ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND
meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Procedurenr.: 99/192 WAO K1
Inzake : A BV, gevestigd te B, eiser,
tegen : het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), vertegenwoordigd door de uitvoeringsinstelling GAK Nederland bv te Eindhoven, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit: de brief d.d. 21 januari 1999, kenmerk: B&B/AO 168/023.09.
Datum van terechtzitting: 2 februari 2000
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij besluit van 8 juni 1998 heeft verweerder aan X met ingang van 22 oktober 1997 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Tegen dat besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit op bezwaar heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het besluit inzake toekenning van een WAO-uitkering aan mevrouw X ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft eiseres bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mevrouw X als uitkeringsgerechtigde in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Het beroepschrift is haar in afschrift toegezonden. Mevrouw X heeft desgevraagd meegedeeld niet toe te stemmen in de verstrekking van stukken met haar medische gegevens aan eiseres.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift gezonden aan de gemachtigde van eiseres met uitzondering van de stukken die medische gegevens bevatten. De door verweerder ingezonden stukken en het verweerschrift zijn voorts integraal in afschrift gezonden aan mevrouw X.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 2 februari 2000, waar eiseres is verschenen bij haar wettelijk vertegenwoordiger A.H.M. van Tuijl, bijgestaan door J.H.C. van Dongen, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door L. den Hartog. Belanghebbende, mevrouw X is niet verschenen.
Mevrouw X, woonachtig in België, is van september 1995 tot en met 20 juni 1996 en van 20 augustus 1996 tot en met 31 december 1996 als produktiemedewerkster werkzaam geweest in dienst van eiseres op basis van tijdelijke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Met ingang van 21 oktober 1996 heeft zij zich ziek gemeld nadat zij met haar linker wijsvinger bekneld is geraakt. Op 19 april 1997 is mevrouw X bevallen van haar eerste kind. Bij besluit van 8 juni 1998 is mevrouw X, ingaande 22 oktober 1997, in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de WAO berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Afschrift van deze beslissing is aan belanghebbende en tevens aan eiseres gezonden.
Eiseres heeft tegen verweerders besluit van 8 juni 1998 bezwaar gemaakt. Mevrouw X heeft geen toestemming gegeven om stukken waarin medische gegevens met betrekking tot haar zijn opgenomen ter kennis te laten komen van eiseres. Van de zijde van eiseres is desgevraagd aangegeven dat dokter Langenhorst, bedrijfsarts Arboned, optreedt als haar arts- gemachtigde, aan wie wel inzage zal zijn verstrekt van eerder bedoelde medische gegevens. In het bezwaarschrift worden de volgende gronden aangevoerd: - mevrouw X heeft na de bevalling het bedrijf van eiseres diverse malen bezocht en verklaard dat zij geheel hersteld was en graag weer bij eiseres wilde komen werken
- naar de mening van eiseres kunnen de klachten op grond waarvan mevrouw X arbeidsongeschikt is verklaard, stemmingsstoornissen en spijsverteringsstoornissen, geen reden zijn om iemand volledig arbeidsongeschikt te achten; eiseres stelt dat die klachten haar in het verleden nooit hebben gehinderd bij haar functioneren en dat die klachten met medicijnen goed kunnen worden bestreden
- nu verweerder de beslistermijn van dertien weken heeft overschreden, moet verweerders besluitvorming onzorgvuldig worden geacht
- eiseres vreest dat mevrouw X door het GAK onvoldoende is gecontroleerd en begeleid tijdens haar ziekteperiode en dat er onvoldoende aandacht is besteed aan de voortgang van haar genezing en reïntegratie op de arbeidsmarkt. Op 15 december 1998 is er een hoorzitting gehouden, waar eiseres zich heeft doen vertegenwoordigen en waar mevrouw X, als belanghebbende, aanwezig was. Van de zijde van verweerder wordt opgemerkt dat de medische bezwaren niet in de heroverweging worden betrokken, omdat er geen arts-gemachtigde is aangemeld door de werkgever. Van de zijde van eiseres wordt aangevoerd dat de arbeidsongeschiktheid van mevrouw X, die tijdelijk in dienst was, de werkgever een bedrag van f 6.000,-- kost aan premieverhoging. Eiseres doet voorts naar voren brengen dat het GAK lamlendig is geweest met de controle en dat mevrouw X ziek is geworden omdat het allemaal zo lang duurde, terwijl eiseres als werkgever niets kon doen. Dat zij met haar vinger ergens tussen heeft gezeten, betekent niet dat mevrouw X voor de rest van haar leven arbeidsongeschikt is te achten. Door mevrouw X wordt naar voren gebracht dat zij al lange tijd depressief is, dat zij een bedrijfsongeval heeft gehad toen zij vier maanden zwanger was, en dat zij aansluitend met zwangerschapsverlof is gegaan. Na de bevalling is zij teruggevallen en bezocht zij om de twee weken de psychiater. Van de zijde van verweerder wordt erkend dat er problemen zijn met betrekking tot medische keuringen in België. In de zogenoemde voorlegger bezwaarschriftprocedure is vermeld dat mevrouw X op 21 oktober 1996 arbeidsongeschikt raakte wegens depressieve klachten en maagklachten.
