4.4.1De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel werd verdachte (handelsnamen: [verdachte] B.V. en [bedrijf 1]) opgericht op 24 juli 2020 en was zij gevestigd op het adres [adres 1]. De bedrijfsactiviteiten bestonden uit “groothandel in hout en plaatmateriaal”, “groothandel in gereedschapswerktuigen”, “zagen en schaven en overige primaire houtbewerking”, “bosbouw” en “dienstverlening voor de bosbouw”. In de tenlastegelegde periode was [bedrijf 2] B.V. de enige bestuurder van verdachte.Bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] B.V. was [naam 2].[bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. bezaten ieder vijftig procent van de aandelen van verdachte. Bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 3] B.V. was [naam 1].
Door de Douane werd een query overgelegd waaruit bleek dat volgens hun database verdachte over de periode van 1 januari 2020 tot en met 3 november 2023 37 aangiften ten invoer had gedaan die betrekking hadden op het importeren van hout.In het kader van het strafrechtelijke onderzoek werden vervolgens alle stukken gevorderd die verband hielden met vier zendingen, te weten 16 november 2022, 4 april 2023, 13 april 2023 en 9 augustus 2023. Door verdachte werden in- en verkoopfacturen, “legal statements”, alsmede pak- en keuringslijsten overgelegd.Twee van deze zendingen, te weten die van 16 november 2022 en 13 april 2023 werden vervolgens nader onderzocht. Uit dat onderzoek bleek onder meer het volgende.
De zending van 16 november 2022
Blijkens de overgelegde stukken heeft verdachte op 16 november 2022 drie zeecontainers met in totaal 56,652 kubieke meter hout uit Suriname geïmporteerd. Dit betrof de houtsoorten “Boletri” (Massaranduba), “Djinja” en “Wallaba”. Uit de bijbehorende “bill of lading” volgde dat de partij is verkocht aan verdachte door het bedrijf [bedrijf 4] N.V. (verder: [bedrijf 4] N.V.) en op 12 oktober 2022 vanuit de haven van Paramaribo was verscheept naar Rotterdam.Uit een uittreksel uit het Surinaamse Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken (KKF) volgde dat [bedrijf 4] N.V. is gevestigd op het adres [adres 2] (Suriname). De directeur van [bedrijf 4] N.V. was [naam 1].Daarmee was [naam 1] zowel bij de verkoop- als de inkoopzijde betrokken.
Blijkens een overgelegde factuur heeft verdachte op 29 november 2022 35,675 kubieke meter Wallaba-hout verkocht aan het Duitse bedrijf [bedrijf 5] GmbH voor een bedrag van € 38.426,15.Het restant van de zending was nog niet verkocht en is op het bedrijfsadres van verdachte, te weten [adres 3], in beslag genomen.
De zending van 13 april 2023
Op 13 april 2022 heeft verdachte twee zeecontainers met in totaal 41,965 kubieke meter Ipé-hout uit Suriname geïmporteerd. Uit de “bill of lading” volgde dat ook deze partij aan verdachte was verkocht door [bedrijf 4] N.V. en op 6 maart 2023 vanuit de haven van Paramaribo was verscheept naar Rotterdam.Ook hier was [naam 1] bij zowel de verkoop als inkoop van het hout betrokken. Blijkens een overgelegde factuur heeft verdachte de volledige partij Ipé-hout op 2 maart 2023 verkocht aan het Vlaamse bedrijf [bedrijf 6] voor een bedrag van € 88.775,98.
4.4.2Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte in de periode van 1 november 2022 tot en met 1 september 2023 als marktdeelnemer de in de tenlastelegging genoemde zendingen hout uit Suriname op de Europese markt heeft gebracht zonder daarbij te voldoen aan de zorgvuldigheidseisen die voortvloeien uit artikel 6, eerste lid onder c van de Houtverordening. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.4.2.1 Het juridische kader
Op 1 januari 2024 is de Wet natuurbescherming (Wnb) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de tenlastegelegde periode voor die datum ligt, is de Wnb met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Uit de bepalingen van de sinds 1 januari 2024 in werking getreden Omgevingswet is niet gebleken van een gewijzigd inzicht van de wetgever.
