3.3.1Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 20 oktober 2024 begaven verbalisanten van de politie zich naar de woning aan de [adres 2] . Zij hadden een melding ontvangen dat de bewoner van de woning, verdachte, op de openbare weg voor zijn woning
“doordraaide”en met twee messen liep te zwaaien.Ter plaatste aangekomen, zagen de verbalisanten dat verdachte inmiddels door andere agenten onder controle werd gehouden. Toen zij uit hun dienstauto stapten, hoorden de verbalisanten één van de buurtbewoonsters tegen hen zeggen:
“Er is meestal ook een vrouw en een klein kind in de woning aanwezig”.Zij zijn daarop naar de woning van verdachte gelopen en zagen, door de openstaande voordeur, een roze kinderschoen in de hal van de woning staan.De verbalisanten betraden vervolgens, zonder toestemming van verdachte en zonder schriftelijke machtiging, de woning van verdachte, omdat daarin mogelijk een of meer personen aanwezig waren die in gevaar waren en/of hulp nodig hadden.Op de begane grond troffen de verbalisanten niemand aan. De verbalisanten verplaatsten zich vervolgens naar de eerste verdieping alwaar zij, achter een dichte deur, een grote ruimte aantroffen. In die ruimte waren geen personen aanwezig, maar stond wel een aantal (deels geopende) dozen met vuurwerk.De verbalisanten hebben, toen hen duidelijk werd dat geen sprake was van een situatie waarin acute hulpverlening noodzakelijk was, de woning van verdachte verlaten.
Nadien werd een machtiging tot binnentreden ter inbeslagname van het in de woning aangetroffen vuurwerk aangevraagd en afgegeven.Het in de woning van verdachte aangetroffen vuurwerk, een hoeveelheid met een gewicht van 663 kilogram, twee dozen knalvuurwerk en drie onbekende stukken vuurwerk, werd daarop in beslaggenomen.Uit onderzoek is gebleken dat (deels) sprake was van professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, namelijk:
- 2.995 stuks bangers;
- 9.927 stuks overig professioneel vuurwerk;
- 273 stuks shells;
- 2 stuks geïmproviseerd vuurwerk;
- meerdere stuks lont.
3.3.2Overwegingen en conclusies
3.3.2.1 Is sprake van vormverzuimen?
Binnentreden van de woning van verdachte
Op grond van artikel 2, lid 1, van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) is voor het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist. Artikel 2, lid 3 Awbi bepaalt echter dat een dergelijke machtiging niet vereist is, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen de woning terstond moet worden betreden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in het onderhavige geval sprake was van een situatie zoals bedoeld in artikel 2, lid 3 Awbi. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake was. Zij overweegt daartoe het volgende.
De verbalisanten gingen ter plaatse vanwege een melding dat verdachte verward gedrag vertoonde en met twee messen liep te zwaaien op de straat voor zijn woning. Verdachte moest ter plekke door collega’s van de verbalisanten onder controle gehouden worden. Uit de mededeling van de buurtbewoonster hebben de verbalisanten afgeleid dat er mogelijk een vrouw en een kind in de woning aanwezig waren. De voordeur van de woning stond open en door die open deur was een kinderschoen te zien, hetgeen de verbalisanten sterkte in hun overtuiging dat er mogelijk een vrouw en/of een kind in de woning van verdachte aanwezig waren. Het was op dat moment niet duidelijk wat zich eerder in de woning van verdachte had afgespeeld.
Het was een reële mogelijkheid dat zich in de woning een of meerdere personen bevonden, die acuut hulp nodig hadden. Dat dit uiteindelijk niet het geval was, doet aan die mogelijkheid niets af.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verbalisanten onder de gegeven omstandigheden de woning van verdachte mochten betreden, zonder de daartoe vereiste schriftelijke machtiging af te wachten.
Eenmaal in de woning van verdachte, waar de verbalisanten op zoek waren naar een vrouw en een kind die mogelijk in nood waren, betraden zij een grote ruimte op de eerste verdieping van de woning. Daar zagen zij de (deels geopende) dozen met vuurwerk staan. Om in die ruimte te kunnen komen, moesten verbalisanten een deur openen. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verbalisanten, door die deur te openen, de woning van verdachte hebben doorzocht, terwijl zij daartoe niet gemachtigd waren.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het openen van een deur niet betekent dat de verbalisanten de woning van verdachte hebben doorzocht. Zij overweegt daartoe dat degene die bevoegd is de woning zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, zich de toegang tot en de doorgang tot enig vertrek in de woning kan verschaffen, voorzover het doel van het binnentreden dit redelijkerwijs vereist. Daaronder valt ook het openen of zelfs forceren van de (tussen)deur van een vertrek (vgl. HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AH9998). Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verbalisanten de deur naar de grote ruimte op de eerste verdieping mochten openen en dat daarmee geen sprake was van doorzoeking van de woning. Het doel van het binnentreden van de woning vereiste immers dat zij achter die deur keken, omdat zij tot dan toe geen (hulpbehoevende) vrouw en kind in de woning hadden aangetroffen, terwijl zij het redelijke vermoeden konden hebben dat die in de woning aanwezig waren.
Nu geen sprake was van onrechtmatig binnentreden van de woning noch van doorzoeking van de woning, worden de in de woning verkregen bewijsmiddelen niet uitgesloten van het bewijs en kunnen zij voor het bewijs gebezigd worden.
3.3.2.2 Bewezenverklaring voorhanden hebben en opslaan
Beschikkingsmacht en wetenschap
Het in de woning van verdachte aangetroffen vuurwerk bleek, na onderzoek, een grote hoeveelheid professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te zijn. De vraag die door de rechtbank beantwoord dient te worden, is of verdachte beschikkingsmacht had over het vuurwerk en of hij daarvan wetenschap had. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Vaststaat dat het vuurwerk werd aangetroffen in de woning van verdachte en dat hij de enige (vaste) bewoner van die woning was. De rechtbank is, gelet daarop, van oordeel dat verdachte de feitelijke beschikkingsmacht heeft gehad over het vuurwerk dat zich in zijn woning bevond.
Bij de vraag of de verdachte wetenschap had van het vuurwerk in zijn woning neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Als uitgangspunt geldt dat de bewoner van een woning weet wat zich in zijn woning bevindt. Daar komt bij dat het ging om een enorme hoeveelheid vuurwerk en dat het vuurwerk bij het openen van de deur van een slaapkamer op de eerste verdieping direct zichtbaar was. Er stonden dozen vol vuurwerk, waarvan een deel geopend was. Naar het oordeel van de rechtbank kan het, gelet op de omstandigheden waaronder het vuurwerk werd aangetroffen, niet anders dan dat verdachte wetenschap had van het in zijn woning aanwezige vuurwerk.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zowel wetenschap had van, als beschikkingsmacht had over het in zijn woning aangetroffen vuurwerk. Het verweer van de raadsvrouw, dat onbekend gebleven personen mogelijk gebruik of misbruik hebben gemaakt van verdachte, vindt geen steun in het procesdossier en is ook ter terechtzitting niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Bij economische delicten gaat het om kleurloos opzet. Daarom is het niet van belang of verdachte al dan niet wist dat het voorhanden hebben en opslaan van het aangetroffen vuurwerk niet was toegestaan. Het gaat erom dat verdachte opzet heeft gehad op de gedraging (de opslag en het voorhanden hebben) en dat is hiervoor door de rechtbank vastgesteld.
Verdachte heeft, gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, opzet gehad op het voorhanden hebben en het opslaan van een grote hoeveelheid professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik.