ECLI:NL:RBOVE:2025:667

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
08-069862-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting, identiteitsfraude en valsheid in geschrift door verdachte met gebruik van persoonsgegevens van anderen

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting, identiteitsfraude en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De verdachte is schuldig bevonden aan het oplichten van twee slachtoffers door zich voor te doen als hun zoon en hen te verzoeken om geldbedragen over te maken. Daarnaast heeft de verdachte identificerende persoonsgegevens van anderen gebruikt om haar eigen identiteit te verbergen en heeft zij valse bankafschriften en een arrest van het Gerechtshof vervalst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 21 juni 2023 tot en met 27 februari 2024 handelingen heeft verricht die hebben geleid tot financiële schade voor de slachtoffers. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problemen van de verdachte en haar verminderde toerekenbaarheid. De vordering van de benadeelde partijen is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en klinische opname, om herhaling van delictgedrag te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-069862-24 (P)
Datum vonnis: 6 februari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats],
nu verblijvende bij FPA [locatie]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 januari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en haar raadsvrouw mr. M. van der Steeg, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door mr. S. Kriekaard is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 5 september 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 21 juni 2023 tot en met 27 februari 2024 [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft opgelicht;
feit 2:in de periode van 21 juni 2023 tot en met 28 februari 2024 de identiteitsgegevens van andere personen, te weten [naam 1] en [naam 2] heeft gebruikt om haar eigen identiteit te verbergen of de identiteit van die andere personen te misbruiken;
feit 3:in de periode van 21 juni 2023 tot en met 18 december 2023 een bankafschrift van ING, een arrest van het Gerechtshof Arnhem en een bankafschrift van SNS heeft vervalst en/of van die vervalste geschriften gebruik heeft gemaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
zij op één of meer tijdstip (pen) gelegen in of omstreeks de periode van 21 juni 2023 tot en met 27 februari 2024 te Deventer, in elk geval in Nederland
(telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van (in totaal ongeveer) €32.841 euro, in elk geval enig geldbedrag, door
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in persoon en/of via WhatsApp-berichten en/of e-mail berichten te benaderen en/of (vervolgens) daarbij/daarin (aan) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] mede te delen en/of te verzoeken om één of meerdere (openstaande) factu(u)r(en) en/of (openstaande) rekening(en) voor [naam 1] (de zoon van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) (met spoed) te voldoen en/of voor te schieten (via de bankrekeningnummers
[rekeningnummer 1] en/of [rekeningnummer 2]
[rekeningnummer 3], (allen) ten name van [naam 1]) en/of contant aan verdachte af te geven omdat die [naam 1] in geldnood zou zitten en/of
- zich in die (bovenstaande) WhatsApp-berichten en/of e-mail berichten voor te doen als zijnde [naam 1] en/of
- WhatsApp-berichten in naam van de advocaat en/of de bewindvoerder van de zoon van aangever(s) (te weten die [naam 1]) en/of in naam van perso(o)n(en) die werken bij de politie en/of Openbaar Ministerie door te sturen naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] waarin wordt vermeld dat de door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] overgeboekte bedragen zullen worden terugbetaald en/of dat die [naam 1] (binnenkort) (een groot) geldbedrag(en) zou ontvangen en/of waaruit duidelijk werd dat die [naam 1] over voldoende saldo zou (gaan) beschikken,
waardoor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2
zij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 21 juni 2023 tot en met 28 februari 2024 te Deventer, in elk geval in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten [naam 1] en/of [naam 2], heeft gebruikt het oogmerk om haar identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan,
welk gebruik erin bestond dat zij, verdachte, één of meerdere WhatsAppberichten en/of emailberichten heeft opgesteld als zijnde opgesteld door die [naam 1] en/of [naam 2] en/of één of meer e-mailaccounts heeft aangemaakt als zijnde aangemaakt door die