Ingevolge artikel 4.8 Wnb juncto artikel 4.1 Regeling natuurbescherming is het strafbaar om in strijd met de artikelen 4 en 5 van de Houtverordening te handelen. De Houtverordening bevat de verplichtingen voor marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt willen brengen teneinde de illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel tegen te gaan. Artikel 4, tweede lid, van de Houtverordening bepaalt dat marktdeelnemers zorgvuldigheid betrachten wanneer zij hout of houtproducten op de markt brengen. Daartoe dienen zij een geheel van procedures en maatregelen toe, dat “het stelsel van zorgvuldigheidseisen” wordt genoemd. Dit stelsel van zorgvuldigheidseisen is neergelegd in artikel 6 van de Houtverordening en omvat, zakelijk weergegeven, de volgende drie kernelementen:
In de eerste plaats moeten marktdeelnemers informatie verzamelen over de herkomst van het hout.
Aan de hand van die informatie moeten zij het risico inschatten dat het hout illegaal gekapt is.
Voor zover dit risico niet verwaarloosbaar is, moeten zij mitigerende maatregelen nemen om de risico’s te beperken.
Om te beoordelen of dit stelsel van zorgvuldigheidseisen van toepassing is op verdachte, ziet de rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte kan worden aangemerkt als “marktdeelnemer” als bedoeld in de Houtverordening.
4.4.2.2 [verdachte] B.V. is marktdeelnemer
Blijkens artikel 2 onder c Houtverordening is een marktdeelnemer een natuurlijke- of rechtspersoon die hout of houtproducten op de markt brengt. Artikel 2 onder b Houtverordening definieert “op de markt brengen” als: “het op enigerlei wijze, ongeacht de gebruikte verkooptechniek, voor de eerste maal leveren van hout of houtproducten op de interne markt met het oog op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit (…)”. Ter verduidelijking van bepaalde onderdelen van de Houtverordening, heeft de Europese Commissie een document uitgegeven onder de naam “Richtsnoeren voor de EU-houtverordening” (verder: de Richtsnoeren). Hoewel de Richtsnoeren niet wettelijk bindend zijn, worden deze wel van belang geacht bij het interpreteren van de bepalingen van de Houtverordening. In de Richtsnoeren is, voor zover hier van belang, beschreven dat voor hout dat is gekapt buiten de Europese Unie de entiteit die optreedt als de importeur wanneer het hout door de EU-douaneautoriteiten wordt ingeklaard voor vrij verkeer in de Europese Unie moet worden aangemerkt als marktdeelnemer in de zin van de Houtverordening.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat verdachte op 16 november 2022 en 13 april 2023 hout uit Suriname heeft geïmporteerd. Blijkens de door verdachte overgelegde “bills of lading” zijn deze partijen aan verdachte verkocht door [bedrijf 4] N.V. Verdachte wordt op deze documenten vermeld als “
consignee” (geadresseerde). [naam 2] heeft verklaard dat met betrekking tot de import van hout het bedrijf [bedrijf 7] B.V. de douaneaangiften en het inklaren van deze goederen voor verdachte verzorgde.Verdachte heeft vervolgens het geïmporteerde hout verkocht aan de bedrijven [bedrijf 5] GmbH en [bedrijf 6]. Aangezien verdachte het hout heeft geïmporteerd ten behoeve van de verkoop, heeft zij het hout dan ook op de markt gebracht in de zin van de Houtverordening en moet daarom worden aangemerkt als marktdeelnemer.
4.4.2.3 Beoordeling van het stelsel van zorgvuldigheidseisen
4.4.2.3.1 Stap 1: informatie
Artikel 6, eerste lid onder a van de Houtverordening, vereist dat de marktdeelnemer maatregelen en procedures hanteren die toegang bieden tot informatie met betrekking tot de herkomst van het hout en de vraag of de houtkap in overeenstemming is geweest met de toepasselijke wetgeving. Blijkens de tenlastelegging wordt verdachte verweten dat zij geen, althans onvoldoende maatregelen en/of procedures heeft gehanteerd die toegang bieden tot deze informatie.
