ECLI:NL:RBOVE:2025:5573

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
84/126785-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een rechtspersoon voor overtreding van de Wet natuurbescherming en de Houtverordening

Op 15 september 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte] B.V., die werd beschuldigd van het op de markt brengen van hout uit Suriname zonder te voldoen aan de zorgvuldigheidseisen van de Houtverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 november 2022 tot en met 1 september 2023 meermalen, opzettelijk, in strijd heeft gehandeld met de Regeling natuurbescherming. De verdachte is schuldig bevonden aan het importeren van hout zonder de vereiste risicobeoordelingsprocedures en zonder adequate informatie over de herkomst van het hout. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet heeft voldaan aan de zorgvuldigheidseisen die zijn neergelegd in artikel 6 van de Houtverordening, en dat er geen bewijs was van een stelsel van zorgvuldigheidseisen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 50.000,00, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen houtsoorten verbeurd verklaard, omdat deze zijn verkregen door middel van het strafbare feit. De uitspraak benadrukt de ernst van illegale houtkap en de noodzaak voor marktdeelnemers om zorgvuldigheid te betrachten bij de handel in hout.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84/126785-24 (P)
Datum vonnis: 15 september 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] B.V.,
gevestigd aan de [vestigingsplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 september 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door gemachtigd raadsman mr. F. Kolkman, advocaat in Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 november 2022 tot en met 1 september 2023 samen met een ander of alleen, al dan niet opzettelijk, als marktdeelnemer hout afkomstig uit Suriname op de Europese markt heeft gebracht zonder te voldoen aan de zorgvuldigheidseisen van de Europese Houtverordening.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij als marktdeelnemer, in of omstreeks de periode van 1 november 2022 tot en met
1 september 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal,
al dan niet opzettelijk,
in strijd heeft gehandeld met een bij ministeriële regeling, te weten de Regeling
natuurbescherming, aangewezen voorschrift van een EU-verordening, te weten
artikel 4 van de Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de
Raad van de Europese Unie van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de
verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt
brengen (PbEU 2010, L 295),
door als marktdeelnemer geen zorgvuldigheid te betrachten bij het op de markt
brengen van hout en/of houtproducten, te weten
door in strijd te handelen met het stelsel van zorgvuldigheidseisen van artikel 6,
eerste lid, van deze verordening, doordat hij, verdachte, en/of diens mededader(s),
bij:
- zending 1 uit Suriname op of omstreeks 16-11-2022 een partij van 56.652 kubieke

meter hout (Boletri en/of Djindja en/of Walaba) en/of

- zending 2 uit Suriname op of omstreeks 13-04-2023 een partij van 41/965 kubieke

meter hout (Ipé) en/of

geen, althans onvoldoende,:
a. maatregelen en/of procedures heeft/hebben gehanteerd die toegang boden tot

de juiste informatie met betrekking tot:

- land waar het hout is gekapt en/of,
• het subnationale gebied waar het hout is gekapt en/of
• de kapconcessie en/of
- naam en adres van de persoon die het hout aan de marktdeelnemer heeft geleverd

en/of,

- documenten of andere informatie waaruit blijkt dat het hout of de houtproducten

in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving zijn,

en/of
b. risicobeoordelingsprocedures heeft/hebben gehanteerd die de verdachte(n)
en/of dienst mededader(s) in staat heeft/hebben gesteld om het risico te analyseren
en/of in te schatten, dat illegaal gekapt hout en/of houtproducten van dergelijk
hout op de markt werden gebracht, waardoor het onderkende risico (zoals bedoeld
in artikel 6 lid 1 sub C van de EUTR) verwaarloosbaar was,
immers heeft/hebben verdachte(n) en/of diens mededader(s) nagelaten rekening te
houden met relevante risicobeoordelingscriteria, waaronder:
- verzekering van de naleving van de geldende wetgeving en/of;
- prevalentie van illegale kap van specifieke boomsoorten en/of;
- prevalentie van illegale kap of praktijken in het land en/of subnationale gebied

waar het hout gekapt is en/of;