[naam 1] en/of [naam 2] en/of (vervolgens) die berichten heeft verzonden en/of heeft doorgestuurd (naar onder anderen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [naam 1]) uit naam van die [naam 1] en/of [naam 2] en/of vanuit dat/die e-mailaccount(s)
e-mailberichten heeft verzonden en/of doorgestuurd naar [naam 1];
3
zij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 21 juni 2023 tot en met 18 december 2023 te Deventer, in elk geval in Nederland,
één of meerdere geschrift(en), waaronder in elk geval
- een (bank)afschrift ING van een overboeking van € 25.300,- en/of
- een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 30 mei 2023 en/of
- een (bank)afschrift SNS van een overboeking van € 5.800,-
zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, en/of opzettelijk gebruik heeft gemaakt van deze geschriften als waren zij echt en onvervalst, waarbij die valsheid hierin bestond dat valselijk, immers in strijd met de waarheid
- in bovengenoemd (bank)afschrift ING vermeld dat er een bedrag van €25.300,- was overgeboekt naar de rekening van/ten gunste van (rekening [rekeningnummer 4] ten name van) [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of
- in bovengenoemde uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem vermeld dat [naam 1] de eisende partij is en/of dat het Openbaar Ministerie is veroordeeld tot het betalen van een (ontnemings)bedrag van € 648.280,40 aan die [naam 1] en/of
- in bovengenoemd (bank)afschrift SNS vermeld dat er ten laste van [rekeningnummer 5] ten name van [naam 3] en/of [naam 4] een bedrag van € 5.800,- was overgeboekt ten gunste van [bedrijf] en/of [naam 5]
en waarbij het gebruik hierin bestond dat zij, verdachte,
-voornoemd (bank)afschrift ING heeft overlegd aan [slachtoffer 1] en/of aan [slachtoffer 2] om hen/haar/hem ervan te overtuigen dat [naam 1] het aan [slachtoffer 1] en/of aan [slachtoffer 2] verschuldigde bedrag had terugbetaald en/of kon terugbetalen en/of
- voornoemde uitspraak van het Gerechtshof Arnhem heeft overlegd aan [naam 1] om die [slachtoffer 1] te overtuigen dat hij over voldoende financiële middelen zou (komen te) beschikken;
- voornoemd (bank)afschrift SNS heeft overlegd aan [naam 5] en/of [bedrijf] om die [naam 5] en/of [bedrijf] ervan te overtuigen dat het aan [bedrijf] en/of [bedrijf] verschuldigde bedrag reeds was overgeboekt (betaalbewijs).
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft feit 1, met uitzondering van € 875,-- die door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] rechtstreeks aan de deurwaarder is betaald om een huurachterstand van [naam 1] te voldoen. Wat betreft feit 2 heeft de raadsvrouw bepleit dat het bestanddeel ‘waardoor enig nadeel kan ontstaan’ niet bewezen kan worden verklaard en dat daarom vrijspraak moet volgen. Wat betreft feit 3 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft het INGbankafschrift. Ten aanzien van het SNSbankafschrift heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken, omdat het betreffende bankafschrift niet in het dossier zit en er daarmee onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor dat deel van het feit. Wat betreft het arrest van het Gerechtshof ArnhemLeeuwarden heeft de raadsvrouw bepleit dat de bewijsbestemming van het geschrift ontbreekt, omdat de echtheid ervan op de website van de rechtspraak kan worden gecontroleerd en omdat het geschrift spelfouten en verschillende lettertypes bevat en daarom niet geloofwaardig is.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte heeft bekend dat zij de feitelijke handelingen die worden genoemd in de tenlastelegging, heeft gepleegd en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit ten aanzien van die feitelijkheden - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
Feit 1
  • het procesverbaal van de terechtzitting van 23 januari 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het procesverbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 29 februari 2024, pagina’s 7583;
  • een geschrift, te weten een overzicht van betalingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan verdachte, pagina’s 85-86;
Feit 2:
  • het procesverbaal van de terechtzitting van 23 januari 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het procesverbaal van aangifte van [naam 1] van 29 februari 2024, pagina’s 29, 31;
  • het procesverbaal van aangifte van [naam 2] van 29 februari 2024, met bijlage, pagina’s 160163;
Feit 3:
  • het procesverbaal van de terechtzitting van 23 januari 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het procesverbaal van aangifte van [naam 1] van 29 februari 2024, pagina’s 3031;
  • het procesverbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 29 februari 2024, pagina 77.