De inspecteur van de NVWA is naar aanleiding van de door verdachte overgelegde documenten tot de conclusie gekomen dat voor zowel de zending van 16 november 2022 als 13 april 2023 geen documenten zijn aangeleverd ten aanzien van:
- de oogst, zoals een kapvergunning, concessiedocumenten, inventarisatiedocumenten en documenten met lognummers;
- de verkoop van de stammen aan een zagerij of handelaar;
- het transport van de stammen vanuit de locatie waar deze zijn gekapt naar een zagerij of tussenhandelaar;
- de zagerij, zoals welke zagerij het betreft, registratie van inkomende stammen met lognummers, het zaagverlies en het hout dat de zagerij heeft verlaten;
- het transport van de stammen van de zagerij naar de haven.
De inspecteur van de NVWA heeft geconcludeerd dat verdachte de zogenoemde “chain of custody” niet in beeld heeft gebracht.
Ten aanzien van beide onderzochte zendingen heeft verdachte wel een document, aangeduid als “statement”, overgelegd, afkomstig van de Surinaamse overheidsinstantie Stichting Bosbeheer en Bostoezicht. In deze verklaring is vermeld dat de betreffende zendingen een legale herkomst zouden hebben. Verbalisanten hebben evenwel gerapporteerd dat er twijfels bestaan over de authenticiteit van deze stukken, onder meer omdat zij talrijke taal- en schrijffouten bevatten en grotendeels “gekopieerd en geplakt” lijken.Daargelaten de vraag of deze “statements” authentiek zijn, kan naar het oordeel van de rechtbank reeds worden vastgesteld dat met enkel dergelijke verklaringen niet wordt voldaan aan de verplichting om de relevantie informatie over de herkomst van het hout inzichtelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat essentiële stukken die zien op de keten vanaf de kap van het hout tot aan de verscheping naar Nederland ontbreken. Hierdoor is onvoldoende informatie beschikbaar gesteld over de herkomst van het hout. Weliswaar is ter terechtzitting door de getuige [naam 1] uitvoerig toegelicht hoe de
chain of custodyin Suriname verloopt, maar deze mondelinge uitleg wordt nergens door bescheiden onderbouwd. De raadsman heeft betoogd dat een schriftelijkheidsvereiste niet is opgenomen in de Houtverordening. Het laat zich echter moeilijk voorstellen hoe de vereiste toegang tot informatie anders dan door middel van documentatie kan worden geboden. In deze zaak is daarvan ook geenszins gebleken. Ondanks de mededeling ter terechtzitting dat de informatie wel beschikbaar zou zijn, is deze op geen enkel moment ter beschikking gesteld. De rechtbank acht bewezen dat verdachte niet heeft voldaan aan de vereisten uit artikelen 6, eerste lid onder a Houtverordening.
4.4.2.3.2 Stap 2: risicobeoordelingsprocedures
Artikel 6, eerste lid onder b van de Houtverordening vereist dat de marktdeelnemer risicobeoordelingsprocedures hanteert die hem in staat stellen te analyseren en in te schatten of het risico op het op de markt brengen van illegaal gekapt hout, verwaarloosbaar is. Daarbij zijn relevante risicobeoordelingscriteria onder meer:
- de verzekering van de naleving van de geldende wetgeving, die certificering kan omvatten of andere door derde partijen gecontroleerde regelingen die de naleving van geldende wetgeving betreffen;
- prevalentie van illegale kap van specifieke boomsoorten;
- prevalentie van illegale kap of praktijken in het land en/of het subnationale gebied waar het hout gekapt is, inclusief de inachtneming van de prevalentie van gewapende conflicten;
- sancties op de in- of uitvoer van hout, opgelegd door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of de Raad van Europa;
- de complexiteit van de toeleveringsketen van hout en houtproducten.
De inspecteur van de NVWA heeft geconcludeerd dat uit de door verdachte overgelegde documenten in het geheel geen risicobeoordeling blijkt. Volgens de inspecteur is het risico daarmee geenszins verwaarloosbaar dat in de onderzochte zendingen illegaal gekapt hout op de markt is gebracht.