Bij het thans bestreden besluit zijn de bezwaren ongegrond verklaard. Daarbij stelt verweerder zich op het standpunt dat de betrokken werkneemster arbeidsongeschikt raakte op 21 oktober 1996, terwijl zij sedert 21 augustus 1996 (tot en met 31 december 1996) bij eiseres in dienst was, en dat de aan de (ex-)werkneemster betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkering er één is als bedoeld in artikel 76f van de WAO en derhalve in aanmerking dient te worden genomen bij de berekening van het voor eiseres te hanteren individuele werkgeversrisicopercentage. Voorts erkent verweerder dat de besluitvorming vertraging heeft opgelopen, maar dat er geen sprake is van een situatie waarin om redenen van zorgvuldigheid een voorschot wordt verleend op basis van volledige arbeidsongeschiktheid, terwijl achteraf, na afronding van het onderzoek, blijkt dat de betrokken werknemer niet of slechts gedeeltelijk arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Verweerder stelt zich dan ook op het standpunt dat dit bezwaar van eiseres geen aanleiding geeft om tot het oordeel te komen dat geen uitkering als bedoeld in artikel 76f van de WAO werd betaald. Tot slot stelt verweerder dat hetgeen aan medische bezwaren door eiseres naar voren is gebracht werd voorgelegd aan de bezwaarverzekeringsarts en dat daarbij is geconcludeerd dat de gevalsbehandeling niet onzorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling die aan het primaire besluit ten grondslag heeft gelegen gehandhaafd dient te blijven.
In beroep wordt het volgende aangevoerd. 1. De WAO wordt niet uniform uitgevoerd zodat er sprake is van willekeur en ongelijkheid bij de toekenning van uitkeringen. Dat heeft tot gevolg dat een werkgever de kans loopt om ongelijk of willekeurig te worden behandeld bij de premieheffing omdat de basis voor de vaststelling daarvan op ongelijke of willekeurige basis geschiedt. Eiseres stelt dat geen enkele werkgever als belanghebbende mag worden aangemerkt en de WAO-kosten in rekening gebracht mag krijgen, zolang er geen eenduidigheid en helderheid over de uitvoering van de WAO is. 2. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom eiseres in het onderhavige geval als belanghebbende wordt aangemerkt. Eiseres heeft belang bij de stelling dat zij geen belanghebbende is bij de toekenning van de WAO-uitkering aan mevrouw X, aangezien zij niet zal worden aangeslagen voor de uitkeringskosten in het kader van de premiedifferentiatie als zij geen belanghebbende is. Aangezien eiseres in het onderhavige geval de enige is die getroffen wordt door de beslissing haar als belanghebbende aan te merken, meent eiseres recht te hebben op inzage van het volledige dossier welke tot deze conclusie heeft moeten leiden. 3. Met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van mevrouw X stelt eiseres dat mevrouw X al voor aanvang van het dienstverband op 20 augustus 1996 last had van problemen met het spijsverteringskanaal, maar dat haar, mede dankzij medicijnen, hierdoor het werken nimmer onmogelijk is gemaakt. Eiseres kan zich dan ook niet voorstellen dat deze klachten hebben geleid tot het toekennen van een WAO-uitkering. Bovendien bestonden deze klachten al voor indiensttreding zodat de eerste dag van arbeidsongeschiktheid vanwege deze klachten niet is gelegen in de periode dat zij bij eiseres werkzaam was. Voorzover betrokkene is uitgevallen als gevolg van een kwetsuur aan haar vinger stelt eiseres dat zij zich niet kan voorstellen dat deze vorm van arbeidsongeschiktheid reden kan vormen om langer dan een jaar ziek te zijn en te blijven en in het bezit te worden gesteld van een volledige WAO-uitkering. Mevrouw X had na herstel van haar vinger weer aan het werk kunnen gaan, ware het niet dat zij op 2 december 1996 het werk heeft moeten staken vanwege problemen met haar zwangerschap. Ook voor zover de arbeidsongeschiktheid dient te worden gerelateerd aan de zwangerschap stelt eiseres dat de eerste dag van deze bijzondere vorm van arbeidsongeschiktheid ver voor aanvang van het dienstverband lag. Bovendien geldt volgens eiseres dat als de (gevolgen van) zwangerschap of bevalling hebben geleid tot toekenning van een WAO- uitkering, deze uitkering niet aan eiseres als belanghebbende mag worden toegerekend. 4. De gewraakte beslissingen zijn tot stand gekomen in strijd met de beginselen van de zorgvuldigheid en de behoorlijke besluitvorming en zijn genomen in strijd met het beginsel van gelijkheid der partijen. Eiseres heeft immers geen volledige inzage in de stukken op grond waarvan aan betrokkene een uitkering is verstrekt, terwijl zij vraagtekens plaatst bij de rechtmatigheid van die toekenning. Eiseres wordt, onder verwijzing naar de bescherming van de privacy van de werknemer, de volledige en gemotiveerde bestrijding van het toekenningsbesluit onthouden. Eiseres meent dat de procedure van het inschakelen van de arts-gemachtigde de toets der kritiek niet doorstaat aangezien het voor eiseres geen reële bezwaar- en beroepsmogelijkheid biedt. Eiseres concludeert dat haar derhalve volledige inzage in het dossier toekomt, bij gebreke waarvan de gewraakte beslissingen en/of hun effecten niet in stand mogen blijven. 5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het niet zo kan zijn dat een werkgever die een werkneemster die voor indiensttreding al arbeidsongeschiktheidsklachten had en een arbeidsongeschiktheidsrisico was, een gelegenheid tot regulier werk biedt, gestraft wordt door als belanghebbende te worden aangemerkt waardoor hij te zijner tijd voor de WAO-premiedifferentiatie zal worden aangeslagen. Eiseres acht zulks in strijd met de bedoeling van de Pemba-wetgeving voor zover die de werkgelegenheid voor mensen met minder kansen op de arbeidsmarkt beoogt te stimuleren. 6. Een werkgever wordt pas belanghebbende op het moment dat de toekenningsbeslissing is genomen, ergo op 8 juni 1998 en niet reeds per 22 oktober 1997.