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, vast dat het bedrag van € 875,-- dat op 21 juni 2023 door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is betaald, rechtstreeks is betaald aan een deurwaarder vanwege een huurachterstand van [naam 1]. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag niet is verkregen door oplichting. Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat door oplichting aan verdachte een bedrag is afgegeven van in totaal € 31.966,--.
Feit 2
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de feitelijke handelingen die verdachte heeft verricht, kunnen worden aangemerkt als handelingen waardoor ‘enig nadeel kan ontstaan’ als bedoeld in artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De rechtbank overweegt als volgt. Door het gebruik van de gegevens van [naam 1] is financieel nadeel ontstaan bij [naam 1]. Zoals ook uit de aangifte van [naam 1] blijkt kwam hij er op enig moment achter dat zijn ouders vele geldbedragen hebben overgemaakt naar de rekeningen van hun zoon en contant verstrekt aan verdachte, omdat zij dachten dat het hun zoon was die om de bedragen vroeg. In werkelijkheid was het verdachte die gebruik maakte van de identiteit van [naam 1]. [naam 1] werd door zijn ouders geconfronteerd met een openstaande schuld waar hij geen idee van had. Verdachte maakte daarnaast gebruik van de persoonsgegevens van politieambtenaar [naam 2]. In de aangifte van [naam 2] is te lezen dat er uit haar naam e-mails zijn verzonden naar [naam 1] en dat er zelfs ruzie zou zijn gemaakt via de mail. Uit een mail zou de conclusie kunnen worden getrokken dat [naam 2] informatie naar [naam 1] doorspeelde. Hieruit leidt de rechtbank af dat het gebruik van de persoonsgegevens van [naam 2] kon leiden tot reputatieschade bij haar, nu haar naam en functiegegevens zijn gebruikt door verdachte en het beeld is gewekt dat [naam 2] vertrouwelijke gegevens heeft gelekt.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook wettig en overtuigend bewezen dat door het gebruik van de identificerende persoonsgegevens van [naam 1] en [naam 2] enig nadeel kon ontstaan.
Feit 3
De rechtbank overweegt ten aanzien van het ten laste gelegde dat ziet op het overleggen van een vals bankafschrift van SNS aan [naam 5] het volgende. In de aangifte van [naam 5] staat dat het door verdachte vervalste bankafschrift van SNS door hem op 1 december 2022 is ontvangen. Het is daarom niet mogelijk dat verdachte het bankafschrift heeft vervalst binnen of omstreeks de ten laste gelegde pleegperiode. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van het arrest van het Gerechtshof ArnhemLeeuwarden overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft het arrest vervalst en uit naam van politieambtenaar [naam 2] aan aangever [naam 1] gestuurd. Het arrest was bestemd om [naam 1] te laten geloven dat hij een geldbedrag zou ontvangen van het Openbaar Ministerie. Voor nietjuristen is zonder nader onderzoek niet (meteen) duidelijk dat het geschrift vervalst is, zo ook niet voor aangever [naam 1]. Aan het arrest kan daarom naar het oordeel van de rechtbank in het maatschappelijk verkeer een zodanige betekenis worden toegekend, dat het kan worden aangemerkt als een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen als bedoeld in artikel 225 Sr. Dat het arrest taalfouten bevat, maakt dat niet anders. [2]
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
zij in de periode van 3 juli 2023 tot en met 27 februari 2024 in Nederland
telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal € 31.966,--, door
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in persoon en via WhatsApp-berichten en e-mail berichten te benaderen en vervolgens die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te verzoeken om openstaande facturen en/of openstaande rekeningen voor [naam 1] (de zoon van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) (met spoed) te voldoen of voor te schieten (via de bankrekeningnummers [rekeningnummer 1] of [rekeningnummer 2] of [rekeningnummer 3], ten name van [naam 1]) of contant aan verdachte af te geven omdat die [naam 1] in geldnood zou zitten en
- zich in die WhatsApp-berichten en e-mail berichten voor te doen als zijnde [naam 1] en
- WhatsApp-berichten in naam van de advocaat en de bewindvoerder van de zoon van aangevers (te weten die [naam 1]) en in naam van personen die werken bij de politie enOpenbaar Ministerie door te sturen naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] waarin wordt vermeld dat de door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] overgeboekte bedragen zullen worden terugbetaald en dat die [naam 1] geldbedragen zou ontvangen en waaruit duidelijk werd dat die [naam 1] over voldoende saldo zou gaan beschikken,