De raadsman heeft daarentegen betoogd dat verdachte wel degelijk een risicobeoordelingsprocedure heeft laten uitvoeren door [naam 1], die lijfelijk aanwezig was in Suriname. [naam 1] heeft ter terechtzitting uitvoerig verklaard over de wijze waarop de risicobeoordelingsprocedure vorm werd gegeven. [naam 1] heeft verklaard dat hij, voordat wordt overgegaan tot daadwerkelijke houtkap, de concessionarissen en vergunninghouders controleert aan de hand van een door de Stichting Bosbeheer en Bostoezicht uitgegeven landkaart van Suriname. Op deze kaart is vermeld welk bedrijf in welk gebied (kapvak) over de vereiste concessies en vergunningen beschikt. De kaart is ter terechtzitting aan de rechtbank overgelegd. [naam 1] heeft verklaard dat hij vanaf het moment van de kap tot aan de houtkomst bij de houtzagerij lijfelijk aanwezig is, de partij persoonlijk begeleidt en het gehele proces observeert, controleert en waar nodig corrigeert.
De rechtbank stelt voorop dat bij het op de markt brengen van hout uit Suriname het risico op het op de markt brengen van illegaal gekapt hout niet verwaarloosbaar is. Dat uitgangspunt heeft in deze zaak niet ter discussie gestaan. Tegen de achtergrond van de Houtverordening en de Richtsnoeren is de rechtbank van oordeel dat een risicobeoordelingsprocedure aantoonbaar dient plaats te vinden en met stukken moet wordt onderbouwd.
De rechtbank overweegt dat de door [naam 1] geschetste handelwijze op geen enkele wijze is vastgelegd of met stukken is onderbouwd. Uit niets blijkt dat daadwerkelijk een risicobeoordeling heeft plaatsgevonden waarbij de in de Houtverordening genoemde beoordelingscriteria zijn betrokken. De verklaring van [naam 1] blijft in zoverre een eigen weergave, die niet kan worden geverifieerd en nergens schriftelijk is vastgelegd of wordt bevestigd. Daar komt bij dat [naam 1], zoals uit de weergegeven feiten volgt, zowel bij verdachte (de inkopende partij) en [bedrijf 4] N.V. (de verkopende partij) betrokken was. Daarmee beoordeelt hij in feite zijn eigen handelen, hetgeen de rechtbank vergelijkt met ‘de slager die zijn eigen vlees keurt’. In dat verband overweegt de rechtbank nog dat [naam 1] niet alleen ‘betrokken’ was bij verdachte, maar dat het in feite zijn bedrijf betrof. Dit leidt de rechtbank af uit de door voormalig bestuurder [naam 2] tegenover de politie en ter zitting afgelegde verklaring, waarin hij in de kern verklaart dat hij weliswaar in overleg met [naam 3] bestuurder was, maar dat [naam 3] een houthandel wilde. Als vriendendienst is het bedrijf opgezet, en [naam 3] doet de inkoop en verkoop. De naamgeving van het bedrijf, aldus [naam 2] een samenvoegsel van de namen [naam 3] en [naam 4], ondersteunt deze verklaring.Het kan dan niet zo zijn dat [naam 1] als inkoper het door hem aan hemzelf te importeren hout ‘in persoon controleert’.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte enige risicobeoordelingsprocedure heeft toegepast. Verdachte heeft daarmee niet voldaan aan de vereisten uit artikel 6, eerste lid onder b van de Houtverordening.
4.4.2.3.3 Stap 3: mitigerende maatregelen
Artikel 6, eerste lid onder c van de Houtverordening vereist dat voor zover het risico op het op de markt brengen van illegaal gekapt hout of houtproducten niet verwaarloosbaar is, de marktdeelnemer risicobeperkingsprocedures hanteert welke bestaan in een geheel van maatregelen en procedures die in verhouding staan tot dat risico en die toereikend zijn om het effectief te minimaliseren.
