5.2.De aanvraag is niet in overeenstemming met de beheersverordening op de volgende – kort weergeven – onderdelen:
- De gronden met bestemming “Woongebied-Zorgwoningen” zijn enkel bestemd voor zorgwoningen en het te bouwen gebouw is niet alleen daartoe bestemd (artikel 19.1 onder a);
- De nieuwbouw gaat uit van drie bouwlagen, dat is meer dan het bestaande aantal bouwlagen (artikel 19.2 onder a, sub 3);
- De goot- en bouwhoogte bedraagt meer dan 115% van de bestaande goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw (artikel 19.2, onder a, sub 4);
- Het oppervlakte van de (nieuwe) bijgebouwen bedraagt 138m2, dat is meer dan de toegestane 60m2 (artikel 19.2, onder b, sub 4).
Het college heeft echter besloten om op grond van artikel 2.10, tweede lid en artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) van de beheersverordening af te wijken. Het college vindt dat er geen strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Het college verwijst daarvoor naar de ruimtelijke onderbouwing. Er wordt daarmee volgens verweerder, met inachtneming van eventuele voorschriften, voldaan aan de bepalingen van artikel 2.10 en 2.12 van de Wabo.
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet inwerking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft in beginsel het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
7. De voor de beoordeling belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage die onderdeel van deze uitspraak uitmaakt.
De voorzieningenrechter zal eerst de gronden bespreken die zien op de voorbereiding van het bestreden besluit. Daarna zal de voorzieningenrechter ingaan op de gronden van eisers die zien op de activiteit ‘afwijken van de beheersverordening’ en de ruimtelijke onderbouwing.
Voorbereiding van het bestreden besluit
Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht
8. Eisers zijn van mening dat het college ten onrechte tweemaal de termijn voor het aanvullen van de aanvraag heeft verlengd, zonder nadere motivering. Het college had een belangenafweging moeten maken, waarbij ook de belangen van anderen dan de aanvrager hadden moeten worden betrokken. Hij had dan ook van zijn recht gebruik moeten maken om de aanvraag buiten behandeling te stellen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
9. De voorzieningenrechter volgt het college in zijn verweer tegen deze beroepsgrond. De bevoegdheid om een aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te stellen is een discretionaire bevoegdheid. Dat betekent dat het bestuursorgaan niet verplicht is de aanvraag buiten behandeling te stellen, indien de aanvrager (binnen de geboden hersteltermijn) niet heeft voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 4:5 van de Awb. Daarnaast volgt de voorzieningenrechter het college erin dat artikel 4:5 van de Awb ziet op de verhouding tussen het bestuursorgaan en de aanvrager en niet op die tussen het bestuursorgaan en derden. Het college hoeft dan ook in beginsel de belangen van anderen niet te betrekken bij zijn afweging om de hersteltermijn eventueel (opnieuw) te verlengen. In dit geval is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan dat hier wel had gemoeten.
Afwijken vergunning ten opzichte van de aanvraag
10. Eisers voeren aan dat de ligging van gebouw A in de verleende omgevingsvergunning anders is dan de ligging bij de aanvraag. Daarmee wijkt de omgevingsvergunning ten onrechte af van de aanvraag.
11. Zoals het college in zijn verweerschrift naar voren heeft gebracht, is het vaste rechtspraakvan de Afdelingdat bij de totstandkoming van besluiten op een aanvraag die ingevolge artikel 3.10 van de Wabo worden voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zoals neergelegd in afdeling 3.4 van de Awb, in beginsel op de aanvraag worden beslist zoals die is ingediend en met het ontwerp van het besluit ter inzage is gelegd. Na het ter inzage leggen van het ontwerpbesluit is het niet meer geoorloofd de aanvraag nog te wijzigen en aan te vullen zonder dat een nieuw ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd, tenzij de wijziging van ondergeschikte aard is dan wel aannemelijk is dat daardoor geen derden worden benadeeld.
12. Gebleken is dat in dit geval de aanpassing van de ligging van gebouw A heeft plaatsgevonden voordat de ontwerpbeschikking ter inzage is gelegd. De wijziging van de aanvraag is daarmee geoorloofd. De beroepsgrond van eisers slaagt om die reden al niet.
Gebreken terinzagelegging (ontwerp)besluit en ruimtelijke onderbouwing
13. Eisers hebben aangevoerd dat er verschillende procedurele fouten zijn gemaakt. Zij wijzen er bijvoorbeeld op dat het college heeft nagelaten het ontwerpbesluit online te publiceren. Ook ontbrak het ontwerpbesluit bij het fysieke dossier dat ter inzage was gelegd. Daarnaast heeft het college bij het online publiceren van de verleende omgevingsvergunning op 21 november 2024 de onjuiste ruimtelijke onderbouwing als bijlage gevoegd. Dit betrof namelijk de ruimtelijke onderbouwing van 11 december 2023, die later is vervangen door de ruimtelijke onderbouwing van 13 september 2024. De juiste ruimtelijke onderbouwing van 13 september 2024 is pas met de rectificatie van 22 januari 2025 bijgevoegd.
14. Het college heeft erkend dat bij de online publicatie van 22 mei 2024 het ontwerpbesluit niet was bijgevoegd, maar dat dit met de rectificatie van 29 mei 2024 is hersteld. Ook heeft het college erkend dat de juiste ruimtelijke onderbouwing bij de online publicatie van de verleende omgevingsvergunning ontbrak. Dit is gerectificeerd met de publicatie van 22 januari 2024. De juiste (aanvulling van de) ruimtelijke onderbouwing is op 16 januari 2025 ook toegezonden aan de rechtbank, waarna deze is doorgestuurd naar eisers.
15. De voorzieningenrechter oordeelt dat het niet op de juiste wijze ter inzage leggen van het (ontwerp)besluit dan wel bijbehorende stukken een schending van artikel 3:11 van de Awb is. Het is echter niet aannemelijk geworden dat eisers door het gebrek zijn benadeeld. Eisers hebben op het ontwerpbesluit een zienswijze ingebracht, en in de procedure bij de voorzieningenrechter hebben eisers de mogelijkheid gehad zowel schriftelijk als op zitting te reageren op (de aanvulling in de) ruimtelijke onderbouwing van 13 september 2024. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding het gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
16. Verder zijn eisers van mening dat bij het voorbereiden en nemen van het besluit sprake is geweest van een belangenverstrengeling. De voor vergunningverlening verantwoordelijke wethouder van de gemeente Hardenberg, was ten tijde van de opdracht van de gemeente aan [bedrijf] werkzaam bij dit bureau als strategisch adviseur.
17. In artikel 2:4 van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid vervult. Ook waakt het bestuursorgaan ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkende personen een persoonlijk belang hebben bij een besluit, de besluitvorming beïnvloeden. Hieruit vloeit voort dat het bestuursorgaan ook (de schijn van) belangenverstrengeling moet vermijden.
18. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van (schijn van) belangenverstrengeling niet gebleken. De voorzieningenrechter merkt in dat kader allereerst op dat de opdracht aan [bedrijf] voor het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing is gegeven door de aanvrager, [derde belanghebbende] , en niet – zoals verzoekers aangeven – door de gemeente. Het college heeft daarmee geen invloed gehad op wie die opdracht ging uitvoeren. Daarnaast heeft het college in het verweerschrift en op zitting onbestreden toegelicht dat de opdracht is gegeven in 2023, en dat de betrokken wethouder pas in april 2024 is aangetreden.
19. Eisers vinden verder dat het college ten onrechte in de verleende omgevingsvergunning heeft gesteld dat er een uitgebreid participatietraject heeft plaatsgevonden. Naar hun mening is onvoldoende aan participatie gedaan.
20. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit betoog van eisers niet kan leiden tot het oordeel dat sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit. De voorzieningenrechter overweegt daartoe allereerst dat onder de Wabo geen participatieplicht bestaat. Eisers hebben gebruik gemaakt van de voorgeschreven wettelijke procedure, door een zienswijze in te dienen op het ter inzage gelegde ontwerpbesluit. Het college heeft daarop vervolgens gereageerd met een nota van zienswijzen. Daarna heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Het college heeft daarmee naar het oordeel van de voorzieningenrechter alle wettelijke mogelijkheden aan eisers geboden om te reageren.
Ter zitting is namens eisers vooral ook onvrede geuit over het feit dat vergunninghouder niet bereid is gebleken om in overleg met hen het plan zodanig aan te passen dat zij daar zo min mogelijk hinder van gaan ondervinden. Om die reden zijn zij ook niet naar een bijeenkomst gegaan waarbij zowel vergunninghouder als de gemeente presentaties en/of informatie zouden geven. Wat daar ook van zij, dit maakt de conclusie dat verweerder hier conform de wet heeft gehandeld, niet anders.
Afwijken van de beheersverordening – ruimtelijke motivering
21. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de gronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
22. Eisers stellen zich op het standpunt dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Zij zijn van mening dat daarvan geen sprake is.
23. Eisers voeren in dat kader allereerst aan dat het college onvoldoende motiveert waarom op het punt van de bestemming “Woongebied-Zorgwoningen” kan worden afgeweken van de beheersverordening.