ECLI:NL:RBOVE:2025:5736

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
11700245 \ CV EXPL 25-1558
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding leaseovereenkomst en vorderingen tot teruglevering en schadevergoeding

In deze zaak heeft [eiser] B.V. een leaseovereenkomst met [gedaagde] voor een BMW 5-serie ontbonden wegens niet-tijdige betaling van leasetermijnen. [gedaagde] heeft de maandlasten van € 367,71 niet voldaan, wat leidde tot de ontbinding op 26 maart 2025. [eiser] vordert dat de kantonrechter bevestigt dat de overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden en dat [gedaagde] de auto teruggeeft, de achterstallige betalingen en schadevergoeding vergoedt, evenals buitengerechtelijke incassokosten en rente. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en een betalingsregeling voorgesteld, maar de kantonrechter oordeelt dat [eiser] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] toe, inclusief de betaling van € 15.134,43 aan hoofdsom en bijkomende kosten. [gedaagde] wordt veroordeeld om de auto binnen 72 uur na betekening van het vonnis in te leveren, met een dwangsom bij niet-naleving. De proceskosten worden ook aan [gedaagde] opgelegd, omdat hij in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitgesproken op 23 september 2025 door mr. R.F. van Aalst.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11700245 \ CV EXPL 25-1558
Vonnis van 23 september 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: Janssen en Janssen Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam [bedrijf],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: Alexander837 Juridisch Adviesbureau.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[gedaagde] heeft op grond van een huurkoopovereenkomst een BMW 5-serie van [eiser] geleased. [gedaagde] moest elke maand een leasebedrag van € 367,71 betalen en heeft dat niet (tijdig) gedaan. [eiser] heeft daarom de overeenkomst op 26 maart 2025 ontbonden. [eiser] eist in deze procedure dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de huurkoopovereenkomst tussen partijen is ontbonden. Verder eist [eiser] dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt de auto terug te geven, de achterstand te betalen en de schade van [eiser] te vergoeden. Omdat [gedaagde] de leasetermijnen niet op tijd heeft betaald, eist [eiser] dat hij ook een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten en de rente aan haar moet betalen. Voor het geval [gedaagde] de auto niet op tijd inlevert, eist [eiser] dat [gedaagde] de kosten voor het innemen van de auto en het doen van aangifte bij de politie aan haar betaalt.
2.2.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord en dupliek verweer gevoerd. Hij voert aan dat deze procedure niet nodig is. [gedaagde] is bereid om een betalingsregeling te treffen en om de lopende huurtermijnen weer te betalen. Volgens [gedaagde] wil [eiser] de kosten alleen maar verhogen door een procedure te starten zonder overleg. Dit is in strijd met de redelijkheid en billijkheid en de schadebeperkingsplicht. [gedaagde] heeft verzocht om afwijzing van de kosten in deze procedure en om een betalingsregeling vast te stellen met veroordeling van [eiser] in de kosten. Daarnaast heeft [gedaagde] [eiser] nog verzocht om de volgende aanvullende bewijsstukken:
  • een kopie van de beëdigingsakte op grond van artikel 4 lid 1 en 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet, alsmede het Koninklijk Besluit waaruit de beëdiging blijkt;
  • een afschrift van de volmachten van de bestuurders van Janssen & Janssen Gerechtsdeurwaarders, alsmede een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, waaruit blijkt dat bedoelde personen als bevoegd bestuurders staan geregistreerd conform formulier 18 en 20;
  • kopie van de akte van cessie.
[gedaagde] heeft namelijk het recht om uitsluitend zaken te doen met partijen die op rechtmatige wijze bevoegdheden uitoefenen, in overeenstemming met de vereisten van de wet. Dit uitgangspunt is bevestigd onder meer HR 13 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0522, waarin het belang van correcte mandatering en bevoegdheidsuitoefening is onderstreept.
2.3.
[eiser] heeft bij repliek gereageerd op de door [gedaagde] opgevraagde bewijsstukken. [eiser] heeft aangevoerd dat Janssen & Janssen Gerechtsdeurwaarders enkel als gemachtigde optreedt, en zelf geen procespartij is in de onderhavige procedure. [eiser] heeft een uittreksel uit het gerechtsdeurwaardersregister overgelegd zoals bedoeld in artikel 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Het koninklijk besluit hoeft [eiser] niet te overleggen, immers kunnen alleen op de juiste wijze benoemd en beëdigde gerechtsdeurwaarders ingeschreven worden in het gerechtsdeurwaardersregister van de KBvG. [eiser] hoeft op grond van artikel 80 lid 3 Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen volmacht te overleggen. Ook is geen sprake van cessie. Tot slot heeft [eiser] aangevoerd dat de uitspraak, waar [gedaagde] naar heeft verwezen, niet voor komt in de gepubliceerde uitspraken van de Hoge Raad. Er bestaat wel een strafzaak bij het Gerechtshof Leeuwarden met hetzelfde zaaknummer, maar dat heeft geen relevantie op deze zaak. [gedaagde] heeft hier bij dupliek niet meer op gereageerd. De kantonrechter volgt daarom de stellingen van [eiser] zodat de bewijsstukken niet meer besproken hoeven te worden.