De inspecteur van de NVWA heeft geconcludeerd dat uit de door verdachte overgelegde stukken niet is gebleken dat verdachte risicobeperkende (mitigerende) maatregelen heeft genomen teneinde het risico van het op de Europese markt brengen van illegaal gekapt hout te minimaliseren.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte alle maatregelen heeft genomen die in redelijkheid mochten worden verwacht in het licht van de Houtverordening.
De rechtbank stelt voorop dat onder 4.4.2.3.2 is vastgesteld dat het risico op het verkrijgen van illegaal gekapt hout voor beide zendingen niet als verwaarloosbaar kan worden aangemerkt. Op grond van artikel 6, eerste lid onder c van de Houtverordening ligt het daarom op de weg van verdachte om mitigerende maateregelen te nemen om dat risico te beperken. Uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de in de Houtverordening bedoelde mitigerende maatregelen heeft getroffen. Verdachte heeft daarmee niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6, eerste lid onder c van de Houtverordening
Alles overziend, stelt de rechtbank vast dat verdachte in zijn geheel geen stelsel van zorgvuldigheidseisen heeft toegepast, zoals vereist op grond van artikel 6 van de Houtverordening. Aan geen van de drie essentiële onderdelen – het verzamelen van informatie, het uitvoeren van een risicobeoordeling en het treffen van mitigerende maatregelen – is voldaan. Verdachte heeft daarmee in strijd gehandeld met het stelsel van zorgvuldigheidseisen zoals vervat in artikel 6 van de Houtverordening.
4.4.2.4 Daderschap [verdachte] B.V.
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden zich voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Zoals hiervoor vastgesteld, bestaan de bedrijfsactiviteiten van verdachte onder meer uit het exploiteren van een groothandel in hout en houtproducten. Het betrachten van zorgvuldigheid bij het op de markt brengen van hout – door het hanteren van het stelsel van zorgvuldigheidseisen – past dan in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon en is haar ook dienstig geweest. Het stelsel van zorgvuldigheidseisen is immers in het leven geroepen om de rechtmatigheid van de herkomst van het hout te waarborgen dat door verdachte op de Europese markt wordt verkocht. Juist voor een onderneming die zich bezighoudt met de import en handel van (tropisch) hout, is een zorgvuldig ingericht en toegepast zorgvuldigheidsstelsel een essentieel instrument binnen de normale bedrijfsvoering. Vaststaat dat verdachte heeft nagelaten dit stelsel in te richten en toe te passen. Dat nalaten vond plaats in de sfeer van de rechtspersoon en kan daarom worden toegerekend aan verdachte.
4.4.2.5 Opzet van [verdachte] B.V. op het in strijd handelen met het stelsel van zorgvuldigheidseisen
Naast het daderschap van de rechtspersoon dient ook het in de tenlastelegging vereiste opzet te kunnen worden vastgesteld bij de rechtspersoon. In het algemeen zal opzet van een leidinggevende functionaris steeds kunnen worden toegerekend. De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt, was [naam 2] in de tenlastegelegde periode bestuurder van verdachte. [naam 2] heeft – zoals hierboven reeds werd opgemerkt - verklaard dat hij zelf geen verstand heeft van de houthandel, dat de rechtspersoon in feite als vriendendienst voor [naam 1] was opgericht en dat hij de gehele in- en verkoop volledig aan [naam 1] heeft overgelaten.De rechtbank stelt vast dat [naam 2] als (formele) bestuurder van verdachte gehouden was om bij de invoer van hout de zorgvuldigheid te betrachten die de Houtverordening vereist. Door dit na te laten en de gehele handelspraktijk uit handen te geven aan [naam 1] heeft [naam 2] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat door verdachte niet werd voldaan aan het stelsel van zorgvuldigheidseisen, zoals neergelegd in de Houtverordening. De rechtbank is van oordeel dat [naam 2] op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het handelen in strijd met het stelsel van zorgvuldigheidseisen. Het feit dat [naam 2] heeft verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat aan het zorgvuldigheidsstelsel werd voldaan, maakt dat oordeel niet anders. Uit het opzet van [naam 2], kan het opzet van verdachte worden afgeleid. Dit betekent dat het ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering en daarmee een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen.