Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met 11 producties;
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
2.De zaak in het kort
3.De feiten
dat de vrouw dient mee te werken aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] aan een derde, onder meer bestaand uit het ondertekenen van de verkoopopdracht, het faciliteren van bezichtigingen en het meewerken aan de notariële levering van de woning na verkoop en bepaalt tevens dat, indien de vrouw haar medewerking weigert, de onderhavige beschikking zo nodig in de plaats treedt van de benodigde wilsverklaring(en) van de vrouw”. In dat kader heeft de rechtbank aan het slot van rechtsoverweging 4.35 het volgende overwogen: “
Daarnaast komt aan de man toe de overwaarde na verkoop en levering van de echtelijke woning, gelegen aan [adres], tenzij de overwaarde meer bedraagt dan € 190.000,-. Het meerdere dient bij helfte verdeeld te worden tussen partijen.” Tegen deze beschikking heeft de vrouw principaal en de man incidenteel hoger beroep ingesteld.
om uiterlijk binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, te voldoen aan de veroordeling onder 5.5 van het dictum van de beschikking, inhoudende dat [de vrouw] mee moet werken aan de verkoop van de woning, onder meer bestaand uit het ondertekenen van de verkoopopdracht, het faciliteren van bezichtigingen en het meewerken aan de notariële levering van de woning na verkoop, aangevuld met de volgende verplichtingen (…)”, op straffe van een dwangsom.
voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
om haar volledige medewerking te verlenen aan de notariële levering van (haar aandeel in) de eigendom van de woning, gelegen aan de [adres], aan de man, een en ander met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 4.11 is overwogen” en bepaald “
dat dit vonnis op de voet van artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in de plaats treedt van de wilsverklaring(en) van de vrouw, als zij – nadat zij daartoe is gesommeerd door of namens de man, de betrokken notaris en haar een termijn van een week is gegeven om alsnog mee te werken – nalaat om middels een akte van verdeling haar medewerking te verlenen aan de notariële levering van de woning aan de man”. Tegen dit vonnis heeft de vrouw hoger beroep ingesteld.
om, na betekening van dit vonnis, haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de ondertekening van de koopovereenkomst en de medewerking aan de notariële levering van de woning aan de [adres], aan de kopers van genoemde woning, op 1 november 2024, althans op een nader tussen koper en verkoper overeen te komen datum” en onder 5.6 bepaald “
dat, in geval [de vrouw] de verzochte medewerking niet (volledig) verleent, dit vonnis op de voet van artikel 3:300 BW in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekeningen van [de vrouw] voor zover noodzakelijk voor de notariële levering van de woning aan de koper(s)”.
beslag te doen of te laten leggen op de woning aan de [adres], op de verkoopopbrengst daarvan en/of onder de met de levering belaste notaris of zijn kantoor ter zake van deze levering”, op straffe van een dwangsom van € 250.000 ineens. Daarnaast is de vrouw veroordeeld “
om mee te werken aan levering van de woning (…) op 22 oktober 2024, of op enige andere door de betrokken notaris in overleg met [de man] en de kopers te bepalen datum, en bepalen dat het op 5 juni 2024 in kort geding tussen partijen gewezen vonnis voor wat betreft r.o. 5.6 tevens van toepassing is op de levering van deze woning”. De vorderingen van de vrouw in reconventie zijn afgewezen.
4.Het geschil
5.De beoordeling
dat de financiële afwikkeling tussen partijen na verkoop van de woning niet afhankelijk is gemaakt van de hoogte van de te realiseren verkoopprijs: de vrouw zou na levering van de woning een vast bedrag – namelijk € 20.000,- – uit de opbrengst ontvangen en de verdere opbrengst was voor de man” en “
voor verdeling van de overwaarde bij helfte is dan, gelet op hetgeen tussen partijen is overeengekomen, geen grondslag”. In het vonnis in kort geding van zowel 5 juni 2024 als 17 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland deze uitleg ook als uitgangspunt genomen. Zo is in rechtsoverweging 4.10 van laatstgenoemd vonnis onder meer het volgende overwogen: “
Partijen hebben destijds, zonder dat de waarde van de woning als uitgangspunt is genomen, afgesproken dat [de vrouw] een bedrag ad € 20.000,00 zou ontvangen en dat het restant van de verkoopopbrengst aan [de man] zou toekomen. (…) De voorzieningenrechter [1] van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij vonnis van 22 februari 2023 ook al geoordeeld dat voor verdeling van de overwaarde – waar [de vrouw] om vroeg – gelet op de vaststellingsovereenkomst geen grondslag bestaat. Het enkele feit dat [de vrouw] inmiddels een bodemprocedure is gestart om deze vaststellingsovereenkomst gewijzigd te krijgen, doet daar niet aan af.” Het standpunt van de vrouw dat deze uitleg niet meer zou gelden, houdt geen stand. Het (eenmalige) nettobedrag van € 20.000 staat dus geheel los van de waarde van de woning. De rechtbank verbindt daaraan de conclusie dat partijen in zoverre de mogelijkheid dat de verkoopprijs hoger zou zijn dan € 675.000 in de regeling van 30 oktober 2020 verdisconteerd hebben dat het bedrag dat de man aan de vrouw zou betalen geen verband hield met de hoogte van de – op dat moment nog te realiseren – verkoopprijs. Partijen zijn in hun vso overeengekomen dat de man de regie over de verkoopactiviteiten zou hebben, in samenwerking met de makelaar. Daarin ligt besloten dat de man ook de leiding zou hebben bij het bepalen het tijdstip van verkoop en levering van de woning. In die zin hebben partijen rekening gehouden met een ná het sluiten van de vso vast te stellen moment van verkoop.
vaststellingsovereenkomstgesloten. Deze overeenkomst is gesloten tijdens de inmiddels bij het hof lopende echtscheidingsprocedure en diende om een einde te maken aan het geschil tussen partijen, dat onder meer zag op de verkoop van de echtelijke woning. Voor de vaststellingsovereenkomst geldt, gezien het geschil beëindigende karakter daarvan, volgens de rechtbank eens te meer dat partijen zich in beginsel aan de gemaakte afspraken dienen te houden.