ECLI:NL:RBOVE:2025:896

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
05.338408.24, 05-331697-24 (gevoegd), 09-368287-24 (gevoegd) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en winkeldiefstallen door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in Syrië, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en twee winkeldiefstallen. De verdachte werd beschuldigd van het steken van een slachtoffer op 22 oktober 2024 in Deventer, waarbij hij met een mes in de schouder en rug van het slachtoffer stak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorwaardelijk opzet handelde, wat leidde tot de bewezenverklaring van de poging tot doodslag. Daarnaast was de verdachte betrokken bij twee winkeldiefstallen, waarvan één in vereniging, op 16 oktober 2024 in Apeldoorn. De rechtbank legde een jeugddetentie op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en toezicht door de jeugdreclassering. De rechtbank weigerde het beroep op noodweer, omdat niet was aangetoond dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie en Jeugd
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 05.338408.24, 05-331697-24 (gevoegd), 09-368287-24 (gevoegd) (P)
Datum vonnis: 17 februari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] (Syrië),
nu gedetineerd in RJJI [locatie].

1.De toelichting op dit vonnis

De officier van justitie heeft verdachte (hierna: [verdachte]) opgeroepen om op 3 februari 2025 voor de rechter te verschijnen. Deze oproep wordt ook wel een dagvaarding genoemd. De tenlastelegging is een onderdeel van de dagvaarding en hierin staat beschreven aan welke strafbare feiten [verdachte] zich schuldig zou hebben gemaakt.
Op 3 februari 2025 hebben de officier van justitie, [verdachte] en zijn raadsman
mr. W.H. Teusink, advocaat in Wezep, tijdens een zitting achter gesloten deuren gezegd wat zij van de beschuldigingen vinden. Daarnaast hebben de vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de jeugdreclassering verteld wat volgens hen voor de ontwikkeling van [verdachte] belangrijk is en wat een passende straf kan zijn. De rechtbank heeft daar naar geluisterd.
De rechtbank schrijft in dit vonnis wat zij van de beschuldigingen vindt. Dit doet zij aan de hand van verschillende stappen in een bepaalde volgorde, zoals de wet die voorschrijft. De rechtbank komt in dit vonnis tot de conclusie dat de feiten die de officier van justitie [verdachte] verwijt, voor een groot deel kunnen worden bewezen.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en twee winkeldiefstallen, waarvan één in vereniging. Hij krijgt daarom een straf opgelegd: een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren
.De rechtbank zal daarbij bijzondere voorwaarden opleggen op de wijze zoals zij deze aan het einde van dit vonnis heeft geformuleerd.

2.De tenlastelegging

De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank het feit van de zaak met parketnummer 05-338408-24 als feit 1, de feiten van de zaak met parketnummer 05-331697-24 als feiten 2 en 3 en het feit met parketnummer 09-368287-24 als feit 4.
De verdenking komt er kort en bondig op neer dat [verdachte]:
feit 1: op 22 oktober 2024 in Deventer samen met anderen of alleen [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) in zijn schouder en rug heeft gestoken en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag (
feit 1 primair), zware mishandeling (
feit 1 subsidiair) of een poging tot zware mishandeling (
feit 1 meer subsidiair);
feit 2: op 16 oktober 2024 in Apeldoorn samen met anderen of alleen winkelgoederen heeft gestolen;
feit 3: op 16 oktober 2024 in Apeldoorn parfum heeft gestolen;
feit 4: zich op 26 september 2024 in Leiden samen met anderen of alleen schuldig heeft gemaakt aan de heling van kledingstukken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan [verdachte], dat:
feit 1 primair
hij op of omstreeks 22 oktober 2024 te Deventer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp, in zijn schouder en/of rug, in elk geval in zijn lichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 22 oktober 2024 te Deventer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten steek- en/of snijletsel in zijn schouder(s) en/of rug en/of een klaplong, heeft toegebracht, door meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp, in zijn schouder(s) en/of rug, in elk geval in zijn lichaam, te steken;
feit 1 meer subsidiair
hij op of omstreeks 22 oktober 2024 te Deventer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
voornoemde [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp, in zijn schouder(s) en/of rug, in elk geval in zijn lichaam,
heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op of omstreeks 16 oktober 2024 te Apeldoorntezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,een of meerdere winkelgoederen (met een totale waarde van € 55,26), in elk gevalenig goed, dat/die geheel of ten dele aan Albert Heijn Anklaar, in elk geval aan eenander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeftweggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;feit 3hij op of omstreeks 16 oktober 2024 te Apeldoorn een fles parfum, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Etos en/of [bedrijf 1]/[bedrijf 2] V.O.F., in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 4
hij op of omstreeks 26 september 2024 te Leiden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, diverse kleding, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhandenkrijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat [verdachte] van het onder feit 4 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet duidelijk is dat het om gestolen goederen gaat. Ten aanzien van het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweer(exces).
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank komt op grond van de hieronder opgenomen feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 primair ten laste. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De feiten en omstandigheden
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 22 oktober 2024 buiten het treinstation van Deventer stond te wachten op een vriend. [slachtoffer] zag drie jongens op zich afkomen waarvan hij [verdachte] herkende als degene die hem een tijd geleden heeft bedreigd op TikTok. [verdachte] zei tegen [slachtoffer]: ‘
waarom kijk je naar mij, ik heb jou ooit op Tiktok gezien.’[slachtoffer] zei dat hij niet keek waarop [verdachte] zei dat hij [slachtoffer] wilde mishandelen. [slachtoffer] liep vervolgens in de richting van Vogeleiland. [slachtoffer] zag dat de drie jongens achter hem aankwamen. Bij een metalen koepel duwde [verdachte] [slachtoffer]. [slachtoffer] duwde [verdachte] terug. [slachtoffer] zag toen dat [verdachte] een mes in zijn rechterhand had. [slachtoffer] draaide zich om en liep weg. Toen voelde hij een scherpe pijn in zijn schouder en onderrug. [slachtoffer] draaide zich om en zag [verdachte] met een mes in zijn rechterhand staan. [slachtoffer] is even daarna in elkaar gezakt. [2]
De verbalisanten die op de melding van de steekpartij afkwamen zijn door voorbijgangers gewezen naar het station van Deventer, waar een groep jongens naartoe is gerend. In het station troffen de verbalisanten meerdere jongens aan. De verbalisanten hebben foto’s van deze jongens gemaakt, die zij naar de verbalisant stuurde die bij [slachtoffer] stond. [3] [slachtoffer] wees een jongen met zwart haar en een The North Face jas aan als degene die hem gestoken heeft. [4] De in het station aangetroffen groep jongens wordt aangehouden en verhoord.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat de jongens met [slachtoffer] in gesprek gingen. [slachtoffer] vroeg aan de jongen die [verdachte] wordt genoemd: ‘
waarom heb jij mij eerder uitgescholden?’ [verdachte] zei dat hij [slachtoffer] niet had uitgescholden, waarna een ruzie ontstond. [verdachte] heeft [slachtoffer] twee keer met een mes in de rug gestoken. [5]
[naam 1] heeft [verdachte] en [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) aangewezen als degenen die zijn begonnen met slaan. Hij herkent [verdachte] op een foto als degene die heeft gestoken. [6]
[getuige 2] heeft verklaard dat er op het station drie jongens in gesprek gingen met [slachtoffer]. Er ontstond een ruzie, waarbij een jongen met stijl lang haar ineens een mes trok en [slachtoffer] stak. De jongen die [slachtoffer] heeft gestoken werd door de andere jongens [verdachte] genoemd. [7]
[getuige 3] heeft verklaard dat hij en zijn vrienden werden lastiggevallen door drie jongens. Zij zeiden tegen [getuige 3] en zijn vrienden:
'zijn jullie bang voor ons? Zijn jullie geen mannen?’ Een van de jongens kwam dichtbij [slachtoffer] en duwde hem. [slachtoffer] zei:
'waarom doe je dit?' De jongen die [verdachte] wordt genoemd heeft [slachtoffer] daarna gestoken. [8]
S.D. Mensink, forensisch arts bij de GGD Twente, heeft op 15 december 2024 een letselbeschrijving opgemaakt. De forensisch arts constateert, op basis van het letselonderzoek dat op 23 oktober 2024 bij [slachtoffer] is verricht, een steekwond aan de rechterachterzijde van de thorax en een steekwond links boven het schouderblad. Deze steekwonden hadden een klaplong en een kleine bloeding in de spieren ter hoogte van de steekwonden tot gevolg. [9]
[verdachte] heeft verklaard dat hij werd aangesproken omdat hij iemand beledigd zou hebben via TikTok. [verdachte] heeft op TikTok de naam [verdachte]. [verdachte] heeft even daarna met een mes uitgehaald naar [slachtoffer] en hem twee keer in zijn rug gestoken. [10]
Overwegingen en oordeel
Poging tot doodslag
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [verdachte] op 22 oktober 2024 in Deventer in de schouder en rug van [slachtoffer] heeft gestoken. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de gedraging van [verdachte] gekwalificeerd kan worden als poging tot doodslag. Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat [verdachte] (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer].
Er is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en deze kans bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, waaronder wordt verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte] met kracht in de rug van [slachtoffer] heeft gestoken. Uit de verklaring van [verdachte] zelf volgt dat hij met het mes uithaalde naar [slachtoffer]. Daarbij heeft hij de long van [slachtoffer] geraakt. De rechtbank is van oordeel dat het met kracht in de schouder en rug steken naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans geeft op de dood van het slachtoffer. In het bovenlichaam bevinden zich immers meerdere kwetsbare en vitale organen. In dit geval heeft [verdachte] ook daadwerkelijk een vitaal orgaan geraakt. Door het steken met het mes is een klaplong veroorzaakt. Een dergelijke verwonding kan dodelijk zijn. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] de kans op de dood van [slachtoffer] willens en wetens heeft aanvaard door met kracht in de rug en schouder van [slachtoffer] te steken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het steken niet met chirurgische precisie is verricht, maar heeft plaatsgevonden in een hectische dynamische situatie. Daarmee had [verdachte] voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer]. Dit betekent dat de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen is.
Individuele pleger
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen dat [verdachte] het onder feit 1 ten laste gelegde tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd. Van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] of andere personen is niet gebleken. Dit brengt met zich dat de rechtbank [verdachte] als pleger aanmerkt en hem dus zal vrijspreken van het onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
[verdachte] heeft bekend dat hij het onder feit 2 ten laste gelegde heeft gepleegd. Tijdens de zitting is door hem of zijn raadsman ten aanzien van dit feit geen vrijspraak bepleit. De rechtbank komt daarom op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen [11] tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde feit, waarbij de rechtbank overeenkomstig artikel 359, lid 3,laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering zal volstaan met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen:
de (bekennende) verklaring van [verdachte], afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 3 februari 2025;
het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] namens Albert Heijn Anklaar van
16 oktober 2024 (pagina’s 10 en 11).
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feit 3 ten laste gelegde. [verdachte] heeft dit feit bekend en door of namens hem is ten aanzien daarvan geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal om die reden – overeenkomstig artikel 359, lid 3, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering – in dit vonnis met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen volstaan:
de (bekennende) verklaring van [verdachte], afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 3 februari 2025;
het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] namens [bedrijf 1]/[bedrijf 2] V.O.F van 17 oktober 2024 (pagina’s 25 tot en met 29).
Ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het dossier sterke aanwijzingen bevat dat [verdachte] de bij hem aangetroffen kleding zelf heeft gestolen. Zo hebben medeverdachten verklaard dat zij samen met [verdachte] de kleding hebben gestolen. Bovendien was [verdachte] bij zijn aanhouding in het bezit van meerdere schroevendraaiers en een met aluminiumfolie geprepareerde tas. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een veroordeling ter zake van heling is uitgesloten, indien uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk wordt dat de verdachte de voorwerpen zelf door enig misdrijf heeft verkregen. [12] De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het onder feit 4 ten laste gelegde.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 primair
hij op 22 oktober 2024 te Deventer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] met een mes in zijn schouder en rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op 16 oktober 2024 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met een ander, meerdere winkelgoederen (met een totale waarde van € 55,26), die aan Albert Heijn Anklaar toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;feit 3hij op 16 oktober 2024 te Apeldoorn een fles parfum die aan [bedrijf 1]/[bedrijf 2] V.O.F. toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. [verdachte] is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het beroep op noodweer
De verdediging heeft ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde betoogd dat [verdachte] heeft gehandeld uit noodweer(exces). [verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij en zijn vrienden meegenomen zijn door het groepje van [slachtoffer] naar het bos en dat hij daar omsingeld is door de jongens. [slachtoffer] heeft [verdachte] geslagen en hem bij de keel gegrepen. De jongens uit de groep van [slachtoffer] hadden messen. [verdachte] heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde en toen het mes van de grond heeft gepakt en [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl zij tegenover elkaar stonden met de gezichten naar elkaar toe.
De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake moet zijn geweest van een noodweersituatie, door een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij het doel van de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel proportioneel moet zijn.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat op enig moment sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [verdachte] of een ander, waartegen verdediging door [verdachte] noodzakelijk was. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat er een ruzie is ontstaan tussen de twee groepjes jongens, waarbij [verdachte] een mes heeft getrokken en [slachtoffer] tweemaal in de rug heeft gestoken. De verklaring van [verdachte] dat hij zich moest verdedigen omdat [slachtoffer] hem bij zijn keel greep en hij omsingeld was door de vrienden van [slachtoffer] die messen hadden, wordt weersproken door de inhoud van de bewijsmiddelen. Enkel [verdachte] heeft verklaard over een situatie waarbij hij op een dergelijke manier ‘in het nauw’ gedreven is. In het dossier is geen steun voor deze verklaring te vinden. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen vastgesteld worden dat [verdachte] juist de agressor was, waardoor van een wederrechtelijke aanranding jegens hem geen sprake kan zijn. Het beroep op noodweer(exces) wordt dan ook verworpen.
Er zijn dus geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 287, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
poging tot doodslag;
feit 2
het misdrijf:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 3
het misdrijf:
diefstal.

5.De strafbaarheid van [verdachte]

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat [verdachte] strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] wordt veroordeeld tot twaalf maanden jeugddetentie met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft geëist dat aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden, zoals door de Raad ter zitting geadviseerd, worden gekoppeld.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie dan de duur van het voorarrest moet worden opgelegd. De raadsman heeft daarnaast betoogd voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan gekoppeld de door de Raad ter zitting geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van [verdachte], zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank vindt daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de gepleegde feiten
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door tweemaal met een mes in de rug van [slachtoffer] te steken. Met dit handelen heeft [verdachte] op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer]. [verdachte] heeft daarbij het risico genomen dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. De lichtvaardigheid waarmee hij heeft besloten om een mes te gebruiken rekent de rechtbank [verdachte] zwaar aan. Dit alles vond plaats bij het treinstation van Deventer. Een steekincident op een openbare plaats is zeer schokkend en veroorzaakt gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving. [verdachte] heeft met zijn handelen aan die gevoelens bijgedragen.
Daarnaast heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen waarvan één in vereniging. Met het plegen van deze feiten heeft [verdachte] laten zien dat hij geen respect heeft voor andermans eigendommen. Dit gedrag bezorgt winkeliers veel overlast en schade.
De persoon van [verdachte]
Wat betreft de persoon van [verdachte] heeft de rechtbank gekeken naar het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van [verdachte] van 6 januari 2025, waaruit volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de Raad van 27 januari 2025 en van wat [verdachte] op de zitting over zijn persoonlijke omstandigheden heeft verteld.
De Raad maakt zich zorgen om [verdachte]. [verdachte] is een jongen met een belaste voorgeschiedenis. Hij is erg beïnvloedbaar en hij komt regelmatig met de politie in aanraking. [verdachte] is vanuit Syrië alleen naar Nederland gekomen en heeft sindsdien op verschillende locaties gewoond. Momenteel verblijft [verdachte] in detentie en dit valt hem zwaar. Na detentie kan hij terugkeren bij You Care in Arnhem. [verdachte] heeft gezegd dat hij zijn leven wil beteren. Hij wil graag beter worden in de Nederlandse taal, naar school gaan of werken.
Ter terechtzitting heeft deskundige [naam 2] namens de Raad het schriftelijke advies aangevuld en verklaard dat het van belang is dat [verdachte] wordt begeleid door de jeugdreclassering. Hij adviseert daarom als bijzondere voorwaarden op te nemen: een meldplicht, het hebben van zinvolle dagbesteding, het meewerken aan diagnostiek en eventuele behandeling, het verblijven bij You Care en het zich houden aan de huisregels aldaar.
De strafoplegging
Omdat [verdachte] minderjarig is past de rechtbank het jeugdstrafrecht toe. Bij het bepalen van de straf en de hoogte ervan houdt de rechtbank vervolgens rekening met straffen die in vergelijkbare gevallen door kinderrechters zijn opgelegd. De strafbare feiten die [verdachte] heeft gepleegd zijn ernstig en rechtvaardigen een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat hij in de toekomst weer strafbare feiten gaat plegen, zal de rechtbank ook een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen. De rechtbank vindt het van belang dat [verdachte] na afloop van zijn detentie passende hulp en begeleiding krijgt en zal daarom de bijzondere voorwaarden zoals ter zitting door de Raad geadviseerd opleggen.
De rechtbank acht het, alles afwegend, passend en geboden om aan [verdachte] op te leggen een jeugddetentie van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen op de wijze zoals deze hierna in het dictum zijn geformuleerd.
De voorlopige hechtenis
De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis van [verdachte] bij einduitspraak te schorsen.
De rechtbank zal, gelet op de inhoud van dit vonnis en de hoogte van de opgelegde vrijheidsstraf, de voorlopige hechtenis van [verdachte] niet schorsen. De voorlopige hechtenis van [verdachte] blijft dus voortduren en het verzoek tot schorsing daarvan wordt afgewezen.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de artikelen 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
poging tot doodslag;
feit 2
het misdrijf:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 3
het misdrijf:
diefstal.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten als verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte (zich) gedurende de proeftijd:
  • laat begeleiden door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Leger des Heils, afdeling Jeugdreclassering, en zich op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering zo frequent en zolang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • houdt aan aanwijzingen van Stichting Nidos;
  • meewerkt aan diagnostiek en mogelijk daaruit voortvloeiende behandeling, voor zover en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, tot maximaal het einde van de proeftijd;
  • verblijft bij You Care in Arnhem zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels van deze instelling;
  • zinvolle dagbesteding heeft (waarbij de jeugdreclassering bepaalt wat zinvol is) en/of naar school gaat;
- draagt aan Jeugdbescherming Leger des Heils (AST079), een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
afwijzing verzoek schorsing van de voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, en mr. C.W. Couperus-van Kooten en mr. M. van Bruggen, rechters, allen ook kinderrechters, in tegenwoordigheid van
mr. M.G. Drent, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024498420. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer] van 28 oktober 2024 (pagina’s 26 tot en met 29).
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 oktober 2024, inclusief fotobijlagen (pagina’s 64 tot en met 73).
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 oktober 2024 (pagina’s 80 tot en met 82).
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 1] van 23 oktober 2024 (pagina 254 en 255).
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 1] van 23 oktober 2024 (pagina 300).
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] van 23 oktober 2024 (pagina 276 en 279).
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 3] van 23 oktober 2024 (pagina 331).
9.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een forensisch geneeskundige letselbeschrijving van 15 december 2024, opgemaakt door forensisch arts S.D. Mensink van GGD Twente.
10.De verklaring van [verdachte], afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 3 februari 2025
11.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024487594. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
12.HR 30 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5149.