2.4.
Op de stelling van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
Ontbinding huurovereenkomst
2.5.
De kantonrechter oordeelt allereerst dat [eiser] de overeenkomst tussen partijen rechtsgeldig heeft ontbonden. [eiser] en [gedaagde] hebben op 30 januari 2024 een huurkoopovereenkomst voor een BMW 5-serie gesloten. De overeenkomst is aangegaan voor de duur van 42 maanden. Op grond van de algemene voorwaarden bij de overeenkomst, mocht [eiser] de overeenkomst tussen partijen ontbinden, wanneer [gedaagde] zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet zou nakomen (artikel 43 Algemene Voorwaarden). [gedaagde] heeft de maandtermijnen november 2024, december 2024, januari 2025, februari 2025 en maart 2025 niet betaald. [gedaagde] heeft hiertegen geen verweer gevoerd en hij heeft de betalingsachterstand erkend. [eiser] mocht dan ook de overeenkomst ontbinden: de gevorderde verklaring voor recht en afgifte van de auto zijn daarom toewijsbaar.
Achterstallige leasetermijnen en schadevergoeding
2.6.
[eiser] eist betaling van € 15.134,43 aan hoofdsom. Deze hoofdsom bestaat uit € 1.838,55 (5 maanden x € 367,71) aan achterstallige leasetermijnen tot en met maart 2025 en € 13.295,88 aan schadevergoeding omdat de overeenkomst voortijdig is beëindigd. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van dit bedrag niet betwist. Dit bedrag is daarom toewijsbaar.
Inleveren auto
2.7.
De overeenkomst is ontbonden en daarom moet [gedaagde] de auto teruggeven aan [eiser]. De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] om binnen 72 uur na de betekening van dit vonnis de auto bij [eiser] in te leveren. Indien [gedaagde] de auto niet op tijd inlevert, moet zij aan [eiser] een dwangsom betalen. De kantonrechter stelt de dwangsom per dag en het maximum vast op een bedrag dat de kantonrechter redelijk vindt.
2.8.
[eiser] eist verder dat [gedaagde] € 859,10 aan kosten aan haar moet betalen als hij de auto niet op tijd inlevert en [eiser] de auto moet innemen. Ook eist [eiser] dat [gedaagde] € 211,75 aan kosten aan haar moet betalen voor het geval [eiser] aangifte moet doen bij de politie als [gedaagde] de auto niet op tijd inlevert. [gedaagde] heeft deze kosten niet betwist. De kantonrechter wijst deze kosten daarom toe.
De bijkomende kosten
2.9.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de onnodige kosten van deze procedure omdat hij bereid was de achterstand te voldoen en om in overleg een betalingsregeling te treffen, terwijl [eiser] desondanks koos voor onmiddellijke escalatie naar incasso. Volgens [gedaagde] legt [eiser] diverse e-mails en (standaard)brieven over. Dat bewijst volgens hem niet zonder meer de correcte bezorging en ingangsdatum van de wettelijke 14-dagentermijn. Zonder adequate bewijslevering van juiste aanmaning en termijnaanvang kunnen buitengerechtelijke kosten niet volledig worden toegewezen en is matiging aangewezen. Daarnaast staan de gevorderde incassokosten van € 250,00 in geen redelijke verhouding tot de hoofdsom (ca. € 367,71).
2.10.
De kantonrechter oordeelt hierover als volgt. [gedaagde] moet de bijkomende kosten betalen als hij in verzuim is met de betaling en [eiser] kosten heeft moeten maken om haar betaling te ontvangen. Daarbij is het van belang dat [eiser] voorafgaand aan de dagvaarding [gedaagde] voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om de hoofdsom zonder kosten te betalen. Uit artikel 3:37 lid 3 BW volgt nog dat als uitgangspunt geldt dat een verklaring de geadresseerde heeft bereikt, als de verklaring door hem is ontvangen (‘de ontvangsttheorie’). Uit het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2013 [1] vloeit voort dat bij betwisting van de ontvangst van een verklaring het aan de afzender is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de verklaring heeft gezonden naar het adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde daar kon worden bereikt en dat de verklaring daar is aangekomen.
2.11.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] gegeven de ontvangsttheorie voldoende naar voren heeft gebracht dat de brieven bij [gedaagde] zijn aangekomen en dat zij [gedaagde] voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om de vordering zonder extra kosten te betalen. [eiser] heeft gesteld dat zij [gedaagde] eerst zelf heeft aangemaand per post en e-mail (productie 5 repliek). Hierna heeft Payt Incasso [gedaagde] aangemaand per post en e-mail (productie 6 repliek). Als laatste heeft de deurwaarder nog een aanmaning verzonden (productie 7 repliek). De aanmaningen zijn verzonden naar het adres van [gedaagde] en naar zijn e-mailadres ([e-mailadres]). [gedaagde] heeft niet gesteld dat deze adressen niet juist zijn. Hiertegenover geldt dat de enkele stelling van [gedaagde] dat de brieven standaard zijn of dat zij niet correct bezorgd zijn niet voldoende is. [eiser] mocht dus redelijkerwijs aannemen dat [gedaagde] daar kon worden bereikt en dat de verklaringen daar zijn aangekomen. Omdat betaling en een reactie van [gedaagde] is uitgebleven heeft [eiser] de gemachtigde moeten inschakelen en de kosten die daarvoor zijn gemaakt komen voor rekening van [gedaagde]. Dat er hierna een procedure is gestart bij de kantonrechter zorgt voor extra kosten en die kosten komen ook voor rekening van [gedaagde].
2.12.
De stelling van [gedaagde] dat de buitengerechtelijke kosten van € 250,00 niet in redelijke verhouding staan met de hoofdsom van € 367,71 neemt de kantonrechter niet mee in zijn oordeel omdat deze bedragen niet juist zijn. Ook is het, anders dan [gedaagde] stelt, voor de toewijsbaarheid van de buitengerechtelijke incassokosten niet vereist dan aan hem een zogenoemde 14-dagenbrief werd verstrekt waaruit blijkt wanneer de termijn aanvangt. [gedaagde] handelde immers in de hoedanigheid van een beroep of bedrijf en niet als consument. De kantonrechter moet de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten wel beoordelen aan de hand van artikel 6:96 BW en het Besluit voor vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Partijen zijn echter in artikel 53 van de toepasselijke algemene voorwaarden een regeling overeengekomen die van de wettelijke regeling afwijkt. Omdat [gedaagde] heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf, mag van de wettelijke regeling worden afgeweken. Daarom zal de vordering worden getoetst aan de oriëntatiepunten in het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. Het bedrag dat [eiser] heeft gevorderd is hoger dan het tarief dan in het Besluit is bepaald. De kantonrechter zal het bedrag daarom matigen tot € 926,34.
2.13.
De kantonrechter zal de gevorderde contractuele rente van € 298,37 berekend tot 1 mei 2025 eveneens toewijzen.
Betalingsregeling
2.14.
[gedaagde] heeft de kantonrechter verzocht om een betalingsregeling op te leggen. Alleen partijen bij een overeenkomst kunnen een betalingsregeling afspreken. De kantonrechter kan dus geen betalingsregeling vaststellen en opleggen aan [eiser]. [eiser] heeft bij repliek gesteld dat zij geen betalingsregeling met [gedaagde] wil treffen omdat de achterstand binnen een jaar na het sluiten van de overeenkomst al is ontstaan en het feit dat na het ontbinden van de overeenkomst ook niets meer betaald is.
De proceskosten
2.15.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
120,21
- griffierecht
1.461,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.528,21

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verklaart voor recht dat de huurkoopovereenkomst met betrekking tot de BMW 5-serie met kenteken 3-ZVH-71 (contractnr. 436416) is ontbonden;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om de auto binnen 72 uur nadat dit vonnis is betekend af te geven aan [eiser] of aan iemand die door [eiser] is aangewezen en bepaalt dat als [gedaagde] dit niet doet hij aan [eiser] een dwangsom moet betalen van € 375,00 per dag met een maximum van € 13.500,00;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 859,10 aan kosten als hij de auto niet op tijd afgeeft en [eiser] deze moet innnemen;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 211,75 aan kosten als hij de auto niet op tijd afgeeft en [eiser] aangifte moet doen bij de politie;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 16.946,24 aan hoofdsom met de contractuele rente van 18% per jaar over het bedrag dat aan hoofdsom openstaat vanaf 9 mei 2025 tot de dag dat volledig is betaald en bepaalt dat als [gedaagde] de auto inlevert en [eiser] de auto verkoopt, de verkoopopbrengst afgaat van het bedrag dat [gedaagde] nog moet betalen;
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.528,21, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2025. (jm)