3.3Het oordeel van de rechtbank
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 3 september 2022 is in een vakantiewoning aan de [adres 2] een grote hoeveelheid tabak aangetroffen. Bij het binnentreden en doorzoeken van de woning ter inbeslagname zijn verschillende voorwerpen aangetroffen en in beslag genomen. Deze voorwerpen betroffen onder meer diverse verhuisdozen, vuilniszakken en zwarte bakken met tabak.Naar aanleiding van de aangetroffen voorwerpen in de woning zijn vier personen aangehouden, waaronder verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]).
Verdachte heeft verklaard dat hij, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) gezamenlijk het idee hadden om een chalet te huren en waterpijptabak te produceren. Verdachte heeft aan zijn verloofde [naam] (hierna: [naam]) gevraagd om een chalet te huren. [medeverdachte 2] wist hoe de waterpijptabak moest worden gemaakt. Verdachte en [medeverdachte 1] hielpen bij het tillen en het dicht maken van de zakken. Ook heeft verdachte zwarte plastic bakken, gasflessen en een kookplaat gekocht.
[naam] heeft verklaard dat verdachte vijf maanden voor het ten laste gelegde feit al het idee had om waterpijptabak te produceren. Ongeveer een maand voor het ten laste gelegde feit vroeg hij aan haar om een vakantiehuisje te huren.
Op verzoek van de FIOD hebben douaneambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] monsters genomen van de tabak in de vuilniszakken en de waterpijptabak in de zwarte kunststofbakken. Na weging bleek er in totaal 2.454 kilogram tabak in beslag te zijn genomen. Ook werd vastgesteld dat voor het adres aan de [adres 2] geen vergunning Accijns Goederenplaats was afgegeven.
De genomen monsters zijn opgestuurd naar en onderzocht door het douanelaboratorium. Zij heeft drie van de vier monsters geïdentificeerd als waterpijptabak, goederencode 2403.1100, die zonder verdere behandeling rookbaar is in een waterpijp met behulp van de rookmachine.
Het douanelaboratorium heeft het vierde monster geïdentificeerd als tabak, goederencode 2401.20, die zonder verder behandeling niet rookbaar is. Na versnijden van het monster is de tabak rookbaar met behulp van een rookmachine, aldus het douanelaboratorium.
Op grond van de artikelen 1, 5 en 29 van de Wet op de accijns wordt accijns geheven over tabaksproducten - waaronder tot verbruik bereide tabak in de vorm van sigaren, sigaretten en rooktabak wordt verstaan - en is het niet toegestaan een accijnsgoed voorhanden te hebben dat niet overeenkomstig de bepalingen van die wet in de heffing is betrokken.
Niet ter discussie staat dat de drie waterpijptabakmonsters zijn geïdentificeerd als rooktabak zoals bedoeld in artikel 32 van de Wet op de Accijns. De vraag is of het vierde monster voldoet aan de definitie van rooktabak.
Voor de beoordeling van de vraag of tabak een accijnsgoed als bedoeld in de Wet op de accijns is, is de volgende regelgeving relevant.
Rooktabak; Richtlijn 2011/64/EU
Op 1 januari 2011 is de Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van de Europese Unie (hierna: ‘de Richtlijn’) in werking getreden (en vervolgens in de Wet op de accijns geïmplementeerd). In de Richtlijn zijn algemene beginselen vastgesteld voor de harmonisatie van de structuur en de tarieven van de accijns die de lidstaten op tabaksfabricaten (oftewel tabaksproducten) heffen. Verder zijn in de Richtlijn definities vastgesteld van sigaretten, sigaren, cigarillo’s en andere vormen van rooktabak in het kader van een uniforme en billijke belastingheffing door de lidstaten.
In artikel 5 van de Richtlijn is de definitie van rooktabak gegeven. Volgens het eerste lid van dat artikel wordt daaronder verstaan tabak die is ‘gesneden of op andere wijze versnipperde, gesponnen of tot flakes geperste tabak, die geschikt is om zonder verdere industriële verwerking te worden gerookt’.