Bij brief van 23 maart 1999 is aan eiseres gevraagd of dokter Langenhorst, die in de bezwaarfase is aangemeld als arts- gemachtigde, ook in de beroepsprocedure als zodanig aangemerkt dient te worden. Eiseres antwoordt bij brief van 29 maart 1999: "Bij deze delen wij U mede dat wij voor het antwoord in deze kwestie verwijzen naar ons inhoudelijk beroepschrift d.d. 24 maart 1999 (...)".
Mevrouw X heeft bij brief van 31 maart 1999 desgevraagd aan de rechtbank meegedeeld dat zij eiseres geen toestemming verleent om inzage te hebben in de haar betreffende medische stukken.
Bij verweerschrift gaat verweerder in op de verhouding van de medische besluiten-regeling en het bepaalde in de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM).
Bij brief van 17 januari 2000 heeft de gemachtigde van eiseres de reeds eerder aangevoerde gronden nog als volgt nader onderbouwd en aangevuld. 1. Het gaat in het onderhavige geval om twee beslissingen van 8 juni 1998: enerzijds de vaststelling van het recht op WAO-uitkering van mevrouw X en anderzijds de vaststelling dat eiseres is aan te merken als belanghebbende bij de toekenning van WAO-uitkering aan mevrouw X. 2. De WAO-uitkering heeft nooit kunnen ingaan per 22 oktober 1997 omdat mevrouw X op dat moment nog geen 52 weken ziek was, nu er immers gedurende een periode van 16 weken sprake is geweest van een bijzondere grond voor toekenning van ziekengeld, te weten de zwangerschap en bevalling. 3. Ten onrechte worden kosten als gevolg van zwangerschap en bevalling bij de werkgever in rekening gebracht, nu in weerwil van de bedoeling van de wetgever, zwangerschap en bevalling gelijkgesteld worden met ziekte. Eiseres verwijst daartoe onder meer naar het arrest van het Hof van Justitie inzake Mary Brown/Rentokil en de richtlijn gelijke behandeling mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (79/7/EEG van 19 december 1978). 4. De beperkte kennisneming van het medische dossier levert een schending op van het bepaalde in artikel 6 van het EVRM en het bepaalde in artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, Trb. 1978/177 (IVBPR). 5. De medische-besluiten-procedure levert strijd op met het recht om zich zelf te verdedigen, nu de werkgever niet in staat is en gesteld wordt om zijn eigen belangen te behartigen voor zover het betreft medische argumenten en de arts-gemachtigde in zoverre niet de werkgever bijstaat of vertegenwoordigt maar in de plaats treedt van de werkgever.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres uitdrukkelijk verklaard dat het een bewuste keuze is geweest om voor de beroepsfase geen arts-gemachtigde in te schakelen. Als reden daarvoor geeft hij aan dat het inschakelen van een arts- gemachtigde in de bezwaarfase geen succes is geweest en dat niet duidelijk is welke ziekte-oorzaak aan de orde is zodat niet zeker is welke arts-gemachtigde dient te worden ingeschakeld. De gemachtigde brengt nog eens uitdrukkelijk voor het voetlicht dat eiseres zich procedureel benadeeld voelt doordat zij voor de medische kant van de zaak een arts- gemachtigde moet inschakelen. Eiseres doet in dat licht het verzoek om de medische-besluiten-regeling in het onderhavige geval buiten toepassing te laten.
De rechtbank dient te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Daartoe wordt overwogen als volgt.
In de eerste plaats staat de rechtbank voor de vraag of verweerder eiseres terecht heeft aangemerkt als belanghebbende bij het besluit tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan mevrouw X. Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De vraag is derhalve of het belang van eiseres rechtstreeks bij het besluit tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan mevrouw X is betrokken. De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat uit de gedingstukken blijkt dat mevrouw X ten tijde van het intreden van haar arbeidsongeschiktheid tot eiseres in dienstbetrekking stond en dat niet blijkt dat mevrouw X bij het aangaan van de dienstbetrekking met eiseres arbeidsgehandicapte was als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet Rea). Van de zijde van eiseres is weliswaar aangevoerd dat mevrouw X reeds voor indiensttreding klachten had en in verwachting was, maar zulks leidt nog niet tot de conclusie dat zij op die grond(en) reeds voor (en op de datum van) indiensttreding niet in staat was tot het verrichten van (haar) arbeid. Er dient immers te worden onderscheiden naar (subjectieve) klachten en (geobjectiveerde) arbeidsongeschiktheid, en van dat laatste is in het onderhavige geval niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat de eerder genoemde vraag zonder meer bevestigend zou moeten worden beantwoord indien aan eiseres ingevolge artikel 75 en volgende van de WAO toestemming zou zijn verleend om het risico van betaling van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zelf te dragen. Immers voor de eigen risicodrager betekent toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan een werknemer die ten tijde van het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid tot hem in dienstbetrekking stond en die bij het aangaan van die dienstbetrekking geen arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet Rea was, dat hij de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan die werknemer moet gaan betalen.
Aan eiseres is evenwel geen toestemming verleend om het risico van betaling van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zelf te dragen. De rechtbank is niettemin van oordeel dat ook de werkgever die geen eigen risicodrager is, rechtstreeks belang heeft bij het besluit tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan een werknemer die ten tijde van het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid tot hem in dienstbetrekking stond en die bij het aangaan van die dienstbetrekking geen arbeidsgehandicapte was in de zin van de Wet Rea. Uit artikel 78 van de WAO en het daarop gebaseerde Besluit premiedifferentiatie WAO vloeit namelijk voort dat toekenning van een WAO-uitkering aan zo'n werknemer voor de werkgever financiële gevolgen kan hebben op termijn. Bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie is namelijk het totaalbedrag van de in het tweede kalenderjaar vóór het premiejaar aan werknemers van de werkgever betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen één van de rekeneenheden. Toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft derhalve gevolgen voor de premievaststelling die twee jaar daarna plaatsvindt. Dat betekent dat eiseres rechtstreeks belang heeft bij het besluit tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan mevrouw X.
De rechtbank vindt steun voor deze opvatting in de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet Pemba waarbij het stelsel van premiedifferentiatie in de WAO is ingevoerd. In de Nota naar aanleiding van het Verslag (Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 24 698, nr.9, p.102) wordt het volgende opgemerkt: 'Zo zal voor met name kleine werkgevers het arbeidsongeschikt verklaren van een werknemer tot gevolg hebben dat hun premie aanzienlijk wordt verhoogd, zij het met een vertraging van twee jaar. In een dergelijke situatie, waarbij er zo'n directe - en in zijn effecten aanzienlijke - relatie bestaat tussen de WAO-beslissing enerzijds en de premiebeslissing anderzijds ligt het meer voor de hand dat de betreffende niet eigen-risicodragende werkgever ook als belanghebbende wordt aangemerkt'.
De rechtbank stelt vast dat het mogelijk is dat het effect van het besluit tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering door andere gebeurtenissen wordt geneutraliseerd en derhalve toekenning van zo'n uitkering niet daadwerkelijk tot een verhoging van de gedifferentieerde premie leidt. Men kan bijvoorbeeld denken aan de situatie dat tegenover toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de ene werknemer intrekking van de uitkering van een andere werknemer staat. Voorts is mogelijk dat de werkgever een arbeidsgehandicapte in dienst genomen heeft hetgeen kan leiden tot een reductie van de gedifferentieerde premie. Een derde voorbeeld betreft het geval dat reeds zoveel arbeidsongeschiktheidsuitkeringen aan werknemers van de betreffende werkgever zijn toegekend dat ten aanzien van die werkgever het maximum percentage van de gedifferentieerde premie is bereikt. Dit alles neemt naar het oordeel van de rechtbank echter niet weg dat het besluit tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering op zichzelf beschouwd voor de werkgever gevolgen heeft. De onzekerheid dat toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering daadwerkelijk tot een verhoging van de gedifferentieerde premie zal leiden brengt met andere woorden niet mee dat aangenomen moet worden dat de werkgever bij het besluit tot toekenning van uitkering geen rechtstreeks belang heeft.
Verweerder heeft derhalve terecht eiseres aangemerkt als belanghebbende bij het onderhavige besluit omtrent toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering aan mevrouw X en heeft derhalve terecht het bezwaar in zoverre ontvangen.
Eiseres heeft het bezwaarschrift uitdrukkelijk gericht tegen verweerders besluit van 8 juni 1998 inhoudende de toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering aan mevrouw X. In beroep is onder meer gesteld dat er op 8 juni 1998 twee besluiten door verweerder zouden zijn afgegeven: het toekenningsbesluit. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht het bezwaar enkel aangemerkt als te zijn gericht tegen het toekenningsbesluit, nu uit het bezwaarschrift niet is af te leiden dat ook is bedoeld bezwaar te maken tegen de begeleidende brief van 8 juni 1998. Bovendien merkt de rechtbank met betrekking tot de begeleidende brief het volgende op. Die brief van 8 juni 1998 bij het toekenningsbesluit van diezelfde datum vermeldt dat, en waarom eiseres als belanghebbende is aan te merken bij het aan de werknemer gerichte besluit. Hiervoor is reeds overwogen dat en waarom verweerder eiseres terecht als belanghebbende heeft aangemerkt. Het aanmerken als belanghebbende is geen publiekrechtelijke rechtshandeling en dus ook geen besluit in de zin van de Awb. Omdat eiseres blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het begrip "belanghebbende" in de zin van de Awb, overweegt de rechtbank op dit punt nu als volgt. De vraag of een betrokkene al dan niet terecht is aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Awb heeft enkel en alleen een procesrechtelijke betekenis. Het betekent immers niet meer dan dat voor de terecht als belanghebbende aangemerkte, de toegang tot de bestuursrechter, met andere woorden: rechtsbescherming, open staat. Het heeft geen materieelrechtelijke betekenis. Het betekent dus, anders dan eiseres veronderstelt, niet dat er dientengevolge premie verschuldigd is. Het is andersom: de (mogelijke) verschuldigdheid van premie tengevolge van de toekenning van WAO-uitkering brengt mee, dat terzake het al dan niet terecht zijn van die toekenning, eiseres als belanghebbende dient te worden aangemerkt. En door het aanmerken als belanghebbende, wordt eiseres op het punt van het al dan niet terecht zijn van de toekenning, rechtsbescherming geboden. Dat het toekenningsbesluit eerst tot stand is gekomen op 8 juni 1998 leidt er niet toe dat eiseres eerst per die datum kan worden aangemerkt als belanghebbende, nu het zijn van belanghebbende bij het toekenningsbesluit eerst en vooral gerelateerd is aan het feit dat mevrouw X tijdens het dienstverband met eiseres arbeidsongeschikt is geworden. Eiseres heeft nog gesteld dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom zij in het onderhavige geval is aangemerkt als belanghebbende. De motivatie dat eiseres is aan te merken als belanghebbende is gezien het voorgaande eerst en vooral gelegen in het feit dat mevrouw X op de eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid tot eiseres in dienstbetrekking stond. Niet bestreden is het feit dat mevrouw X ingaande 21 oktober 1996 haar arbeid niet heeft verricht als gevolg van arbeidsongeschiktheid en evenmin is bestreden dat mevrouw X op dat moment tot eiseres in dienstbetrekking stond. Die motivatie is wellicht niet volledig geëxpliciteerd, maar naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk, zodat niet kan worden gezegd dat het bestreden besluit in zoverre een draagkrachtige en kenbare motivering ontbeert.
DE MEDISCHE BESLUITEN-REGELING EN ARTIKEL 6 VAN HET EVRM
De rechtbank ziet zich in de tweede plaats voor de vraag gesteld of de medische besluiten-regeling van artikel 88 en volgende van de WAO in strijd is met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
In artikel 88 en volgende van de WAO heeft de wetgever een voorziening getroffen met het oog op de bescherming van de privacy van de werknemer. Deze voorziening is van toepassing op besluiten waaraan een beoordeling van medische gegevens ten grondslag ligt (de zogeheten medische besluiten) en waarbij behalve de werknemer ook diens (gewezen) werkgever belanghebbende is. Kern van de medische-besluiten-regeling is dat de werkgever slechts recht heeft op inzage in, dan wel kennisname of toezending van enig stuk dat medische gegevens bevat, indien de werknemer hiervoor schriftelijk toestemming heeft gegeven (artikel 88a van de WAO). Geeft de werknemer deze toestemming niet, dan is inzage in, dan wel kennisname of toezending van enig stuk dat medische gegevens bevat, voorbehouden aan een gemachtigde van de werkgever die arts is. De gemachtigde, die arts is, treedt in de plaats van de werkgever bij de voorbereiding van het medische besluit, het opstellen van een bezwaar- of beroepschrift en bij de behandeling van bezwaar en beroep, voor zover een en ander betrekking heeft op medische gegevens (artikel 88b en 88c van de WAO). Verder is bepaald dat het onderzoek ter zitting, voor zover dit betrekking heeft medische gegevens, met gesloten deuren plaatsvindt.
Om de vraag te kunnen beantwoorden of de medische besluiten- regeling van artikel 88 en volgende van de WAO in strijd is met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van het EVRM zal eerst moeten worden nagegaan of die verdragsbepaling van toepassing is op een geval als het onderhavige waarin de werkgever een geschil aanhangig maakt over toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering aan degene die ten tijde van het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid tot de werkgever in dienstbetrekking stond. Die voorvraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. De rechtbank heeft daarbij laten wegen enerzijds de omstandigheid dat het besluit tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de werknemer als gevolg van het stelsel van premiedifferentiatie invloed heeft op de hoogte van de door de werkgever in de toekomst te betalen gedifferentieerde premie op grond van de WAO, anderzijds de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 9 december 1994 (JB 1995, 49 inzake Schouten en Meldrum), waarin is uitgesproken dat premieheffing in het kader van de sociale werknemersverzekeringswetten dient te worden beschouwd als betrekking hebbend op 'the determination of civil rights and obligations'. Dit impliceert dat recht moet worden gedaan aan de elementaire eisen die uit artikel 6, eerste lid, van het EVRM voortvloeien, zoals de toegang tot de rechter (in het algemeen), de openbare behandeling van de zaak, de redelijke termijn, het recht op hoor en wederhoor, de 'equality of arms' en toetsing van 'the merits of the matter', die alle bijdragen tot een eerlijk proces. In concreto betekent dit dat de rechtsgang van eiseres in het geding over het besluit tot de toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering aan mevrouw X aan deze waarborgen moet voldoen.
Wat betreft de openbare behandeling van de zaak heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in zijn uitspraak van 25 februari 1998, gepubliceerd in RSV 1998/106, beslist dat een categorische uitsluiting van openbare behandeling van de zaak zoals vervat in artikel 88h, eerste lid, van de WAO zich niet verdraagt met artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Tegemoetkoming aan zowel de belangen die door deze verdragsbepaling zijn gewaarborgd als die welke de wetgever met artikel 88h, eerste lid, van de WAO heeft willen beschermen brengt volgens de CRvB mee dat de rechter dit laatste voorschrift aldus toepast dat de behandeling van het geding ter zitting, voor zover betrekking hebbend op medische gegevens, in beginsel met gesloten deuren plaatsvindt en dat hij ambtshalve of op verzoek van een of meer partijen, kan beslissen dat die behandeling in het openbaar zal plaatsvinden.
Met betrekking tot de toetsing aan de eis van 'equality of arms' constateert de rechtbank in de eerste plaats dat de medische besluiten-regeling meebrengt dat de werkgever die beroep instelt tegen het besluit tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de werknemer (behoudens in het geval de werknemer daarvoor toestemming verleent) de inzage in, dan wel kennisname of toezending van enig stuk dat medische gegevens bevat, wordt onthouden, terwijl het verwerend bestuursorgaan wel over de aan het toekenningsbesluit ten grondslag liggende stukken met medische gegevens beschikt. De medische besluiten-regeling brengt verder mee dat de werkgever de mogelijkheid wordt ontnomen om zijn standpunt in rechte naar voren te brengen voor zover dat betrekking heeft op de medische situatie van de werknemer. Het standpunt van de werkgever wordt vervangen door het standpunt van de door hem ingeschakelde gemachtigde die arts is en die in zijn plaats treedt. Het verwerend bestuursorgaan daarentegen wordt niet belemmerd zijn standpunt over de medische situatie van de (gewezen) werknemer in rechte naar voren te brengen. De rechtbank is van oordeel dat de medische besluiten-regeling op de hiervoor genoemde punten een dusdanige onevenwichtigheid tussen partijen in hun respectieve processuele posities teweeg brengt dat geen recht wordt gedaan aan de uit artikel 6, eerste lid, van het EVRM voortvloeiende eis van 'equality of arms.'
Teneinde tegemoet te komen aan zowel de belangen die door deze verdragsbepaling zijn gewaarborgd als aan die welke de wetgever met de medische besluiten-regeling heeft willen beschermen en in lijn van de reeds eerder aangehaalde uitspraak van de CRvB van 25 februari 1998 oordeelt de rechtbank als volgt. De bepalingen van de medische besluiten- regeling moeten aldus worden toegepast dat in de beroepsprocedure de werkgever (behoudens in het geval van toestemming van de werknemer) in beginsel inzage in, dan wel kennisname of toezending van enig stuk dat medische gegevens bevat, wordt onthouden en dat hem in beginsel de mogelijkheid wordt ontnomen om zelf zijn standpunt over de medische situatie van de werknemer in rechte naar voren te brengen, maar dat de rechter ambtshalve of op verzoek van een of meer partijen anders kan beslissen indien zich bijzondere omstandigheden voordoen die meebrengen dat toepassing van vermeld beginsel leidt tot een onevenredige inbreuk op artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Ofschoon artikel 6, eerste lid, van het EVRM betrekking heeft op de procedure bij de rechter en derhalve niet rechtstreeks op de bezwaarfase ziet, acht de rechtbank het tegen het licht van het in de Awb neergelegde systeem van rechtsbescherming een ongewenst en onbedoeld effect om te concluderen dat de medische besluiten-regeling door het uitvoeringsorgaan onverkort en naar de letter van de wet in de bezwaarfase en slechts in beginsel in de beroepsfase zou moeten worden toegepast. Nu de systematiek van de Awb ertoe leidt dat de rechtbank zich buigt over het resultaat van een volledige heroverweging, stelt de rechtbank zich op het standpunt dat de geconstateerde strijd tussen de medische besluiten-regeling en artikel 6, eerste lid, van het EVRM zijn uitstraling behoort te hebben naar de bezwaarfase. Dat betekent dat ook in de fase van de heroverweging de werkgever in beginsel inzage in, dan wel kennisname of toezending van enig stuk dat medische gegevens bevat, wordt onthouden en dat hem in beginsel de mogelijkheid wordt ontnomen om zelf zijn standpunt over de medische situatie van de werknemer naar voren te brengen, maar dat het bestuursorgaan op verzoek van de belanghebbende(n) of ambtshalve anders kan beslissen indien zich bijzondere omstandigheden voordoen.
In het onderhavige geval is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. Als zo'n bijzondere omstandigheid kan niet gelden de door eiseres naar voren gebrachte moeilijkheden om een (geschikte) arts- gemachtigde te vinden die over voldoende kennis beschikt over de voor eiseres onbekende aandoeningen van mevrouw X die verweerder grond hebben gegeven per 22 oktober 1997 een WAO- uitkering toe te kennen. Evenmin kan als bijzondere omstandigheid gelden de onmogelijkheid voor eiseres om het optreden van een door haar in te schakelen arts-gemachtigde te controleren als gevolg van het feit dat de arts-gemachtigde voor zover het betreft (de toetsing van) de medische grondslag van de toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering niet de werkgever bijstaat of vertegenwoordigt, maar volledig zelfstandig in de plaats treedt van de werkgever. Hetgeen van de zijde van eiseres naar voren is gebracht leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat er in het onderhavige geval dusdanig bijzondere omstandigheden aan de orde zijn dat geoordeeld moet worden dat toepassing van de medische besluiten-regeling leidt tot een onevenredige inbreuk van de door artikel 6 van het EVRM beschermde belangen. Eiseres heeft bewust inschakeling van een arts-gemachtigde achterwege gelaten en daarmee bewust afgezien van de mogelijkheid de belangen van de werkgever, ook voor zover het betreft de toetsing van de medische grondslag van het toekenningsbesluit, volledig voor het voetlicht te brengen. Hierdoor is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een zodanig onevenredige inbreuk op het recht van eiseres zich (zelf) te verdedigen, dat het ontbreken van een arts-gemachtigde in de procedure voor de rechtbank gezien moet worden als een bijzondere omstandigheid in bovenbedoelde zin. De rechtbank heeft dan ook het verzoek van eiseres om bij de behandeling van de zaak ter zitting van de rechtbank de medische besluiten-regeling buiten toepassing te laten afgewezen.
Voor zover het de toepassing van de medische besluiten- regeling door verweerder betreft merkt de rechtbank nog als volgt op. Uit het aan de rechtbank aangeboden dossier blijkt niet op welke stukken naar de mening van verweerder de beperkte kennisname als bedoeld in de medische besluiten- regeling van toepassing is. Voorts blijkt niet welke stukken door verweerder in de bezwaarfase zijn aangeboden aan de arts- gemachtigde die daarvoor door eiseres is aangemeld. Een wezenlijker verzuim betreft echter het volgende. De medische besluiten-regeling is ook van toepassing tijdens de fase van voorbereiding van het medische besluit en ook in die fase behoren de belangen van de (belanghebbende) werkgever, voor zover het betreft medische aspecten door diens arts- gemachtigde, aan bod te komen. Uit het onderhavige dossier blijkt in het geheel niet dat eiseres of haar arts-gemachtigde tijdens de voorbereiding van het toekenningsbesluit de gelegenheid heeft gehad van haar standpunt te doen blijken. De rechtbank acht zulks een wezenlijk verzuim van verweerder nu juist het betrekken van een derde belanghebbende partij bij (de voorbereiding van) een toekenningsbesluit als thans aan de orde, meer waarborgen geeft voor zorgvuldige besluitvorming. Het verzuim van verweerder met betrekking tot de primaire besluitvorming is aan te merken als een schending van het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank verbindt aan het geconstateerde verzuim voor het onderhavige geval echter geen consequenties nu eiseres of een arts-gemachtigde inmiddels volop de gelegenheid heeft gehad wezenlijke argumenten die een ander licht op de zaak werpen naar voren te brengen en het verzuim in het primaire besluit in de bezwaarfase hersteld wordt geacht.
GELIJKHEIDSBEGINSEL EN VERBOD VAN WILLEKEUR
In beroep heeft eiseres naar voren gebracht dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur. Zij verwijst in dat verband naar enkele (pers)publicaties waarin in algemene zin wordt aangegeven dat de WAO niet uniform wordt uitgevoerd en dat er bij de uitvoering van de WAO sprake is van willekeur. Als juist is dat de WAO in algemene zin niet uniform wordt uitgevoerd dan nog brengt dit gegeven niet mee dat verweerder in het onderhavige geval in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur en dat daarom het besluit tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan mevrouw X moet worden vernietigd. De rechtbank merkt in dit verband op dat de kwestie of de gestelde willekeurige uitvoering van de WAO gevolgen heeft voor de premiedifferentiatie in de onderhavige zaak niet aan de orde kan komen.
ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSSCHATTING
De rechtbank staat ten slotte voor de vraag of verweerder terecht het toekenningsbesluit waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van mevrouw X ingaande 22 oktober 1997 heeft vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, heeft gehandhaafd.
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is - kort gezegd - degene die als (rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen) gevolg van ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk buiten staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen met gelijke opleiding en ervaring gewoonlijk verdienen. Bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO en zo ja, in welke mate, zijn dus in het bijzonder twee factoren van belang, te weten: - of de betrokkene medische beperkingen heeft; en voorts - of en in hoeverre betrokkene als gevolg daarvan geheel of gedeeltelijk buiten staat is met algemeen geaccepteerde arbeid een inkomen te verwerven.
Ten aanzien van de medische advisering in deze zaak overweegt de rechtbank als volgt. In de lijn van de vaste jurisprudentie van de CRvB (zie bijvoorbeeld CRvB 3 februari 1999, RSV 1999/106) is de rechtbank van oordeel dat het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb meebrengt dat een aan een besluit zoals thans in geding ten grondslag liggend medisch oordeel dient gebaseerd te zijn op een volledig en voldoende zorgvuldig medisch onderzoek. Indien de betrokken verzekerde onder behandeling van artsen is, kan het niet inwinnen van informatie bij die artsen tot gevolg hebben dat strijd aanwezig moet worden geacht met de juist bedoelde bepaling. Zulks zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld.
Bij de beoordeling of een volledig en voldoende zorgvuldig medisch onderzoek als hiervoor bedoeld heeft plaatsgevonden is niet van belang of bezwaar en beroep is ingesteld door degene op wiens aanspraken het bestreden besluit betrekking heeft (de werknemer) of dat het bezwaar en beroep is ingesteld door een andere belanghebbende, zoals in het onderhavige geval de (gewezen) werkgever van degene op wiens aanspraken het besluit betrekking heeft. Wel merkt de rechtbank op dat de werknemer veel meer mogelijkheden heeft dan de werkgever om de stelling te adstrueren dat een onvolledig of onvoldoende zorgvuldig medisch onderzoek aan een besluit ten grondslag heeft gelegen. Zo kan de werknemer zijn huisarts of behandelend specialist benaderen voor het verkrijgen van informatie over zijn medische toestand. De werkgever daarentegen heeft (behoudens het geval dat de werknemer daarvoor toestemming verleent, hetgeen in casu niet is gebeurd) niet de mogelijkheid de behandelend sector voor informatie over de medische toestand van de werknemer te benaderen. Evenmin kan hij de werknemer verplichten mee te werken aan een medische expertise. De arts- gemachtigde die de werkgever doorgaans zal moeten inschakelen is voor zijn informatie over de medische toestand van de werknemer aangewezen op dossierstudie. Deze positie van de werkgever en diens arts-gemachtigde heeft naar het oordeel van de rechtbank gevolgen voor de eisen die gesteld kunnen worden aan de onderbouwing van de stelling dat een onvolledig of onvoldoende zorgvuldig medisch onderzoek aan een besluit ten grondslag heeft gelegen. Van de werkgever kan men in dit opzicht minder verwachten dan van de werknemer. Voor het bestuursorgaan betekent een en ander dat er eerder aanleiding bestaat tot het verrichten van een nader onderzoek van de werknemer door de bezwaarverzekeringsgeneeskundige indien de werkgever tegen de medische aspecten van een besluit bezwaar maakt, dan indien de werknemer dat op dezelfde gronden doet. Zo nodig kan het bestuursorgaan de werknemer met toepassing van artikel 25, eerste lid aanhef en onder b, van de WAO verplichten mee te werken aan een dergelijk nader onderzoek.
De rechtbank constateert dat de medische advisering met betrekking tot de onderhavige schatting berust op een medisch rapport opgesteld door een controlerend geneesheer van het bevoegde ziekenfonds in België en een rapportage van een aan het GAK verbonden verzekeringsarts. Daarbij is in het kader van de primaire besluitvorming vastgesteld dat mevrouw X voorlopig volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Een bezwaar-verzekeringsgeneeskundige heeft ten behoeve van het besluit op bezwaar geadviseerd aan de hand van de voorhanden medische gegevens, waarbij hij ook heeft betrokken het feit dat de verzekeringsarts betrokkene al diverse malen heeft gezien in het kader van de uitvoering van de Ziektewet vanaf 1 januari 1997 na de beëindiging van het tijdelijke dienstverband. Tijdens de hoorzitting is door mevrouw X nog overgelegd een verslag afkomstig van de haar behandelend psychiater.
De rechtbank heeft hiervoor al besloten dat de medische besluiten-regeling in het onderhavige geval niet buiten toepassing dient te worden gelaten. Voor de toetsing van de thans in geding zijnde handhaving van het toekenningsbesluit waarbij aan mevrouw X uitkering ingevolge de WAO per 22 oktober 1997 is toegekend, brengt dit het volgende mee. Gelet op de inhoud van de medische besluiten-regeling is de rechtbank van oordeel dat eiseres haar grieven tegen het bestreden besluit, voor zover deze grieven betrekking hebben op medische gegevens, slechts via een gemachtigde die arts is in beroep naar voren kan brengen. Grieven die betrekking hebben op medische gegevens kunnen door eiseres zelf niet op een andere wijze in beroep naar voren worden gebracht. De rechtbank wijst in dat verband op het bepaalde in artikel 88c, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de WAO, dat bepaalt dat de gemachtigde die arts is, in de plaats treedt van de werkgever bij onder meer het opstellen van het beroepschrift en de behandeling van het beroep, voor zover betrekking hebbend op medische gegevens. De rechtbank constateert dat eiseres grieven die betrekking hebben op medische gegevens op andere wijze dan via een gemachtigde die arts is in beroep naar voren heeft gebracht. Gelet op de strekking en bedoeling van de medische besluiten- regeling kunnen deze grieven voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de thans voorliggende besluitvorming door de rechtbank niet in aanmerking worden genomen. Dat betekent dat de veronderstellingen van eiseres met betrekking tot de voor mevrouw X geldende medische beperkingen door de rechtbank geen bespreking behoeven. Voor zover eiseres overigens grieven heeft aangevoerd die bij de toetsing van de rechtmatigheid van het toekenningsbesluit aan de orde kunnen komen, overweegt de rechtbank als volgt. Aan mevrouw X is uitkering ingevolge de WAO toegekend ingaande 22 oktober 1997. De door eiseres aangevoerde grieven kunnen deels zo worden opgevat dat daarmee wordt betoogd dat de ingangsdatum van de aan mevrouw X toegekende uitkering niet juist is. Vast is komen te staan dat er geen verschil van mening bestaat omtrent de eerste dag van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Ziektewet (21 oktober 1996) en dat eiseres de wettelijk vereiste wachttijd van 52 weken als bedoeld in artikel 19 van de WAO heeft doorgemaakt. Niet gesteld of anderszins gebleken is dat mevrouw X op 22 oktober 1997 niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten voor het in aanmerking komen voor een uitkering ingevolge de WAO. Met betrekking tot de ingangsdatum van de arbeidsongeschiktheids- uitkering is niet van belang dat in de wettelijk vereiste wachttijd van 52 weken een periode van zwangerschap en bevalling is gelegen. Uit artikel 19, vijfde lid, van de WAO volgt immers dat voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken steeds in aanmerking worden genomen, tijdvakken gedurende welke aanspraak bestaat op ziekengeld krachtens de Ziektewet, en daarbij is niet gedifferentieerd naar de grondslag voor toekenning van ziekengeld. Dat eiseres zulks mogelijk voelt als een benadeling (in het kader van de premievaststelling) is in elk geval in het kader van de toetsing van de rechtmatigheid van het toekenningsbesluit niet relevant. Voorts stelt eiseres dat mevrouw X reeds voor de aanvang van het tijdelijke dienstverband van 20 augustus 1996 tot en met 31 december 1996 arbeidsongeschikt is geweest. Daarvan is echter, zoals reeds vastgesteld, niet gebleken en de rechtbank concludeert dan ook dat ook op die grond de handhaving van het toekenningsbesluit niet aangetast kan worden. Voor zover verweerder trage (primaire) besluitvorming is te verwijten, stelt de rechtbank vast dat zulks niet impliciet betekent dat het resultaat van de besluitvorming uiteindelijk op die grond onzorgvuldig zou zijn.
Gelet op het voorgaande dient het beroep van eiseres ongegrond te worden verklaard. Mitsdien wordt beslist als volgt.
De arrondissementsrechtbank te Roermond
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. F.J.C. Huijbers, W.M. Callemeijn (voorzitter) en J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van mw. J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2000.
Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier:
verzonden op: 14 maart 2000 AC-H
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.