ECLI:NL:RBOVE:2025:6304

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
11787581 \ CV EXPL 25-1189
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van facturen en opschorting van werkzaamheden in een schoonmaakovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma, hierna te noemen [eiser], en een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna te noemen [gedaagde]. De zaak betreft een overeenkomst voor schoonmaakwerkzaamheden die op 1 januari 2013 is gesloten. [eiser] heeft haar werkzaamheden op 9 september 2024 opgeschort omdat [gedaagde] meerdere facturen niet tijdig had betaald. [gedaagde] erkent dat zij te laat heeft betaald, maar betwist de betalingsverplichting voor de factuur over periode 10, omdat er volgens haar geen werkzaamheden zijn verricht in die periode. De kantonrechter oordeelt dat [eiser] recht had om de werkzaamheden op te schorten en dat [gedaagde] de factuur van € 2.882,55 moet betalen, evenals de wettelijke rente en incassokosten. De rechter wijst de vordering van [eiser] toe en legt [gedaagde] de proceskosten op.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 11787581 \ CV EXPL 25-1189
Vonnis van 28 oktober 2025
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
eisende partij, hierna te noemen: [eiser],
gemachtigden: mrs. Patijn en Van den Hout,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de aanvullende productie 12, ingediend door [gedaagde];
- de aanvullende producties 13 en 14, ingediend door [eiser];
- de mondelinge behandeling van 24 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Namens [eiser] verschenen dhr. [naam 1] en
mw. [naam 2], bijgestaan door hun gemachtigden, mr. Patijn en mr. Van den Hout. Namens [gedaagde] verscheen dhr. [naam 3], die aantekeningen heeft overgelegd en voorgedragen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

De kantonrechter oordeelt in deze zaak dat [eiser] haar werkzaamheden mocht opschorten en dat de betalingsverplichting aan de zijde van [gedaagde] is blijven bestaan. [gedaagde] moet de hoofdsom van € 2.882,55 en de meeste bijkomende kosten betalen.
3. De feiten
3.1.
Tussen [eiser] en [gedaagde] is op 1 januari 2013 een overeenkomst gesloten, waarbij is afgesproken dat [eiser] tegen betaling schoonmaakwerkzaamheden ten behoeve van [gedaagde] zou verrichten.
3.2.
Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [eiser] van toepassing. In deze algemene voorwaarden is onder meer het volgende opgenomen:
Artikel 10 Betaling
A. Facturering zal plaatsvinden op de in de offerte genoemde tijdstippen. Indien in de offerte hierover niets nader is geregeld, vindt facturering plaats uiterlijk in de derde week van de kalendermaand of van de vierwekelijkse periode. Betaling dient te geschieden binnen 30 dagen na factuurdatum.
B. Indien betaling na deze termijn geschiedt, zal de wettelijke rente in rekening worden gebracht.
C. De aannemer is bevoegd de werkzaamheden op te schorten indien de opdrachtgever ondanks sommatie weigert te voldoen aan de betalingsverplichtingen.’
3.3.
[eiser] heeft haar werkzaamheden per 9 september 2024 opgeschort.

4.Het geschil

De vordering
4.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 3.823,93, vermeerderd met wettelijke rente over de (resterende) hoofdsom en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.2.
[eiser] legt het volgende aan het gevorderde ten grondslag. Zij is met [gedaagde] overeengekomen dat zij in opdracht en voor rekening van [gedaagde] regelmatig (dagelijks) schoonmaakwerkzaamheden zou verrichten. [gedaagde] heeft het in rekening gebrachte bedrag over periode 10 ten onrechte niet betaald.
Het verweer
4.3.
[gedaagde] erkent dat zij de door [eiser] gefactureerde bedragen meerdere keren te laat heeft betaald. Volgens [gedaagde] hoeft zij over periode 10 echter niet te betalen, omdat er geen werkzaamheden zijn uitgevoerd in deze periode.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser] vordert in deze procedure betaling van de factuur over periode 10. [gedaagde] wil deze factuur niet betalen, omdat [eiser] in deze periode geen werkzaamheden heeft verricht. Volgens [eiser] mocht zij haar werkzaamheden opschorten en moet [gedaagde] de factuur betalen. De kantonrechter komt hierna tot de conclusie dat [gedaagde] de factuur moet betalen en licht dat als volgt toe.
5.2.
Op grond van artikel 10C van de algemene voorwaarden is [eiser] bevoegd om de werkzaamheden op te schorten indien [gedaagde] ondanks sommatie weigert te voldoen aan haar (opeisbare) betalingsverplichtingen. Van opeisbaarheid van de in rekening gebrachte bedragen is sprake 30 dagen na factuurdatum, aldus artikel 10A van de algemene voorwaarden.
5.3.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij haar werkzaamheden per 9 september 2024 heeft opgeschort, omdat de over de periodes 7 en 8 in rekening gebrachte bedragen – ondanks het verstrijken van de betalingstermijnen – nog niet waren betaald. [gedaagde] erkent dat de facturen met betrekking tot deze periodes veel te laat zijn betaald: de factuur over periode 7 moest uiterlijk op 4 augustus 2024 zijn betaald, maar werd pas op 12 september 2024 betaald. Voor factuur 8 geldt dat deze op 1 september 2024 betaald had moeten worden, maar deze op 9 oktober 2024 werd betaald. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat zij [gedaagde] meerdere keren heeft gesommeerd tot betaling van deze facturen.
De kantonrechter overweegt dat [eiser] – nu de facturen over periode 7 en 8 op
9 september 2024 nog niet waren voldaan ondanks sommatie – haar werkzaamheden vanaf dat moment mocht opschorten.
5.4.
[gedaagde] voert aan dat zij – nu [eiser] in periode 10 geen werkzaamheden heeft verricht en dat later ook niet meer kan “inhalen”– de factuur ook niet hoeft te betalen. De kantonrechter overweegt daarover als volgt. De Hoge Raad heeft op 15 maart 2024 [1] overwogen dat – ook indien de verplichting die wordt opgeschort niet op een later moment kan worden ingehaald – dit niet de betalingsverplichting aan de zijde van de andere partij teniet doet. Dit betekent dat [gedaagde] het voor periode 10 in rekening gebrachte bedrag van € 2.882,55 aan [eiser] moet betalen.
De wettelijke rente
5.5.
[eiser] vordert verder dat [gedaagde] tot 15 mei 2025 wettelijke handelsrente moet betalen over een bedrag van € 5.765,10; het totaalbedrag van de facturen over de periodes
9 en 10. [eiser] heeft echter ook gesteld dat de factuur over periode 9 op 15 november 2024 is betaald. Dit betekent dat [gedaagde] wettelijke handelsrente moet betalen vanaf
29 september 2024 tot 15 november 2024 over de factuur van periode 9, en voor wat betreft de factuur over periode 10 geldt dat [gedaagde] daarover wettelijke handelsrente moet betalen vanaf 26 oktober 2024 [2] tot de dag van betaling.
De incassokosten
5.6.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 663,26 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
De proceskosten
5.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 122,35
- griffierecht € 514,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 punten x tarief € 271,00)
- nakosten €
135,00
Totaal € 1.313,35

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 2.882,55 aan [eiser], vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 26 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 2.882,55 vanaf 29 september 2024 tot 15 november 2024;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de incassokosten aan [eiser] van € 663,26;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.313,35, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken door
mr. K.J. Haarhuis op 28 oktober 2025.

Voetnoten

1.Zie het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2024: ECLI:NL:HR:2024:389.
2.Rekening houdend met factuurdatum 27 september 2024 en een vervaltermijn van 30 dagen.