ECLI:NL:RBOVE:2025:5333

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
ak_24_4336
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer na herhaaldelijk verkeersovertredingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 augustus 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) aan eiser, die met een snelheid van ten minste 130 km per uur reed op een weg waar maximaal 80 km per uur was toegestaan. Eiser negeerde een rood verkeerslicht en reed in de tegengestelde richting op de weg. De rechtbank oordeelde dat de waarnemingen van de verbalisanten betrouwbaar waren en dat er geen bewijs was dat deze onjuist waren. Eiser had eerder een Lichte Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (LEMG) opgelegd gekregen, maar na een tweede overtreding besloot het CBR om over te gaan tot de EMG. De rechtbank concludeerde dat de EMG terecht was opgelegd op basis van de vastgestelde gedragingen van eiser, die in strijd waren met de verkeersregels. Eiser voerde aan dat de verbalisanten onjuist hadden verklaard en dat er geen bewijs was voor de snelheid die hem werd toegeschreven. De rechtbank oordeelde echter dat de processen-verbaal op ambtseed waren opgemaakt en dat de verbalisanten terecht hadden geconstateerd dat eiser gevaarlijk rijgedrag vertoonde. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde dat het bestreden besluit in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/4336

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (naar eigen zeggen nu: [naam 1]), uit [woonplaats], eiser,

en

de directie van het CBR, verweerder.

Procesverloop

1.1
Bij besluit van 19 juli 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opgelegd.
1.2
Bij besluit van 4 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.3
Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
1.4
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2025 op zitting behandeld.
Hierbij was eiser aanwezig, vergezeld door [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3].