Rooktabak; het Eko-arrest
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof) heeft, ter beantwoording van door een verwijzende Tsjechische rechter geformuleerde prejudiciële vragen, in het Eko-arrest van 6 april 2017 (ECLI:EU:C:2017:277) overwogen:
24 Gelet op de in de punten 17 en 18 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte doelstellingen van die richtlijn, mag het begrip „rooktabak” niet restrictief worden uitgelegd.
25 Blijkens de bewoordingen van artikel 5, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/64 moeten twee cumulatieve voorwaarden zijn vervuld: ten eerste, dat de tabak gesneden of op andere wijze versnipperd, gesponnen of tot flakes geperst is en, ten tweede, dat de tabak geschikt is om zonder verdere industriële verwerking te worden gerookt.
28 Bij gebreke van een definitie van de begrippen „gesneden” en „versnipperd” in die richtlijn, moet voor de bepaling van de strekking ervan worden afgegaan op de algemene en gangbare betekenis ervan (zie in die zin arrest van 16 juli 2015, Sommer Antriebs- und Funktechnik, C369/14, EU:C:2015:491, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Met die begrippen waarvan de gebruikelijke betekenis bijzonder ruim is, wordt met name bedoeld, wat het eerste betreft, het resultaat van de handeling die erin bestaat een deel of een stuk van iets weg te nemen met een scherp voorwerp, en wat het tweede betreft, het resultaat van de handeling die erin bestaat iets in stukken te breken of te verdelen.
29 Aangezien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde producten volgens de door de verwijzende rechter verstrekte inlichtingen bestaan uit gedeeltelijk gestripte tabaksbladeren, moeten die producten derhalve worden beschouwd als gesneden of op andere wijze versnipperde tabak in de zin van artikel 5, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/64.
30 Onder het in genoemd artikel 5, lid 1, onder a), gebruikte begrip „industriële verwerking” wordt gewoonlijk de verwerking, doorgaans op grote schaal en volgens een standaardprocedure, van grondstoffen naar materiële goederen bedoeld.
31 Uit de rechtspraak van het Hof volgt in wezen dat eenvoudige handelingen waarmee een niet-afgewerkt tabaksproduct geschikt wordt gemaakt om te worden gerookt, zoals die welke erin bestaat eenvoudigweg een tabaksrolletje in een huls van sigarettenpapier te schuiven, geen „industriële verwerking” vormen (zie naar analogie arresten van 24 september 1998, Brinkmann, C319/96, EU:C:1998:429, punten 18 en 20, en 10 november 2005, Commissie/Duitsland, C197/04, EU:C:2005:672, punten 31 en 32).
32 In die omstandigheden moet worden aangenomen dat een tabaksfabrikaat dat klaar is om te worden gerookt, of eenvoudig met niet-industriële middelen gebruiksklaar kan worden gemaakt, geschikt is om te worden gerookt zonder verdere „industriële verwerking” in de zin van artikel 5, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/64.
(…)
35 Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 2, lid 1, onder c), en artikel 5, lid 1, van richtlijn 2011/64 aldus moeten worden uitgelegd dat gedroogde, platte, onregelmatige, gedeeltelijk gestripte tabaksbladeren die een primaire droging hebben ondergaan en gecontroleerd zijn bevochtigd, die glycerinesporen bevatten en die na gewone voorbereiding (malen of met de hand versnijden) geschikt zijn om te worden gerookt, onder het begrip „rooktabak” in de zin van die bepalingen vallen.
(…)”
Rooktabak; het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar het Eko-arrest bepleit dat het deel van de door de Douane onderzochte tabak waarop het vierde monster ziet, niet kan worden aangemerkt als (accijnsplichtige) rooktabak.
Rooktabak; overweging van de rechtbank
De vraag is of tabak eerst dan kan worden aangemerkt als rooktabak wanneer deze reeds gecontroleerd is bevochtigd met glycerine dan wel een vergelijkbaar middel, hetgeen een industriële bewerking betreft. Het Hof heeft weliswaar vastgesteld dat de tabak waarop de zaak van de verwijzende rechter betrekking had, gecontroleerd was bevochtigd en sporen van glycerine bevatte en geoordeeld dat sprake is van rooktabak, maar dat betekent naar het oordeel van de rechtbank nog
nietdat tabak die niet gecontroleerd bevochtigd is met glycerine (dan wel een ander al dan niet vergelijkbaar middel zoals glycerol of glycol)
nietkan kwalificeren als rooktabak.
De rechtbank vindt steun voor het voorgaande in het document getiteld ‘de standpunten Coördinatiegroep Accijns (hierna in het citaat genoemd: CG) over arrest Eko Tabak’, openbaar gemaakt na een WOO-verzoek.
Advocaat-generaal bij de Hoge Raad Ettema citeert uit dit document in haar conclusie in een belastingzaak van 15 december 2023 (ECLI:NL:PHR:2023:1173). In dit document wordt ingegaan op de vraag of het gecontroleerd bevochtigen (met glycerol) noodzakelijk is om een product voor roken geschikt te maken: 1. Is het gecontroleerd bevochtigen "chemisch" (dus vanuit het product) een absolute voorwaarde om er een rookbaar product van te maken?
De reactie van het Lab luidt dat het gecontroleerd bevochtigen met glycerol of 1,2-propaandiol wordt gedaan om te voorkomen dat sigaretten uitdrogen. Maar het is niet strikt noodzakelijk om tabak gecontroleerd te bevochtigen met glycerol of 1,2-propaandiol om het voor roken geschikt te maken. Op de site van het RIVM is een database te vinden waarbij de samenstelling van sigaretten wordt weergegeven. Hierbij zijn ook sigaretten te vinden die geen glycerol en/of 1,2-propaandiol bevatten. Echter de meeste sigaretten bevatten nog wel glycerol en/of 1.2-propaandiol.
Het Lab heeft een monster van tabaksbladeren klein gesneden en gerookt met de rookmachine. Het rookgedrag was exact hetzelfde als dat voor bevochtigde tabak.
2. Als je het criterium "gecontroleerd bevochtigen" weglaat, wat is dan de uitslag van het monsteronderzoek?
Rooktabak: het oordeel van de rechtbank
De reactie van het Lab is dat de conclusie zeer waarschijnlijk zal zijn dat het product rookbaar is m.b.v. de rookmachine. Met de uitleg van het Eko-arrest mag voor de accijnswetgeving de tabak handmatig gesneden worden, waarna sigarettenhulzen vervolgens gevuld worden met de gesneden tabak, waarna de rooktest wordt uitgevoerd. Na het uitvoeren van de rooktest zal de tabak dan aangemerkt worden als rooktabak voor de accijnswetgeving.
De CG is het eens met de conclusie dat het gecontroleerd bevochtigen en de aanwezigheid van glycerine geen criteria zijn waar voor roken geschikte tabak aan moet voldoen, maar dat dit de kenmerken zijn van het product dat het bij het arrest in geding was. Deze conclusie is in lijn met de bewoordingen van art. 5 Ri. 2011/64.
(…)”
De rechtbank leidt hieruit af dat het gecontroleerd bevochtigen (met glycerine)
nietals een voorwaarde moet worden gezien om een product aan te merken als rooktabak.
De douaneambtenaar heeft aangegeven dat het monster na versnijden rookbaar is met behulp van een rookmachine. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - in het bijzonder het aangehaalde onderdeel 32 van het Eko-arrest - overweegt de rechtbank dat ook dit monster geschikt is om te worden gerookt; immers kan het monster eenvoudig met niet-industriële middelen (versnijden) gebruiksklaar worden gemaakt en daarmee geschikt is om te worden gerookt zonder verdere “industriële verwerking” in de zin van artikel 5, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/64.
Daardoor kan ook dit monster worden gekwalificeerd als rooktabak.
De rechtbank concludeert derhalve dat alle tabak afkomstig uit de vuilniszakken en grote zwarte kunststofbaken kan worden aangemerkt als rooktabak en dat hierover accijns had moeten worden betaald.
De hoeveelheid aangetroffen tabak
De verdediging heeft zich, met een beroep op de kennisgeving van inbeslagneming, op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde hoeveelheid tabak niet bewezen kan worden.
De rechtbank gaat voor de bewezenverklaring uit van het gewicht dat is genoemd in het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3], waarin is geverbaliseerd dat in totaal 2.454 kilogram tabak in beslag is genomen. De rechtbank heeft op grond van het dossier geen aanleiding om te twijfelen aan dat gewicht.