- de complexiteit van de toeleveringsketen van hout en/of houtproducten en/of

heeft/hebben hij, verdachte, en/of diens mededader(s), onvoldoende,;

c. een geheel van maatregelen en/of risicobeperkingsprocedures gehanteerd die in
verhouding staan tot dat risico en toereikend zijn om deze risico’s effectief te
minimaliseren.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
In april 2023 ontving de Douane informatie dat het bedrijf [verdachte] B.V. (verder: verdachte) een aanzienlijke hoeveelheid Ipé-hout vanuit Suriname naar Nederland importeerde. De informatie had betrekking op twee zeecontainers met in totaal 41,965 kubieke meter Ipé-hout, met lengtes van meer dan 2,5 meter. Aangezien dergelijke afmetingen van deze houtsoort volgens verbalisanten op de reguliere markt nauwelijks verkrijgbaar waren en daarmee een verhoogd risico op illegale herkomst met zich meebracht, heeft de Douane in samenwerking met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (verder: NVWA) en de politie besloten om de importen van deze partijen houtsoort vanuit Zuid-Amerika naar Nederland nader te onderzoeken op mogelijke overtredingen van de Verordening (EU) nr. 995/2010 (verder: Houtverordening).
In juli 2023 ontving de Douane opnieuw informatie, waaruit bleek dat verdachte het voorgaande jaar achttien importen had gedaan. Bij een aanzienlijk deel daarvan zouden onregelmatigheden zijn geconstateerd, waaronder dat de geladen houtsoorten niet overeenkwamen met de in de documenten vermelde soorten, de opgegeven goederencodes afweken en het ingevoerde Ipé-hout vaak langer was dan 2,5 meter.
Op 27 oktober 2023 bereikte de Douane informatie dat afkomstig was van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Landelijke Eenheid van de politie, inhoudende dat de Nederlandse houthandelaar [naam 1] via zijn houtbedrijf in de buurt van [plaats] hout uit Suriname verkocht en bekend stond als een vrijbuiter en iemand die voor ieder soort hout een keurmerk kon regelen. Uit nader onderzoek bleek dat [naam 1] gelieerd was aan verdachte. Op basis van deze signalen werd nader onderzoek ingesteld, waarna het strafrechtelijke onderzoek “Campanula” werd opgestart. [2]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft hij, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het stelsel van zorgvuldigheidseisen zoals bedoeld in artikel 6 van de Houtverordening ruimte biedt voor een zekere mate van interpretatie en de marktdeelnemer de vrijheid biedt om de risicobeoordeling zelf in te richten. Verdachte heeft daarmee datgene gedaan wat redelijkerwijs van een marktdeelnemer verwacht mag worden door [naam 1] in persoon de beoordelingen en controles ter plaatse te laten verrichten.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd verdachte (handelsnamen: [verdachte] B.V. en [bedrijf 1]) opgericht op 24 juli 2020 en was zij gevestigd op het adres [adres 1]. De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “groothandel in hout en plaatmateriaal”, “groothandel in gereedschapswerktuigen”, “zagen en schaven en overige primaire houtbewerking”, “bosbouw” en “dienstverlening voor de bosbouw”. In de tenlastegelegde periode was [bedrijf 2] B.V. de enige bestuurder van verdachte. [3] Bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] B.V. was [naam 2]. [4] [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. bezaten ieder vijftig procent van de aandelen van verdachte. Bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 3] B.V. was [naam 1]. [5]
Door de Douane werd een query overgelegd waaruit bleek dat volgens hun database verdachte over de periode van 1 januari 2020 tot en met 3 november 2023 37 aangiften ten invoer had gedaan die betrekking hadden op het importeren van hout. [6] In het kader van het strafrechtelijke onderzoek werden vervolgens alle stukken gevorderd die verband hielden met vier zendingen, te weten 16 november 2022, 4 april 2023, 13 april 2023 en 9 augustus 2023. Door verdachte werden in- en verkoopfacturen, “legal statements”, alsmede pak- en keuringslijsten overgelegd. [7] Twee van deze zendingen, te weten die van 16 november 2022 en 13 april 2023 werden vervolgens nader onderzocht. Uit dat onderzoek bleek onder meer het volgende.
De zending van 16 november 2022
Blijkens de overgelegde stukken heeft verdachte op 16 november 2022 drie zeecontainers met in totaal 56,652 kubieke meter hout uit Suriname geïmporteerd. Dit betrof de houtsoorten “Boletri” (Massaranduba), “Djinja” en “Wallaba”. Uit de bijbehorende “bill of lading” volgde dat de partij is verkocht aan verdachte door het bedrijf [bedrijf 4] N.V. (verder: [bedrijf 4] N.V.) en op 12 oktober 2022 vanuit de haven van Paramaribo was verscheept naar Rotterdam. [8] Uit een uittreksel uit het Surinaamse Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken (KKF) volgde dat [bedrijf 4] N.V. is gevestigd op het adres [adres 2] (Suriname). De directeur van [bedrijf 4] N.V. was [naam 1]. [9] Daarmee was [naam 1] zowel bij de verkoop- als de inkoopzijde betrokken.
Blijkens een overgelegde factuur heeft verdachte op 29 november 2022 35,675 kubieke meter Wallaba-hout verkocht aan het Duitse bedrijf [bedrijf 5] GmbH voor een bedrag van € 38.426,15. [10] Het restant van de zending was nog niet verkocht en is op het bedrijfsadres van verdachte, te weten [adres 3], in beslag genomen. [11]
De zending van 13 april 2023
Op 13 april 2022 heeft verdachte twee zeecontainers met in totaal 41,965 kubieke meter Ipé-hout uit Suriname geïmporteerd. Uit de “bill of lading” volgde dat ook deze partij aan verdachte was verkocht door [bedrijf 4] N.V. en op 6 maart 2023 vanuit de haven van Paramaribo was verscheept naar Rotterdam. [12] Ook hier was [naam 1] bij zowel de verkoop als inkoop van het hout betrokken. Blijkens een overgelegde factuur heeft verdachte de volledige partij Ipé-hout op 2 maart 2023 verkocht aan het Vlaamse bedrijf [bedrijf 6] voor een bedrag van € 88.775,98. [13]
4.4.2
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte in de periode van 1 november 2022 tot en met 1 september 2023 als marktdeelnemer de in de tenlastelegging genoemde zendingen hout uit Suriname op de Europese markt heeft gebracht zonder daarbij te voldoen aan de zorgvuldigheidseisen die voortvloeien uit artikel 6, eerste lid onder c van de Houtverordening. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.4.2.1 Het juridische kader
Op 1 januari 2024 is de Wet natuurbescherming (Wnb) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de tenlastegelegde periode voor die datum ligt, is de Wnb met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Uit de bepalingen van de sinds 1 januari 2024 in werking getreden Omgevingswet is niet gebleken van een gewijzigd inzicht van de wetgever.
Ingevolge artikel 4.8 Wnb juncto artikel 4.1 Regeling natuurbescherming is het strafbaar om in strijd met de artikelen 4 en 5 van de Houtverordening te handelen. De Houtverordening bevat de verplichtingen voor marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt willen brengen teneinde de illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel tegen te gaan. Artikel 4, tweede lid, van de Houtverordening bepaalt dat marktdeelnemers zorgvuldigheid betrachten wanneer zij hout of houtproducten op de markt brengen. Daartoe dienen zij een geheel van procedures en maatregelen toe, dat “het stelsel van zorgvuldigheidseisen” wordt genoemd. Dit stelsel van zorgvuldigheidseisen is neergelegd in artikel 6 van de Houtverordening en omvat, zakelijk weergegeven, de volgende drie kernelementen:
In de eerste plaats moeten marktdeelnemers informatie verzamelen over de herkomst van het hout.
Aan de hand van die informatie moeten zij het risico inschatten dat het hout illegaal gekapt is.
Voor zover dit risico niet verwaarloosbaar is, moeten zij mitigerende maatregelen nemen om de risico’s te beperken.
Om te beoordelen of dit stelsel van zorgvuldigheidseisen van toepassing is op verdachte, ziet de rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte kan worden aangemerkt als “marktdeelnemer” als bedoeld in de Houtverordening.
4.4.2.2 [verdachte] B.V. is marktdeelnemer
Blijkens artikel 2 onder c Houtverordening is een marktdeelnemer een natuurlijke- of rechtspersoon die hout of houtproducten op de markt brengt. Artikel 2 onder b Houtverordening definieert “op de markt brengen” als: “het op enigerlei wijze, ongeacht de gebruikte verkooptechniek, voor de eerste maal leveren van hout of houtproducten op de interne markt met het oog op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit (…)”. Ter verduidelijking van bepaalde onderdelen van de Houtverordening, heeft de Europese Commissie een document uitgegeven onder de naam “Richtsnoeren voor de EU-houtverordening” (verder: de Richtsnoeren). Hoewel de Richtsnoeren niet wettelijk bindend zijn, worden deze wel van belang geacht bij het interpreteren van de bepalingen van de Houtverordening. In de Richtsnoeren is, voor zover hier van belang, beschreven dat voor hout dat is gekapt buiten de Europese Unie de entiteit die optreedt als de importeur wanneer het hout door de EU-douaneautoriteiten wordt ingeklaard voor vrij verkeer in de Europese Unie moet worden aangemerkt als marktdeelnemer in de zin van de Houtverordening. [14]