waardoor die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2
zij in de periode van 3 juli 2023 tot en met 28 februari 2024 in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van anderen, te weten [naam 1] en [naam 2], heeft gebruikt met het oogmerk om haar identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan, welk gebruik erin bestond dat zij, verdachte, WhatsAppberichten en emailberichten heeft opgesteld als zijnde opgesteld door die [naam 1] of [naam 2] en e-mailaccounts heeft aangemaakt als zijnde aangemaakt door die
[naam 1] of [naam 2] en (vervolgens) die berichten heeft verzonden en heeft doorgestuurd (naar onder anderen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [naam 1]) uit naam van die [naam 1] of [naam 2] en vanuit dat e-mailaccount op naam van [naam 2] emailberichten heeft verzonden of doorgestuurd naar [naam 1];
3
zij in of omstreeks de periode van 21 juni 2023 tot en met 18 december 2023 in Nederland,
geschriften, waaronder
- een bankafschrift ING van een overboeking van € 25.300,- en
- een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 30 mei 2023
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken, valselijk heeft opgemaakt , en opzettelijk gebruik heeft gemaakt van deze geschriften als waren zij echt en onvervalst, waarbij die valsheid hierin bestond dat valselijk, immers in strijd met de waarheid
- in bovengenoemd bankafschrift ING vermeld dat er een bedrag van €25.300,- was overgeboekt naar de rekening van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en
- in bovengenoemde uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem vermeld dat [naam 1] de eisende partij is en dat het Openbaar Ministerie is veroordeeld tot het betalen van een ontnemingsbedrag van € 648.280,40 aan die [naam 1]
en waarbij het gebruik hierin bestond dat zij, verdachte,
-voornoemd bankafschrift ING heeft overgelegd aan [slachtoffer 1] en aan [slachtoffer 2] om hen ervan te overtuigen dat [naam 1] het aan [slachtoffer 1] en aan [slachtoffer 2] verschuldigde bedrag had terugbetaald en
- voornoemde uitspraak van het Gerechtshof Arnhem heeft overgelegd aan [naam 1] om die [slachtoffer 1] te overtuigen dat hij over voldoende financiële middelen zou komen te beschikken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 225, 231b en 326 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
oplichting, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 16 januari 2025. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het van belang is dat de klinische opname van verdachte bij FPA [locatie], die op 3 december 2024 is gestart in het kader van een schorsing, wordt voortgezet.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van een niet langere duur dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting, identiteitsfraude en valsheid in geschrift. Verdachte kreeg onderdak van [naam 1]. Zij heeft vervolgens zijn vertrouwen en dat van zijn ouders [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ernstig beschaamd. Dit heeft zij gedaan door in naam van [naam 1], terwijl hij dit niet wist, geld te vragen aan zijn ouders en van hen te ontvangen om zijn schulden af te betalen. Ook heeft zij zich via Whatsapp voorgedaan als [naam 1] en op die manier geld gevraagd voor het aflossen van schulden en vervolgens dat geld gekregen. In werkelijkheid heeft zij het geld dat zij kreeg, gebruikt om in haar levensonderhoud en drugsgebruik te voorzien. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [naam 1] zijn hierdoor met grote financiële schade en schulden achtergebleven. Verder heeft verdachte de identiteit van [naam 1] en een politieambtenaar gebruikt en een bankafschrift en een arrest van het gerechtshof vervalst voor haar eigen gewin.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft in strafverzwarende zin gelet op het strafblad van verdachte van 4 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld tot gevangenisstraffen voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van de pro Justitia rapportage, opgesteld door Dr. R.W. Blaauw, GZpsycholoog, van 23 oktober 2024. Daarin is beschreven dat bij verdachte sprake is van een posttraumatische stress-stoornis, een borderline persoonlijkheidsstoornis en stoornissen in het gebruik van cannabis en speed. Verdachte functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau. De psycholoog heeft geconcludeerd dat deze stoornissen en het licht verstandelijk beperkte niveau aanwezig waren ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Er was daardoor sprake van verstoringen in de cognitieve en affectieve functies van verdachte en van een verminderde impulsregulatie en dat heeft doorgewerkt in het handelen van verdachte. De psycholoog adviseert daarom om verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog met betrekking tot de toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal bij de strafmaat rekening houden met de verminderde toerekenbaarheid van verdachte.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 16 januari 2025. De reclassering heeft beschreven dat bij verdachte sprake is van een hardnekkig patroon van vermogensdelicten en heeft het recidiverisico ingeschat als hoog. De eerdere gevangenisstraffen die aan verdachte zijn opgelegd en ambulante hulpverleningstrajecten hebben niet geleid tot het voorkomen van recidive. De reclassering heeft daarom geadviseerd om als bijzondere voorwaarde een klinische behandeling op te leggen. Verdachte is in het kader van een schorsing sinds 3 december 2024 opgenomen bij FPA [locatie]. Daarnaast heeft de reclassering geadviseerd tot oplegging van een meldplicht, ambulante behandeling aansluitend op de klinische opname, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding, medewerking aan schuldhulpverlening en medewerking aan middelencontrole. De verdachte heeft ter terechtzitting van 23 januari 2025 verklaard dat zij bereid is om mee te werken aan deze bijzondere voorwaarden.
De strafoplegging
Gelet op de ernst van de feiten en het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor oplichting, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. De rechtbank overweegt dat verdachte behandeling en begeleiding nodig heeft om herhaling te voorkomen en dat daarom van belang is dat de op 3 december 2024 gestarte klinische behandeling wordt voortgezet. De rechtbank zal daarom, zoals door de reclassering is geadviseerd in de rapportage van 16 januari 2025, de volgende bijzondere voorwaarden opleggen: meldplicht, klinische opname, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding, medewerking aan schuldhulpverlening en medewerking aan middelencontrole.
De rechtbank zal een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, nu zij van oordeel is dat de door de officier van justitie geëiste straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten en om verdachte ervan te weerhouden zich te onttrekken aan de bijzondere voorwaarden en nogmaals strafbare feiten te plegen.
Alles overwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar passend en geboden, met de bijzondere voorwaarden zoals hiervoor genoemd.
6.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de inbeslaggenomen telefoon moet worden verbeurdverklaard.
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen over de inbeslaggenomen telefoon.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen telefoon (merk Samsung, goednummer [nummer]) moet worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp betreft met betrekking tot welke het feit is begaan.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 32.906,19, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- overgemaakte en contant verstrekte geldbedragen: 32.841,--;
- medische informatie huisarts: € 65,19.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 2.500,-- gevorderd.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 2.500,-- gevorderd.
[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 12.200,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- auto: € 10.000,--;
- laptop: € 900,--;
- geluidsbox: € 700,--;
- televisie: € 600,--.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] toewijsbaar is tot een bedrag van € 32.031,19 voor materiële schade en dat de immateriële schade volledig toewijsbaar is. Wat betreft de vordering van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze volledig toewijsbaar is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam 1] nietontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat er onvoldoende rechtstreeks verband is tussen de bewezenverklaarde feiten en de opgevoerde schadeposten.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de vorderingen van immateriële schade van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Wat betreft de vordering van materiële schade van [slachtoffer 1] heeft de raadsvrouw primair verzocht om de vordering nietontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat het toe te wijzen bedrag maximaal € 15.489,18 bedraagt, omdat de geldbedragen voor het overige deel niet aan verdachte ten goede zijn gekomen, maar aan aangever [naam 1] en zijn zoon.
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering van [naam 1] af te wijzen, omdat er geen rechtstreeks verband is tussen het bewezenverklaarde feit en de schade en omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade [naam 1]
De rechtbank overweegt dat, indien de goederen van een meerderjarige onder bewind zijn gesteld, deze persoon zich op grond van artikel 51f lid 2 Sv niet zelfstandig als benadeelde partij kan voegen in het strafproces, maar dat als benadeelde partij de bewindvoerder van de meerderjarige zich dan moet voegen. De rechtbank zal de benadeelde partij [naam 1], nu hij onder bewind staat en de bewindvoerder zich niet in zijn plaats heeft gevoegd, daarom in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Materiële schade [slachtoffer 1]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 1]. De opgevoerde schadepost is met uitzondering van een bedrag van € 875,-- onvoldoende betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk. Wat betreft het verweer van de verdediging, overweegt de rechtbank dat uit de bewezenverklaring volgt dat de verdachte de benadeelde partij voor € 31.966,--heeft opgelicht. Het voornoemde bedrag is daarmee het rechtstreekse gevolg van het strafbare handelen van de verdachte en dus toewijsbaar. De schadepost van € 65,19 in verband met het verkrijgen van medische informatie van de huisarts zal eveneens worden toegewezen, nu dit kosten betreffen ter vaststelling van de schade in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b Burgerlijk Wetboek (BW) en deze kosten zijn onderbouwd en niet zijn betwist.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 32.031,19, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Immateriële schade [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gesteld dat sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ ex artikel 6:106 sub b BW. Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake wanneer de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106 sub b BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders als de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De benadeelden hebben gesteld dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen vanwege de aard en ernst van de normschending en de voor de hand liggende gevolgen daarvan onder verwijzing naar de slachtofferverklaring en naar de medische informatie van [slachtoffer 1] die is verstrekt door de huisarts, waarin wordt gesproken over stressklachten bij [slachtoffer 1].
De rechtbank begrijpt dat de benadeelden gedupeerd zijn door het handelen van verdachte. De rechtbank is echter van oordeel dat het bestaan van geestelijk letsel of de aantasting in de persoon op andere wijze in het geval van [slachtoffer 1] onvoldoende en in het geval van [slachtoffer 2] niet met concrete gegevens is onderbouwd. De vraag is daarom of de aard en de ernst van de normschending in dit geval meebrengen dat de gevolgen daarvan voor de benadeelden zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich in deze zaak, ongeacht hoe de benadeelden dit hebben ervaren, niet een dermate ernstige normschending voor dat de gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank kan, nu de gevorderde schadevergoedingen onvoldoende respectievelijk niet met concrete gegevens is onderbouwd, daarom niet vaststellen dat in het geval van de benadeelden sprake is van een ‘aantasting in de persoon’.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om hun vorderingen alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal hen daarom in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 195 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33,33a en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
oplichting, meermalen gepleegd;
feit 2, het misdrijf:
identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen, meermalen gepleegd;
feit 3, het misdrijf:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
32 (tweeëndertig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
24 (vierentwintig) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Inforsa reclassering, Wittevrouwenkade 6 in Utrecht op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich laat opnemen in Forensisch Psychiatrische Afdeling [locatie], of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijk opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich ambulant laat behandelen door Forensisch Ambulante Zorg van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte zal zich dan houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie of observatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in de forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
- verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijft start aansluitend aan de klinische opname. Het verblijft duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met haar heeft opgesteld;
- verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van dagbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- verdachte werkt mee aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden;
- verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van middelen om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 2] (feit 1): in het geheel nietontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [naam 1] (feit 2): in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [naam 1] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 32.031,19 (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1): van een bedrag van € 32.031,19 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2024 voor wat betreft een bedrag van € 31.966,00 en vanaf 29 december 2024 voor wat betreft een bedrag van € 65,19);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 32.031,19, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2024 voor wat betreft een bedrag van € 31.966,00 en vanaf 29 december 2024 voor wat betreft een bedrag van
€ 65,19 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 195 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat betreft de immateriële schade nietontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten merk Samsung, goednummer [nummer].
Dit vonnis is gewezen door mr. A.N. Neumann, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. J. de Ruiter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer ON1R024017 (onderzoek Bouvier). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Hoge Raad 21 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2958.