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding
2.1
Op 10 maart 2024 heeft de politie geconstateerd dat eiser met zijn voertuig 130 km per uur reed op een weg waarop een maximale snelheid van 80 km per uur is toegestaan. Naar aanleiding hiervan heeft de politie bij verweerder een mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994). Dit betekent dat de politie aan verweerder heeft meegedeeld dat hij het vermoeden heeft dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid of over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor,
kort gezegd, het besturen van zijn auto. Op basis van deze mededeling heeft verweerder
bij besluit van 27 maart 2024 bepaald dat eiser een cursus over verantwoord rijgedrag moet volgen. Deze cursus betreft de zogenaamde Lichte Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (LEMG). De kosten voor deze cursus bedragen € 470,- aan opleggingskosten en € 444,- aan uitvoeringskosten. Eiser heeft de opleggingskosten voor deze cursus geheel betaald en de uitvoeringskosten gedeeltelijk.
2.2
Op 10 juni 2024 heeft de politie opnieuw bij verweerder een mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994. Aan deze mededeling ligt een voorval ten grondslag dat zich in de nacht/vroege ochtend van 8 juni 2024 heeft voorgedaan. Kort gezegd, houdt dit voorval in dat de politie na een zogenoemde ANPR-hit (Automatic Number Plate Recognition) eiser in zijn voertuig op de [snelweg] heeft staande gehouden toen hij van zijn werk in [plaats] terug naar [woonplaats] reed. Eiser is op enig moment tijdens de staande houding weggereden, waarna een achtervolging door de politie heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft de politie gevaarzettend gedrag geconstateerd. Geconstateerd is onder meer dat eiser veel te hard reed, bij een rood verkeerslicht doorreed, op een rotonde in de tegengestelde richting reed en geen rekening hield met de belangen van andere weggebruikers.
2.3
Naar aanleiding van de mededeling van de politie van 10 juni 2024 heeft verweerder bij brief van 16 juli 2024 aan eiser meegedeeld dat hij de LEMG niet meer hoeft te volgen en aangekondigd dat deze cursus wordt omgezet naar een andere maatregel. Daarna heeft verweerder met het primaire besluit aan eiser de verplichting opgelegd om de EMG te volgen.
De opgelegde EMG
3. De verplichting om de EMG te volgen heeft verweerder opgelegd op basis van artikel 131 van de Wvw 1994, artikel 14, eerste lid, onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling) en de daarbij behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III (Rijgedrag). De opleggingskosten voor de EMG bedragen € 470,- en de uitvoeringskosten bedragen € 924,-.
Juridisch kader
4.1
Artikel 131, eerste lid, onder a, van de Wvw 1994 bepaalt dat, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, het CBR in
de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen besluit tot oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.
4.2
Die ministeriële regeling is de Regeling. Artikel 14, eerste lid, onder a, van de Regeling bepaalt dat het CBR tot oplegging van een EMG besluit, indien de betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij de Regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III (Rijgedrag).
4.3
Onderdeel III (Rijgedrag) van onderdeel A van bijlage 1 van de Regeling (hierna kortweg aangeduid als: onderdeel III) bestaat uit de volgende vier onderdelen:
gevaarzettend rijgedrag;
gebrek aan inzicht in risico’s in het verkeer;
incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer; en
duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens.
Handelingen die in deze onderdelen worden genoemd zijn onder meer: met een te hoge snelheid naderen van voetgangersoversteekplaatsen, kruisingen en spoorwegovergangen, geen rekening houden met de belangen van andere weggebruikers, het negeren van een rood stoplicht, het als bestuurder van een motorrijtuig overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer of meer op wegen binnen of buiten de bebouwde kom, spookrijden en rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid.
Beoordeling van het beroep
5.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat uit de processen-verbaal van de verbalisanten blijkt dat eiser tijdens de achtervolging op 8 juni 2024 herhaaldelijk gedragingen heeft verricht die worden genoemd in onderdeel III en dat
de EMG daarom terecht aan eiser is opgelegd.
5.2
Eiser voert in beroep allereerst aan dat het bestreden besluit is gebaseerd op tegenstrijdige en onjuiste verklaringen van de verbalisanten. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar wat hij daarover in bezwaar naar voren heeft gebracht. Daarnaast hadden de verbalisanten volgens eiser belang bij het verschaffen van onjuiste informatie, omdat zij voor het voorval dat op 8 juni 2024 heeft plaatsgevonden een hele eenheid hadden opgeroepen. Dat zou volgens hem onrechtmatig zijn geweest als niet was vastgesteld dat hij veel te hard heeft gereden. Ook hebben de verbalisanten bij eiser een onprofessionele indruk achtergelaten. Zo ging er veel mis bij zijn staande houding en bestond er tijdens de staande houding veel onduidelijkheid over wat de reden daarvoor was. Ook kwamen de verbalisanten intimiderend over op eiser. Ze waren agressief tijdens de staande houding
en hebben ook schade toegebracht aan zijn auto. Verder klopt de door de verbalisanten geschetste route volgens eiser niet. Ook dat ziet hij als bewijs voor zijn stelling dat
de verbalisanten onjuist hebben verklaard. Eiser is van mening dat hij dat voldoende aannemelijk heeft gemaakt, ook al in zijn bezwaarschrift. De verbalisanten hebben bovendien geen enkel bewijs geleverd dat hij de door hen gestelde snelheden heeft gehaald en de vermelde overtredingen heeft begaan. Niet is gebleken bijvoorbeeld dat één of meerdere snelheidsmetingen hebben plaatsgevonden. Verder acht hij van belang dat er tijdens de achtervolging geen ander verkeer op de weg was. De bewering in het bestreden besluit ‘dat eiser harder reed dan het andere verkeer’ kan alleen daarom al niet kloppen. Eiser is van mening dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, onzorgvuldig is en dat daarin niet al zijn bezwaargronden zijn weerlegd. Zo heeft verweerder niets gezegd over zijn bezwaargrond dat er een snelheidsbegrenzer op zijn auto zit en dat hij om die reden de door de verbalisanten genoemde snelheden niet kan hebben gehaald. Ook zijn de betreffende verbalisanten niet met zijn bezwaargronden geconfronteerd. Verweerder heeft daarom ook te weinig onderzoek gedaan naar zijn bezwaargronden, aldus eiser.
5.3
De rechtbank stelt vast dat de verbalisanten in de processen-verbaal en een daarbij behorend mutatierapport hebben vastgelegd dat zij hebben geconstateerd dat eiser tijdens het voorval op 8 juni 2024 veel te hard heeft gereden. Vastgesteld is dat eiser in ieder geval op de [adres 1] meer dan 50 km per uur harder reed dan is toegestaan. Ook hebben de verbalisanten vastgesteld dat eiser daarbij een rood verkeerslicht negeerde. Hij reed door het rode verkeerslicht zonder zijn snelheid aan te passen. Verder hebben de verbalisanten geconstateerd dat eiser op de rotonde van de [adres 2] / [adres 3] in de tegengestelde richting heeft gereden om de laatstgenoemde weg op te komen.
5.4
De rechtbank stelt verder vast dat de processen-verbaal op ambtseed dan wel ambtsbelofte zijn opgemaakt. Het is vaste rechtspraak dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Dit geldt evenzeer voor de rechter. Indien uit het proces-verbaal een vermoeden van ongeschiktheid tot het besturen van een motorrijtuig als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw kan worden afgeleid, vormt dit voldoende grondslag om een bestuursrechtelijke maatregel op te leggen. [1]
5.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op basis van de processen-verbaal en de overige stukken van de politie terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser op 8 juni 2024 herhaaldelijk handelingen heeft verricht die worden genoemd in onderdeel III.
Wat eiser daartegen aanvoert is onvoldoende om af te wijken van het uitgangspunt dat verweerder mag uitgaan van de juistheid van de processen-verbaal. Dat er geen snelheidsmetingen zijn verricht, maakt dat niet anders. De verbalisanten hebben vastgelegd dat zij tijdens de achtervolging op de [adres 1] 165 km per uur reden toen zij zagen dat eiser door het rode verkeerslicht reed zonder zijn snelheid aan te passen. Deze eigen waarnemingen van de verbalisanten alleen al maken het naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat eiser meerdere van de gestelde handelingen / gedragingen uit onderdeel III heeft verricht. Dat de waarnemingen van de verbalisanten niet kloppen of dat zij belang hebben bij het vastleggen van onjuiste informatie, blijkt nergens uit. De vraag of in de processen-verbaal de juiste route is beschreven, is niet relevant voor de vraag of eiser de gestelde handelingen / gedragingen heeft verricht. Dat in de GMS-informatie op pagina 2 van het mutatierapport van 10 juni 2024 alleen een snelheid van 100 km per uur staat, zoals eiser ter zitting heeft opgemerkt, doet daar ook niet aan af. Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat uit de GMS-informatie niet kan worden afgeleid dat de processen-verbaal van de verbalisanten onjuist of onbetrouwbaar zijn of om een andere reden niet kunnen worden gevolgd. Verder maakt eisers stelling, dat er ten tijde van de achtervolging geen ander verkeer op de weg was, wat daar verder ook van zij, niet dat geen sprake is van een ‘niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid’. Ook kan niet worden gezegd dat het rijgedrag van eiser daardoor geen gevaar kon opleveren. [2] Het betrof immers openbare wegen waar op elk moment andere weggebruikers konden zijn.
5.6
De wijze waarop de verbalisanten zich tegenover eiser hebben gedragen tijdens de staande houding en/of de achtervolging op 8 juni 2024 staat verder los van de vraag of hij gedragingen heeft verricht die worden genoemd in onderdeel III en van het opleggen van de EMG. Wat eiser daarover heeft aangevoerd, kan daarom niet tot een gegrondverklaring van het beroep leiden.
5.7
Omdat uit de stukken van de politie blijkt dat eiser op 8 juni 2024 herhaaldelijk handelingen heeft verricht die worden genoemd in onderdeel III, heeft verweerder aan hem terecht een EMG opgelegd. Dat volgt rechtstreeks uit het bepaalde in artikel 131, eerste lid, van de Wvw 1994 en artikel 14, eerste lid, onder a, van de Regeling. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende is ingegaan op wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd en de bezwaargronden voldoende heeft weerlegd. Voor het oordeel dat die gronden (eerst) aan de verbalisanten hadden moeten worden voorgelegd, ziet de rechtbank geen reden. Daarvoor bestaat geen wettelijke grondslag.
6.1
Eiser heeft ook aangevoerd dat verweerder niet over het volledige dossier beschikt en geen moeite heeft gedaan om achter het volledige dossier te komen.
6.2
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Voor zover het dossier niet volledig is, had eiser in deze procedure stukken kunnen indienen en het dossier kunnen aanvullen. Dat heeft eiser niet gedaan. Niet is gebleken dat er stukken zijn die een ander licht werpen op wat er in de nacht van 8 juni 2024 is gebeurd.
7.1
Eiser is het er niet mee eens dat hij eerst de opleggingskosten voor de LEMG heeft betaald en daarna ook de opleggingskosten voor de EMG heeft moeten betalen.
7.2
Hierover overweegt de rechtbank dat uit rechtspraak van de Afdeling blijkt dat verweerder voor elke nieuw opgelegde cursus opleggingskosten in rekening mag brengen, omdat die betrekking hebben op kosten die verweerder heeft gemaakt in het administratieve proces dat is opgestart na de ontvangst van de mededeling van de politie als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994. [3] Dat verweerder eiser, nadat hij ook al de opleggingskosten voor de LEMG had betaald, opnieuw opleggingskosten in rekening heeft gebracht voor de EMG acht de rechtbank dan ook niet onredelijk of anderszins onrechtmatig. Daarbij stelt de rechtbank vast dat verweerder het deel dat eiser heeft betaald van de uitvoeringskosten van de LEMG, heeft verrekend met de oplegginskosten voor de EMG.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4148, rechtsoverweging 3.1.
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2330, rechtsoverweging 4.2.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3640, rechtsoverweging 3.4.