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat verdachte op 16 november 2022 en 13 april 2023 hout uit Suriname heeft geïmporteerd. Blijkens de door verdachte overgelegde “bills of lading” zijn deze partijen aan verdachte verkocht door [bedrijf 4] N.V. Verdachte wordt op deze documenten vermeld als “
consignee” (geadresseerde). [naam 2] heeft verklaard dat met betrekking tot de import van hout het bedrijf [bedrijf 7] B.V. de douaneaangiften en het inklaren van deze goederen voor verdachte verzorgde. [15] Verdachte heeft vervolgens het geïmporteerde hout verkocht aan de bedrijven [bedrijf 5] GmbH en [bedrijf 6]. Aangezien verdachte het hout heeft geïmporteerd ten behoeve van de verkoop, heeft zij het hout dan ook op de markt gebracht in de zin van de Houtverordening en moet daarom worden aangemerkt als marktdeelnemer.
4.4.2.3 Beoordeling van het stelsel van zorgvuldigheidseisen
4.4.2.3.1 Stap 1: informatie
Artikel 6, eerste lid onder a van de Houtverordening, vereist dat de marktdeelnemer maatregelen en procedures hanteren die toegang bieden tot informatie met betrekking tot de herkomst van het hout en de vraag of de houtkap in overeenstemming is geweest met de toepasselijke wetgeving. Blijkens de tenlastelegging wordt verdachte verweten dat zij geen, althans onvoldoende maatregelen en/of procedures heeft gehanteerd die toegang bieden tot deze informatie.
De inspecteur van de NVWA is naar aanleiding van de door verdachte overgelegde documenten tot de conclusie gekomen dat voor zowel de zending van 16 november 2022 als 13 april 2023 geen documenten zijn aangeleverd ten aanzien van:
  • de oogst, zoals een kapvergunning, concessiedocumenten, inventarisatiedocumenten en documenten met lognummers;
  • de verkoop van de stammen aan een zagerij of handelaar;
  • het transport van de stammen vanuit de locatie waar deze zijn gekapt naar een zagerij of tussenhandelaar;
  • de zagerij, zoals welke zagerij het betreft, registratie van inkomende stammen met lognummers, het zaagverlies en het hout dat de zagerij heeft verlaten;
  • het transport van de stammen van de zagerij naar de haven.
De inspecteur van de NVWA heeft geconcludeerd dat verdachte de zogenoemde “chain of custody” niet in beeld heeft gebracht.
Ten aanzien van beide onderzochte zendingen heeft verdachte wel een document, aangeduid als “statement”, overgelegd, afkomstig van de Surinaamse overheidsinstantie Stichting Bosbeheer en Bostoezicht. In deze verklaring is vermeld dat de betreffende zendingen een legale herkomst zouden hebben. Verbalisanten hebben evenwel gerapporteerd dat er twijfels bestaan over de authenticiteit van deze stukken, onder meer omdat zij talrijke taal- en schrijffouten bevatten en grotendeels “gekopieerd en geplakt” lijken. [17] Daargelaten de vraag of deze “statements” authentiek zijn, kan naar het oordeel van de rechtbank reeds worden vastgesteld dat met enkel dergelijke verklaringen niet wordt voldaan aan de verplichting om de relevantie informatie over de herkomst van het hout inzichtelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat essentiële stukken die zien op de keten vanaf de kap van het hout tot aan de verscheping naar Nederland ontbreken. Hierdoor is onvoldoende informatie beschikbaar gesteld over de herkomst van het hout. Weliswaar is ter terechtzitting door de getuige [naam 1] uitvoerig toegelicht hoe de
chain of custodyin Suriname verloopt, maar deze mondelinge uitleg wordt nergens door bescheiden onderbouwd. De raadsman heeft betoogd dat een schriftelijkheidsvereiste niet is opgenomen in de Houtverordening. Het laat zich echter moeilijk voorstellen hoe de vereiste toegang tot informatie anders dan door middel van documentatie kan worden geboden. In deze zaak is daarvan ook geenszins gebleken. Ondanks de mededeling ter terechtzitting dat de informatie wel beschikbaar zou zijn, is deze op geen enkel moment ter beschikking gesteld. De rechtbank acht bewezen dat verdachte niet heeft voldaan aan de vereisten uit artikelen 6, eerste lid onder a Houtverordening.
4.4.2.3.2 Stap 2: risicobeoordelingsprocedures
Artikel 6, eerste lid onder b van de Houtverordening vereist dat de marktdeelnemer risicobeoordelingsprocedures hanteert die hem in staat stellen te analyseren en in te schatten of het risico op het op de markt brengen van illegaal gekapt hout, verwaarloosbaar is. Daarbij zijn relevante risicobeoordelingscriteria onder meer:
  • de verzekering van de naleving van de geldende wetgeving, die certificering kan omvatten of andere door derde partijen gecontroleerde regelingen die de naleving van geldende wetgeving betreffen;
  • prevalentie van illegale kap van specifieke boomsoorten;
  • prevalentie van illegale kap of praktijken in het land en/of het subnationale gebied waar het hout gekapt is, inclusief de inachtneming van de prevalentie van gewapende conflicten;
  • sancties op de in- of uitvoer van hout, opgelegd door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of de Raad van Europa;
  • de complexiteit van de toeleveringsketen van hout en houtproducten.
De inspecteur van de NVWA heeft geconcludeerd dat uit de door verdachte overgelegde documenten in het geheel geen risicobeoordeling blijkt. Volgens de inspecteur is het risico daarmee geenszins verwaarloosbaar dat in de onderzochte zendingen illegaal gekapt hout op de markt is gebracht. [18]
De raadsman heeft daarentegen betoogd dat verdachte wel degelijk een risicobeoordelingsprocedure heeft laten uitvoeren door [naam 1], die lijfelijk aanwezig was in Suriname. [naam 1] heeft ter terechtzitting uitvoerig verklaard over de wijze waarop de risicobeoordelingsprocedure vorm werd gegeven. [naam 1] heeft verklaard dat hij, voordat wordt overgegaan tot daadwerkelijke houtkap, de concessionarissen en vergunninghouders controleert aan de hand van een door de Stichting Bosbeheer en Bostoezicht uitgegeven landkaart van Suriname. Op deze kaart is vermeld welk bedrijf in welk gebied (kapvak) over de vereiste concessies en vergunningen beschikt. De kaart is ter terechtzitting aan de rechtbank overgelegd. [naam 1] heeft verklaard dat hij vanaf het moment van de kap tot aan de houtkomst bij de houtzagerij lijfelijk aanwezig is, de partij persoonlijk begeleidt en het gehele proces observeert, controleert en waar nodig corrigeert.
De rechtbank stelt voorop dat bij het op de markt brengen van hout uit Suriname het risico op het op de markt brengen van illegaal gekapt hout niet verwaarloosbaar is. Dat uitgangspunt heeft in deze zaak niet ter discussie gestaan. Tegen de achtergrond van de Houtverordening en de Richtsnoeren is de rechtbank van oordeel dat een risicobeoordelingsprocedure aantoonbaar dient plaats te vinden en met stukken moet wordt onderbouwd.
De rechtbank overweegt dat de door [naam 1] geschetste handelwijze op geen enkele wijze is vastgelegd of met stukken is onderbouwd. Uit niets blijkt dat daadwerkelijk een risicobeoordeling heeft plaatsgevonden waarbij de in de Houtverordening genoemde beoordelingscriteria zijn betrokken. De verklaring van [naam 1] blijft in zoverre een eigen weergave, die niet kan worden geverifieerd en nergens schriftelijk is vastgelegd of wordt bevestigd. Daar komt bij dat [naam 1], zoals uit de weergegeven feiten volgt, zowel bij verdachte (de inkopende partij) en [bedrijf 4] N.V. (de verkopende partij) betrokken was. Daarmee beoordeelt hij in feite zijn eigen handelen, hetgeen de rechtbank vergelijkt met ‘de slager die zijn eigen vlees keurt’. In dat verband overweegt de rechtbank nog dat [naam 1] niet alleen ‘betrokken’ was bij verdachte, maar dat het in feite zijn bedrijf betrof. Dit leidt de rechtbank af uit de door voormalig bestuurder [naam 2] tegenover de politie en ter zitting afgelegde verklaring, waarin hij in de kern verklaart dat hij weliswaar in overleg met [naam 3] bestuurder was, maar dat [naam 3] een houthandel wilde. Als vriendendienst is het bedrijf opgezet, en [naam 3] doet de inkoop en verkoop. De naamgeving van het bedrijf, aldus [naam 2] een samenvoegsel van de namen [naam 3] en [naam 4], ondersteunt deze verklaring. [19] Het kan dan niet zo zijn dat [naam 1] als inkoper het door hem aan hemzelf te importeren hout ‘in persoon controleert’.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte enige risicobeoordelingsprocedure heeft toegepast. Verdachte heeft daarmee niet voldaan aan de vereisten uit artikel 6, eerste lid onder b van de Houtverordening.
4.4.2.3.3 Stap 3: mitigerende maatregelen