Integendeel, want het wordt ondersteund door het volgende.
In de door de opsporingsambtenaar [verbalisant 4] opgestelde kennisgeving van inbeslaggenomen goederen is immers een aanzienlijk gedeelte van de in beslag genomen tabak niet gespecifieerd in kilo’s, maar in platte tekst benoemd, zoals in de regel “dertig dozen met totaal 772 stuks gevulde zakken, merk Al-Fakher”.
Gedurende de doorzoeking van de woning is door verbalisant [verbalisant 5] vastgesteld dat in de slaapkamer zich een aantal dozen bevond, waarvan er enkele waren geopend. In deze dozen zaten kleinhandelsverpakkingen van één kilogram van het merk Al-Fakher, gevuld met (naar later bleek) waterpijptabak.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in deze kennisgeving van inbeslagneming en de in het proces-verbaal van doorzoeking genoemde hoeveelheden ondersteunend aan de conclusie met betrekking tot de totale hoeveelheid in beslag genomen tabak, neergelegd in het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3].
Voorhanden hebben accijnsgoederen
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of sprake is van het voorhanden hebben en opslaan van de accijnsgoederen door verdachte, nu het op grond van artikel 5, eerste lid, onder b van de Wet op de accijns niet is toegestaan om accijnsgoederen voorhanden te hebben die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing zijn betrokken.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van verdachte zelf en zijn verloofde [naam], volgt dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het gezamenlijke plan hadden om waterpijptabak te produceren. Verdachte verbleef hiervoor in een op zijn verzoek door [naam] gehuurde vakantiewoning. Op deze locatie werd uit de aanwezige tabak ook de waterpijptabak geproduceerd. Verdachte was betrokken bij deze productie door - in ieder geval - voorbereidingen te treffen en de geproduceerde waterpijptabak te verplaatsen en verdelen over zakken, de zakken waterpijptabak dicht te maken en in dozen te verpakken. Verdachte wist dus dat het om tabak ging en hij had daar feitelijke beschikkingsmacht over. Reeds daaruit volgt dat verdachte de tabak voorhanden had.
Er was op deze locatie geen vergunning Accijns Goederenplaats afgegeven. Op de met tabak gevulde kleinhandelsverpakkingen ontbraken de accijnszegels.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verdachte accijnsgoederen buiten een accijnsgoederenplaats voorhanden heeft gehad.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte de hoeveelheid onveraccijnsde tabak opzettelijk voorhanden heeft gehad.
Gelet op wat hiervoor is vastgesteld en verdachte heeft verklaard - hij had met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het gezamenlijke plan om in Nederland waterpijptabak te produceren en hij ook tot uitvoering van dit plan is overgegaan - kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte willens en wetens en dus opzettelijk 2.454 kilogram rooktabak voorhanden heeft gehad.
Verdachte heeft verklaard dat hij, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk het idee hadden om een chalet te huren en waterpijptabak te produceren. Hieruit volgt reeds dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Alle drie hebben vervolgens handelingen verricht, zonder welke de productie en het voorhanden hebben van de (waterpijp)tabak niet mogelijk is geweest. Zo heeft verdachte geholpen met het tillen en het dichtmaken van de zakken met tabak. Ook heeft hij ten behoeve van het maken van de (waterpijp)tabak voorbereidingen getroffen door zijn verloofde het chalet te laten huren, een vacumeermachine, pannen en glucosesiroop te laten aanschaffen en door zelf zwarte plastic bakken, een mixer, gasflessen en kookplaten te kopen. Deze bijdrage van verdachte aan hetgeen hem wordt verweten, is naar het oordeel van de rechtbank alleszins van voldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen.
Gelet op voorgaande, is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met anderen en daarmee van medeplegen.
Voorwaardelijk verzoek raadsvrouw
Nu naar het oordeel van de rechtbank op basis van het dossier de totale hoeveelheid rooktabak kan worden vastgesteld, is de voorwaarde die de raadsvrouw ten grondslag heeft gelegd aan haar verzoek niet vervuld. Het verzoek kan daarmee onbesproken worden gelaten.