in- en
buitenshuis aanpassen aan de geslotenverklaringen. De
conclusie van het bovenstaande is, dat het besluit van B&W op
het bezwaar van eiser tegen de weigering hem een ontheffing te
verlenen de toets die de rechter in deze toekomt, kan
doorstaan.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
3. Beslissing.
De Arrondissementsrechtbank te Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet
bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. P.J. Voncken, E.J.A.M. Bakermans,
voorzitter, en J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van mevr.
mr. I.H.M. Hest als griffier en in het openbaar uitgesproken
op 12 april 2000.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 12 april 2000
EvM
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze
uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het
instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.