ECLI:NL:RBOVE:2025:530

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
84.223879.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid onveraccijnsde rooktabak

Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 30-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, voor het voorhanden hebben van 2.454 kilogram onveraccijnsde rooktabak. De verdachte, samen met twee medeverdachten, was betrokken bij de productie van waterpijptabak in een vakantiewoning. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk accijnsgoederen voorhanden had die niet overeenkomstig de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken. Tijdens de zitting op 16 januari 2025 werd de tenlastelegging besproken, waarbij de officier van justitie stelde dat het feit wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de hoeveelheid tabak en dat er geen sprake was van medeplegen. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte en zijn medeverdachten een nauwe samenwerking hadden en dat de aangetroffen tabak als rooktabak kon worden gekwalificeerd. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de omstandigheden van de verdachte, wat leidde tot een strafvermindering. De rechtbank verklaarde de in beslag genomen tabak en voorwerpen verbeurd, aangezien deze waren gebruikt voor het begaan van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.223879.22 (P)
Datum vonnis: 30 januari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres 1]).

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 januari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat, namens verdachte, door zijn raadsvrouw mr. M.G.M. Frerix, advocaat in Ede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 16 januari 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte 2.454 kilogram rooktabak voorhanden heeft gehad en/of heeft opgeslagen, buiten de heffing van accijns.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 2 september 2022, te Wekerom, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), opzettelijk (een) grote hoeveelheid accijnsgoed(eren), namelijk 2.454 kilogram tabaksproducten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Wet op de Accijns, bestaande uit rooktabak, (AMB-013), althans enig accijnsgoed, voorhanden en/of in opslag heeft gehad, terwijl die/dat accijnsgoed(eren) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren/was betrokken.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Volgens de raadsvrouw kan niet worden vastgesteld dat sprake is van (accijnsplichtige) rooktabak. Daarnaast ontbreekt voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de vaststelling dat sprake is van de hoeveelheid rooktabak zoals opgenomen in de tenlastelegging. Tot slot is volgens de raadsvrouw geen sprake van medeplegen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw een voorwaardelijk verzoek gedaan. Indien de rechtbank van mening is dat de zich in het dossier bevindende douanerapporten onvoldoende duidelijkheid verschaffen over de vraag voor hoeveel kilogram tabak elk van de genomen monsters staat en in het verlengde daarvan wat de totale hoeveelheid rooktabak is, verzoekt de raadsvrouw de rechtbank om de douanedeskundige als getuige te horen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 3 september 2022 is in een vakantiewoning aan de [adres 2] een grote hoeveelheid tabak aangetroffen. Bij het binnentreden en doorzoeken van de woning ter inbeslagname zijn verschillende voorwerpen aangetroffen en in beslag genomen. Deze voorwerpen betroffen onder meer diverse verhuisdozen, vuilniszakken en zwarte bakken met tabak. [2] Naar aanleiding van de aangetroffen voorwerpen in de woning zijn vier personen aangehouden, waaronder verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]). [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) gezamenlijk het idee hadden om een chalet te huren en waterpijptabak te produceren. Verdachte heeft aan zijn verloofde [naam] (hierna: [naam]) gevraagd om een chalet te huren. [medeverdachte 2] wist hoe de waterpijptabak moest worden gemaakt. Verdachte en [medeverdachte 1] hielpen bij het tillen en het dicht maken van de zakken. Ook heeft verdachte zwarte plastic bakken, gasflessen en een kookplaat gekocht. [4]
[naam] heeft verklaard dat verdachte vijf maanden voor het ten laste gelegde feit al het idee had om waterpijptabak te produceren. Ongeveer een maand voor het ten laste gelegde feit vroeg hij aan haar om een vakantiehuisje te huren. [5]
Op verzoek van de FIOD hebben douaneambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] monsters genomen van de tabak in de vuilniszakken en de waterpijptabak in de zwarte kunststofbakken. Na weging bleek er in totaal 2.454 kilogram tabak in beslag te zijn genomen. Ook werd vastgesteld dat voor het adres aan de [adres 2] geen vergunning Accijns Goederenplaats was afgegeven. [6]
De genomen monsters zijn opgestuurd naar en onderzocht door het douanelaboratorium. Zij heeft drie van de vier monsters geïdentificeerd als waterpijptabak, goederencode 2403.1100, die zonder verdere behandeling rookbaar is in een waterpijp met behulp van de rookmachine. [7]
Het douanelaboratorium heeft het vierde monster geïdentificeerd als tabak, goederencode 2401.20, die zonder verder behandeling niet rookbaar is. Na versnijden van het monster is de tabak rookbaar met behulp van een rookmachine, aldus het douanelaboratorium. [8]
Overwegingen
Rooktabak
Op grond van de artikelen 1, 5 en 29 van de Wet op de accijns wordt accijns geheven over tabaksproducten - waaronder tot verbruik bereide tabak in de vorm van sigaren, sigaretten en rooktabak wordt verstaan - en is het niet toegestaan een accijnsgoed voorhanden te hebben dat niet overeenkomstig de bepalingen van die wet in de heffing is betrokken.
Niet ter discussie staat dat de drie waterpijptabakmonsters zijn geïdentificeerd als rooktabak zoals bedoeld in artikel 32 van de Wet op de Accijns. De vraag is of het vierde monster voldoet aan de definitie van rooktabak.
Voor de beoordeling van de vraag of tabak een accijnsgoed als bedoeld in de Wet op de accijns is, is de volgende regelgeving relevant.
Rooktabak; Richtlijn 2011/64/EU
Op 1 januari 2011 is de Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van de Europese Unie (hierna: ‘de Richtlijn’) in werking getreden (en vervolgens in de Wet op de accijns geïmplementeerd). In de Richtlijn zijn algemene beginselen vastgesteld voor de harmonisatie van de structuur en de tarieven van de accijns die de lidstaten op tabaksfabricaten (oftewel tabaksproducten) heffen. Verder zijn in de Richtlijn definities vastgesteld van sigaretten, sigaren, cigarillo’s en andere vormen van rooktabak in het kader van een uniforme en billijke belastingheffing door de lidstaten.
In artikel 5 van de Richtlijn is de definitie van rooktabak gegeven. Volgens het eerste lid van dat artikel wordt daaronder verstaan tabak die is ‘gesneden of op andere wijze versnipperde, gesponnen of tot flakes geperste tabak, die geschikt is om zonder verdere industriële verwerking te worden gerookt’.
Rooktabak; het Eko-arrest
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof) heeft, ter beantwoording van door een verwijzende Tsjechische rechter geformuleerde prejudiciële vragen, in het Eko-arrest van 6 april 2017 (ECLI:EU:C:2017:277) overwogen:
“(…)
24 Gelet op de in de punten 17 en 18 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte doelstellingen van die richtlijn, mag het begrip „rooktabak” niet restrictief worden uitgelegd.
25 Blijkens de bewoordingen van artikel 5, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/64 moeten twee cumulatieve voorwaarden zijn vervuld: ten eerste, dat de tabak gesneden of op andere wijze versnipperd, gesponnen of tot flakes geperst is en, ten tweede, dat de tabak geschikt is om zonder verdere industriële verwerking te worden gerookt.
(…)
28 Bij gebreke van een definitie van de begrippen „gesneden” en „versnipperd” in die richtlijn, moet voor de bepaling van de strekking ervan worden afgegaan op de algemene en gangbare betekenis ervan (zie in die zin arrest van 16 juli 2015, Sommer Antriebs- und Funktechnik, C369/14, EU:C:2015:491, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Met die begrippen waarvan de gebruikelijke betekenis bijzonder ruim is, wordt met name bedoeld, wat het eerste betreft, het resultaat van de handeling die erin bestaat een deel of een stuk van iets weg te nemen met een scherp voorwerp, en wat het tweede betreft, het resultaat van de handeling die erin bestaat iets in stukken te breken of te verdelen.
29 Aangezien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde producten volgens de door de verwijzende rechter verstrekte inlichtingen bestaan uit gedeeltelijk gestripte tabaksbladeren, moeten die producten derhalve worden beschouwd als gesneden of op andere wijze versnipperde tabak in de zin van artikel 5, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/64.
30 Onder het in genoemd artikel 5, lid 1, onder a), gebruikte begrip „industriële verwerking” wordt gewoonlijk de verwerking, doorgaans op grote schaal en volgens een standaardprocedure, van grondstoffen naar materiële goederen bedoeld.
31 Uit de rechtspraak van het Hof volgt in wezen dat eenvoudige handelingen waarmee een niet-afgewerkt tabaksproduct geschikt wordt gemaakt om te worden gerookt, zoals die welke erin bestaat eenvoudigweg een tabaksrolletje in een huls van sigarettenpapier te schuiven, geen „industriële verwerking” vormen (zie naar analogie arresten van 24 september 1998, Brinkmann, C319/96, EU:C:1998:429, punten 18 en 20, en 10 november 2005, Commissie/Duitsland, C197/04, EU:C:2005:672, punten 31 en 32).
32 In die omstandigheden moet worden aangenomen dat een tabaksfabrikaat dat klaar is om te worden gerookt, of eenvoudig met niet-industriële middelen gebruiksklaar kan worden gemaakt, geschikt is om te worden gerookt zonder verdere „industriële verwerking” in de zin van artikel 5, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/64.
(…)
35 Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 2, lid 1, onder c), en artikel 5, lid 1, van richtlijn 2011/64 aldus moeten worden uitgelegd dat gedroogde, platte, onregelmatige, gedeeltelijk gestripte tabaksbladeren die een primaire droging hebben ondergaan en gecontroleerd zijn bevochtigd, die glycerinesporen bevatten en die na gewone voorbereiding (malen of met de hand versnijden) geschikt zijn om te worden gerookt, onder het begrip „rooktabak” in de zin van die bepalingen vallen.
(…)”
Rooktabak; het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar het Eko-arrest bepleit dat het deel van de door de Douane onderzochte tabak waarop het vierde monster ziet, niet kan worden aangemerkt als (accijnsplichtige) rooktabak.
Rooktabak; overweging van de rechtbank
De vraag is of tabak eerst dan kan worden aangemerkt als rooktabak wanneer deze reeds gecontroleerd is bevochtigd met glycerine dan wel een vergelijkbaar middel, hetgeen een industriële bewerking betreft. Het Hof heeft weliswaar vastgesteld dat de tabak waarop de zaak van de verwijzende rechter betrekking had, gecontroleerd was bevochtigd en sporen van glycerine bevatte en geoordeeld dat sprake is van rooktabak, maar dat betekent naar het oordeel van de rechtbank nog
nietdat tabak die niet gecontroleerd bevochtigd is met glycerine (dan wel een ander al dan niet vergelijkbaar middel zoals glycerol of glycol)
nietkan kwalificeren als rooktabak.
De rechtbank vindt steun voor het voorgaande in het document getiteld ‘de standpunten Coördinatiegroep Accijns (hierna in het citaat genoemd: CG) over arrest Eko Tabak’, openbaar gemaakt na een WOO-verzoek. [9]
Advocaat-generaal bij de Hoge Raad Ettema citeert uit dit document in haar conclusie in een belastingzaak van 15 december 2023 (ECLI:NL:PHR:2023:1173). In dit document wordt ingegaan op de vraag of het gecontroleerd bevochtigen (met glycerol) noodzakelijk is om een product voor roken geschikt te maken:
“(…)
1. Is het gecontroleerd bevochtigen "chemisch" (dus vanuit het product) een absolute voorwaarde om er een rookbaar product van te maken?
De reactie van het Lab luidt dat het gecontroleerd bevochtigen met glycerol of 1,2-propaandiol wordt gedaan om te voorkomen dat sigaretten uitdrogen. Maar het is niet strikt noodzakelijk om tabak gecontroleerd te bevochtigen met glycerol of 1,2-propaandiol om het voor roken geschikt te maken. Op de site van het RIVM is een database te vinden waarbij de samenstelling van sigaretten wordt weergegeven. Hierbij zijn ook sigaretten te vinden die geen glycerol en/of 1,2-propaandiol bevatten. Echter de meeste sigaretten bevatten nog wel glycerol en/of 1.2-propaandiol.
Het Lab heeft een monster van tabaksbladeren klein gesneden en gerookt met de rookmachine. Het rookgedrag was exact hetzelfde als dat voor bevochtigde tabak.
2. Als je het criterium "gecontroleerd bevochtigen" weglaat, wat is dan de uitslag van het monsteronderzoek?
Rooktabak: het oordeel van de rechtbank
De reactie van het Lab is dat de conclusie zeer waarschijnlijk zal zijn dat het product rookbaar is m.b.v. de rookmachine. Met de uitleg van het Eko-arrest mag voor de accijnswetgeving de tabak handmatig gesneden worden, waarna sigarettenhulzen vervolgens gevuld worden met de gesneden tabak, waarna de rooktest wordt uitgevoerd. Na het uitvoeren van de rooktest zal de tabak dan aangemerkt worden als rooktabak voor de accijnswetgeving.
De CG is het eens met de conclusie dat het gecontroleerd bevochtigen en de aanwezigheid van glycerine geen criteria zijn waar voor roken geschikte tabak aan moet voldoen, maar dat dit de kenmerken zijn van het product dat het bij het arrest in geding was. Deze conclusie is in lijn met de bewoordingen van art. 5 Ri. 2011/64.
(…)”
De rechtbank leidt hieruit af dat het gecontroleerd bevochtigen (met glycerine)
nietals een voorwaarde moet worden gezien om een product aan te merken als rooktabak.
De douaneambtenaar heeft aangegeven dat het monster na versnijden rookbaar is met behulp van een rookmachine. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - in het bijzonder het aangehaalde onderdeel 32 van het Eko-arrest - overweegt de rechtbank dat ook dit monster geschikt is om te worden gerookt; immers kan het monster eenvoudig met niet-industriële middelen (versnijden) gebruiksklaar worden gemaakt en daarmee geschikt is om te worden gerookt zonder verdere “industriële verwerking” in de zin van artikel 5, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/64.
Daardoor kan ook dit monster worden gekwalificeerd als rooktabak.
De rechtbank concludeert derhalve dat alle tabak afkomstig uit de vuilniszakken en grote zwarte kunststofbaken kan worden aangemerkt als rooktabak en dat hierover accijns had moeten worden betaald.
De hoeveelheid aangetroffen tabak
De verdediging heeft zich, met een beroep op de kennisgeving van inbeslagneming, op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde hoeveelheid tabak niet bewezen kan worden.
De rechtbank gaat voor de bewezenverklaring uit van het gewicht dat is genoemd in het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3], waarin is geverbaliseerd dat in totaal 2.454 kilogram tabak in beslag is genomen [10] . De rechtbank heeft op grond van het dossier geen aanleiding om te twijfelen aan dat gewicht.
Integendeel, want het wordt ondersteund door het volgende.
In de door de opsporingsambtenaar [verbalisant 4] opgestelde kennisgeving van inbeslaggenomen goederen is immers een aanzienlijk gedeelte van de in beslag genomen tabak niet gespecifieerd in kilo’s, maar in platte tekst benoemd, zoals in de regel “dertig dozen met totaal 772 stuks gevulde zakken, merk Al-Fakher”. [11]
Gedurende de doorzoeking van de woning is door verbalisant [verbalisant 5] vastgesteld dat in de slaapkamer zich een aantal dozen bevond, waarvan er enkele waren geopend. In deze dozen zaten kleinhandelsverpakkingen van één kilogram van het merk Al-Fakher, gevuld met (naar later bleek) waterpijptabak. [12]
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in deze kennisgeving van inbeslagneming en de in het proces-verbaal van doorzoeking genoemde hoeveelheden ondersteunend aan de conclusie met betrekking tot de totale hoeveelheid in beslag genomen tabak, neergelegd in het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3].
Voorhanden hebben accijnsgoederen
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of sprake is van het voorhanden hebben en opslaan van de accijnsgoederen door verdachte, nu het op grond van artikel 5, eerste lid, onder b van de Wet op de accijns niet is toegestaan om accijnsgoederen voorhanden te hebben die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing zijn betrokken.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van verdachte zelf en zijn verloofde [naam], volgt dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het gezamenlijke plan hadden om waterpijptabak te produceren. Verdachte verbleef hiervoor in een op zijn verzoek door [naam] gehuurde vakantiewoning. Op deze locatie werd uit de aanwezige tabak ook de waterpijptabak geproduceerd. Verdachte was betrokken bij deze productie door - in ieder geval - voorbereidingen te treffen en de geproduceerde waterpijptabak te verplaatsen en verdelen over zakken, de zakken waterpijptabak dicht te maken en in dozen te verpakken. Verdachte wist dus dat het om tabak ging en hij had daar feitelijke beschikkingsmacht over. Reeds daaruit volgt dat verdachte de tabak voorhanden had.
Er was op deze locatie geen vergunning Accijns Goederenplaats afgegeven. Op de met tabak gevulde kleinhandelsverpakkingen ontbraken de accijnszegels.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verdachte accijnsgoederen buiten een accijnsgoederenplaats voorhanden heeft gehad.
Opzet
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte de hoeveelheid onveraccijnsde tabak opzettelijk voorhanden heeft gehad.
Gelet op wat hiervoor is vastgesteld en verdachte heeft verklaard - hij had met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het gezamenlijke plan om in Nederland waterpijptabak te produceren en hij ook tot uitvoering van dit plan is overgegaan - kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte willens en wetens en dus opzettelijk 2.454 kilogram rooktabak voorhanden heeft gehad.
Medeplegen
Verdachte heeft verklaard dat hij, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk het idee hadden om een chalet te huren en waterpijptabak te produceren. Hieruit volgt reeds dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Alle drie hebben vervolgens handelingen verricht, zonder welke de productie en het voorhanden hebben van de (waterpijp)tabak niet mogelijk is geweest. Zo heeft verdachte geholpen met het tillen en het dichtmaken van de zakken met tabak. Ook heeft hij ten behoeve van het maken van de (waterpijp)tabak voorbereidingen getroffen door zijn verloofde het chalet te laten huren, een vacumeermachine, pannen en glucosesiroop te laten aanschaffen en door zelf zwarte plastic bakken, een mixer, gasflessen en kookplaten te kopen. Deze bijdrage van verdachte aan hetgeen hem wordt verweten, is naar het oordeel van de rechtbank alleszins van voldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen.
Gelet op voorgaande, is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met anderen en daarmee van medeplegen.
Voorwaardelijk verzoek raadsvrouw
Nu naar het oordeel van de rechtbank op basis van het dossier de totale hoeveelheid rooktabak kan worden vastgesteld, is de voorwaarde die de raadsvrouw ten grondslag heeft gelegd aan haar verzoek niet vervuld. Het verzoek kan daarmee onbesproken worden gelaten.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 september 2022, te Wekerom, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een hoeveelheid accijnsgoederen, namelijk 2.454 kilogram tabaksproducten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Wet op de Accijns, bestaande uit rooktabak, voorhanden en in opslag heeft gehad, terwijl die accijnsgoederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 5 en 97 Wet op de accijns en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij een eventuele strafoplegging geen gevangenisstraf op te leggen en te volstaan met de oplegging van een taakstraf.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en opslaan van een grote hoeveelheid onveraccijnsde (waterpijp)tabak. Het voorhanden hebben van een dergelijke hoeveelheid waterpijptabak verstoort de reguliere markt voor tabakswaren, de economische ordening en het fiscale systeem van Nederland. Illegale tabaksproducten worden vaak verkocht voor een prijs die ver onder de reguliere prijs voor zulke producten ligt. Hiermee ontduikt verdachte de accijnsverplichting die op deze producten van toepassing is en ontstaat ten onrechte een significant concurrentievoordeel. Uit het dossier blijkt dat het nadeel voor de Nederlandse staat door het niet-betalen van de accijns op deze hoeveelheid waterpijptabak is vastgesteld op een bedrag van € 394.873.00. Tot slot heeft het handelen van verdachte een negatieve invloed op het anti-rookbeleid van de Nederlandse overheid. Met de handel in illegale tabaksproducten wordt dit beleid ondermijnd, nu prijsverhogingen door heffingen en accijns worden ontweken. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 21 augustus 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Verdachte is op 3 september 2022 in verzekering gesteld.
Verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank stelt aldus vast dat op 3 september 2022 de redelijke termijn, waarbinnen verdachte dient te worden berecht, is aangevangen. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De datum van dit vonnis is 30 januari 2025; dat betekent dat de redelijke termijn ruim vier maanden is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding moet leiden tot strafvermindering.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat rekening gehouden met straffen die rechters in soortgelijke strafzaken opleggen en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ten aanzien van fraude. Bij een benadelingsbedrag van tussen de € 250.000,00 tot € 500.000,00 schrijven de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor van twaalf tot zestien maanden. In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat verdachte (nog) geen financieel voordeel had behaald bij de productie van de rooktabak.
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met daaraan gekoppeld een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht worden afgetrokken.
6.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de op de beslaglijst vermelde voorwerpen moeten worden verbeurd verklaard, nu dit allemaal voorwerpen betreffen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid.
De raadsvrouw heeft betoogd dat alle op de beslaglijst vermelde voorwerpen moeten worden teruggegeven aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde hoeveelheden accijnsplichtige tabak (onder de nummers 3, 6, 7, 8, 14, 20, 21 en 25) vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien dit voorwerpen betreffen die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De overige, op de beslaglijst vermelde voorwerpen zijn naar het oordeel van de rechtbank voorwerpen die moeten worden verbeurdverklaard, omdat het voorwerpen betreffen met betrekking tot welke het feit is begaan of met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te wetende op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 1, 2, 4, 5, 9, 10, 11, 12, 13, 15, 16 t/m 19 en 22 t/m 24;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 3, 6, 7, 8, 14, 20, 21 en 25.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Pouw, voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. L. Kesteloo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2025.
Buiten staat
Mr. L. Kesteloo is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer 72018/ onderzoek Wake. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van bevindingen binnentreden woning van 3 september 2022, inclusief fotobijlage AMB-005, pag. 36-55.
3.Proces-verbaal van bevindingen volgen en aanhouden verdachten van 3 september 2022, AMB-006, pag. 56, vanaf ‘kortstondig volgen voertuig’, tweede alinea, tot aan pag. 57, onder ‘aanhouding inzittenden’.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 5 september 2022, V-003-03, pag. 190, achtste alinea, pag. 191, een na laatste alinea en pag. 192, twee na laatste alinea.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam] van 5 september 2022, V-005-03, pag. 256 en 257.
6.Het proces-verbaal van bevindingen en overdracht van de Douane Arnhem van 11 november 2022, AMB-013, pag. 96 t/m 98.
7.De bijlagen van het proces-verbaal van bevindingen en overdracht van de Douane Arnhem van 11 november 2022, AMB-013, pag. 99 en 100 en pag. 103 t/m 106.
8.De bijlagen van het proces-verbaal van bevindingen en overdracht van de Douane Arnhem van 11 november 2022, AMB-013, pag. 101 en 102.
9.Te raadplegen via:
10.Het proces-verbaal van bevindingen en overdracht van de Douane Arnhem van 11 november 2022, AMB-013, pag. 97.
11.Zie kennisgeving van inbeslagneming van verbalisant [verbalisant 4], ongenummerde pagina, PDF-pag. 8.
12.Het proces-verbaal van doorzoeking woning van 7 september 2022, IBN-A-001, pag. 110, laatste alinea.