Artikel 6, eerste lid onder c van de Houtverordening vereist dat voor zover het risico op het op de markt brengen van illegaal gekapt hout of houtproducten niet verwaarloosbaar is, de marktdeelnemer risicobeperkingsprocedures hanteert welke bestaan in een geheel van maatregelen en procedures die in verhouding staan tot dat risico en die toereikend zijn om het effectief te minimaliseren.
De inspecteur van de NVWA heeft geconcludeerd dat uit de door verdachte overgelegde stukken niet is gebleken dat verdachte risicobeperkende (mitigerende) maatregelen heeft genomen teneinde het risico van het op de Europese markt brengen van illegaal gekapt hout te minimaliseren. [20]
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte alle maatregelen heeft genomen die in redelijkheid mochten worden verwacht in het licht van de Houtverordening.
De rechtbank stelt voorop dat onder 4.4.2.3.2 is vastgesteld dat het risico op het verkrijgen van illegaal gekapt hout voor beide zendingen niet als verwaarloosbaar kan worden aangemerkt. Op grond van artikel 6, eerste lid onder c van de Houtverordening ligt het daarom op de weg van verdachte om mitigerende maateregelen te nemen om dat risico te beperken. Uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de in de Houtverordening bedoelde mitigerende maatregelen heeft getroffen. Verdachte heeft daarmee niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6, eerste lid onder c van de Houtverordening
4.4.2.3.4 Conclusie
Alles overziend, stelt de rechtbank vast dat verdachte in zijn geheel geen stelsel van zorgvuldigheidseisen heeft toegepast, zoals vereist op grond van artikel 6 van de Houtverordening. Aan geen van de drie essentiële onderdelen – het verzamelen van informatie, het uitvoeren van een risicobeoordeling en het treffen van mitigerende maatregelen – is voldaan. Verdachte heeft daarmee in strijd gehandeld met het stelsel van zorgvuldigheidseisen zoals vervat in artikel 6 van de Houtverordening.
4.4.2.4 Daderschap [verdachte] B.V.
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden zich voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Zoals hiervoor vastgesteld, bestaan de bedrijfsactiviteiten van verdachte onder meer uit het exploiteren van een groothandel in hout en houtproducten. Het betrachten van zorgvuldigheid bij het op de markt brengen van hout – door het hanteren van het stelsel van zorgvuldigheidseisen – past dan in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon en is haar ook dienstig geweest. Het stelsel van zorgvuldigheidseisen is immers in het leven geroepen om de rechtmatigheid van de herkomst van het hout te waarborgen dat door verdachte op de Europese markt wordt verkocht. Juist voor een onderneming die zich bezighoudt met de import en handel van (tropisch) hout, is een zorgvuldig ingericht en toegepast zorgvuldigheidsstelsel een essentieel instrument binnen de normale bedrijfsvoering. Vaststaat dat verdachte heeft nagelaten dit stelsel in te richten en toe te passen. Dat nalaten vond plaats in de sfeer van de rechtspersoon en kan daarom worden toegerekend aan verdachte.
4.4.2.5 Opzet van [verdachte] B.V. op het in strijd handelen met het stelsel van zorgvuldigheidseisen
Naast het daderschap van de rechtspersoon dient ook het in de tenlastelegging vereiste opzet te kunnen worden vastgesteld bij de rechtspersoon. In het algemeen zal opzet van een leidinggevende functionaris steeds kunnen worden toegerekend. De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt, was [naam 2] in de tenlastegelegde periode bestuurder van verdachte. [naam 2] heeft – zoals hierboven reeds werd opgemerkt - verklaard dat hij zelf geen verstand heeft van de houthandel, dat de rechtspersoon in feite als vriendendienst voor [naam 1] was opgericht en dat hij de gehele in- en verkoop volledig aan [naam 1] heeft overgelaten. [22] De rechtbank stelt vast dat [naam 2] als (formele) bestuurder van verdachte gehouden was om bij de invoer van hout de zorgvuldigheid te betrachten die de Houtverordening vereist. Door dit na te laten en de gehele handelspraktijk uit handen te geven aan [naam 1] heeft [naam 2] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat door verdachte niet werd voldaan aan het stelsel van zorgvuldigheidseisen, zoals neergelegd in de Houtverordening. De rechtbank is van oordeel dat [naam 2] op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het handelen in strijd met het stelsel van zorgvuldigheidseisen. Het feit dat [naam 2] heeft verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat aan het zorgvuldigheidsstelsel werd voldaan, maakt dat oordeel niet anders. Uit het opzet van [naam 2], kan het opzet van verdachte worden afgeleid. Dit betekent dat het ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard.
4.4.2.6 Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering en daarmee een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij als marktdeelnemer, in de periode van 1 november 2022 tot en met 1 september 2023 in Nederland, meermalen, opzettelijk, in strijd heeft gehandeld met een bij ministeriële regeling, te weten de Regeling natuurbescherming, aangewezen voorschrift van een EU-verordening, te weten artikel 4 van de Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de
verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt
brengen (PbEU 2010, L 295),
door als marktdeelnemer geen zorgvuldigheid te betrachten bij het op de markt brengen van hout en/of houtproducten, te weten door in strijd te handelen met het stelsel van zorgvuldigheidseisen van artikel 6, eerste lid, van deze verordening, doordat hij, verdachte,
bij:
- zending 1 uit Suriname op omstreeks 16-11-2022 een partij van 56.652 kubieke
meter hout (Boletri en Djindja en Walaba) en
- zending 2 uit Suriname op of omstreeks 13-04-2023 een partij van 41/965 kubieke
meter hout (Ipé) en
geen,:
a. maatregelen en procedures heeft gehanteerd die toegang boden tot
de juiste informatie met betrekking tot:
- land waar het hout is gekapt en,
• het subnationale gebied waar het hout is gekapt en
• de kapconcessie en
- naam en adres van de persoon die het hout aan de marktdeelnemer heeft geleverd
en,
- documenten of andere informatie waaruit blijkt dat het hout of de houtproducten
in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving zijn,
en
b. risicobeoordelingsprocedures heeft gehanteerd die de verdachte in staat heeft gesteld om het risico te analyseren en in te schatten, dat illegaal gekapt hout en/of houtproducten van dergelijk
hout op de markt werden gebracht, waardoor het onderkende risico (zoals bedoeld
in artikel 6 lid 1 sub C van de EUTR) verwaarloosbaar was,
immers heeft verdachte en nagelaten rekening te
houden met relevante risicobeoordelingscriteria, waaronder:
- verzekering van de naleving van de geldende wetgeving en;
- prevalentie van illegale kap van specifieke boomsoorten en;
- prevalentie van illegale kap of praktijken in het land en subnationale gebied
waar het hout gekapt is en;
- de complexiteit van de toeleveringsketen van hout en houtproducten en
heeft hij, verdachte), onvoldoende,;
c. een geheel van maatregelen en risicobeperkingsprocedures gehanteerd die in
verhouding staan tot dat risico en toereikend zijn om deze risico’s effectief te
minimaliseren.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 4.8 van de Wet natuurbescherming, artikel 4.1 van de Regeling natuurbescherming en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 4.8 van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 35.000,00.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien en voor zover de rechtbank wel tot een bewezenverklaring zal komen, verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte nooit eerder met justitie in aanraking is gekomen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt van het als marktdeelnemer importeren van hout uit Suriname, zonder daarbij te voldoen aan de vereisten uit de Houtverordening. De Houtverordening is in het leven geroepene om illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel te bestrijden. Illegale houtkap is een ernstig maatschappelijk probleem van internationaal belang. Dit draagt bij aan ontbossing en bedreigt daarmee de biodiversiteit. Ook ondermijnt het duurzaam bosbeheer en duurzame bosontwikkeling, kan het bijdragen aan woestijnvorming en bodemerosie en kan het extreme weersomstandigheden en overstromingen verergeren. Door niet te voldoen aan de zorgvuldigheidseisen die uit de Houtverordening voortvloeien, maar wel hout op de markt te brengen, heeft verdachte het risico gelopen dat dit hout illegaal gekapt zou zijn. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij haar eigen commerciële belang zwaarder heeft laten wegen dan het maatschappelijk belang.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 16 april 2025 Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank acht het opleggen van een voorwaardelijke straf in deze zaak passend. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte nog steeds in bedrijf is op het gebied van houthandel. Het voorwaardelijke karakter van de straf dient ertoe verdachte van het strafwaardige van haar gedrag te doordringen en haar ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke feiten te plegen door verplichtingen die voortvloeien uit de Houtverordening niet in acht te nemen. Daarbij komt dat de rechtbank in een apart vonnis de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft toegewezen. Gelet hierop acht de rechtbank ook om die reden het opleggen van een voorwaardelijke straf passend en geboden. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een voorwaardelijke geldboete van € 50.000,00 met een proeftijd van drie jaren.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de inbeslaggenomen 13,97 kubieke meter hout van de houtsoort “Massaranduba” en n 4,838 kubieke meter van de houtsoort “Djindja Udu” moet worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman heeft betoogd dat het inbeslaggenomen hout moet worden teruggegeven aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen hout van de houtsoort “Massaranduba” (13,97 kubieke meter) en van de houtsoort “Djindja Udu” (4,838 kubieke meter) moeten worden verbeurdverklaard, omdat het voorwerpen betreffen die aan verdachte toebehoren of die geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 33 en 33a Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 4.8 van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 50.000,00 (zegge: vijftigduizend euro);
- bepaalt dat deze geldboete
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten 13,97 kubieke meter hout van de houtsoort “Massaranduba” en 4,838 kubieke meter van de houtsoort “Djindja Udu”,
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. R. ter Haar en mr. F.M.A. ’t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.N. Esajas, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Midden-Nederland en de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit met nummer Campanula / MDRBA23002. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van 8 december 2023, p. 8 t/m 13.
3.Een geschrift, te weten een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 22 augustus 2023, betreffende [verdachte] B.V., p. 69 en 70.
4.Een geschrift, te weten een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 22 augustus 2023, betreffende [bedrijf 2] B.V., p. 71 en 72.
5.Het proces-verbaal van verhoor van de wettelijke vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon [verdachte] B.V. te weten [naam 2] van 1 maart 2024, p. 50.
6.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 januari 2024, p. 19 en 20.
7.Het proces-verbaal van bevindingen van 29 februari 2024, p. 15 t/m 18.
8.Het proces-verbaal van bevindingen van 14 maart 2024, p. 31 en 32.
9.Een geschrift, te weten een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken van 3 juli 2023, betreffende [bedrijf 4] N.V., p. 138 en 139.
10.Een geschrift, te weten een factuur van [verdachte] B.V. aan [bedrijf 5] GmbH met factuurnummer [nummer 1] van 29 november 2022, p. 116.
11.Het aanvullende proces-verbaal inbeslagnames van 28 mei 2024, p. 3 en 4.
12.Het proces-verbaal van bevindingen van 14 maart 2024, p. 38.
13.Een geschrift, te weten een factuur van [verdachte] B.V. aan [bedrijf 6] met factuurnummer [nummer 2] van 2 maart 2023, p. 136.
14.“Richtsnoeren voor de EU-Houtverordening” van de Europese Commissie van 12 februari 2016, (C(2016) 775.
15.Het proces-verbaal van verhoor van de wettelijke vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon [verdachte] B.V. te weten [naam 2] van 1 maart 2024, p. 60 t/m 63.
16.Het proces-verbaal van bevindingen van 14 maart 2024, p. 27 en 28 en het proces-verbaal van bevindingen van 14 maart 2024, p. 35 en 36.
17.Het proces-verbaal van bevindingen van 7 maart 2024, p. 21 t/m 25
18.Het proces-verbaal van bevindingen van 14 maart 2024, p. 33 en het proces-verbaal van bevindingen van 14 maart 2024, p. 39.
19.Het proces-verbaal van verhoor van de wettelijke vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon [verdachte] B.V. te weten [naam 2] van 1 maart 2024, p. 51.
20.Het proces-verbaal van bevindingen van 14 maart 2024, p. 33 en het proces-verbaal van bevindingen van 14 maart 2024, p. 39.
21.HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, r.o. 3.4.1 en HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938
22.Het proces-verbaal van verhoor van de wettelijke vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon [verdachte] B.V. te weten [naam 2] van 1 maart 2024, p. 51.