ECLI:NL:RBOVE:2025:4817

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
24_3573
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herplantplicht opgelegd aan eigenaar bungalowpark en geschil over dwangsommen

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 18 juli 2025, wordt een herplantplicht besproken die door het college van burgemeester en wethouders van Wierden is opgelegd aan de eigenaar van een bungalowpark. De eisers, de eigenaren van het bungalowpark, zijn het niet eens met de omvang van deze herplantplicht, de verlenging van de termijn om aan deze plicht te voldoen, en de weigering van het college om dwangsommen in te vorderen. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de herplantplicht is opgelegd en waarom de termijn is verlengd. De rechtbank komt tot de conclusie dat de eisers in hun beroep gelijk krijgen en dat de herplantplicht niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt de besluiten van het college en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers. De rechtbank oordeelt verder dat de weigering van het college om een invorderingsbesluit te nemen niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat de dwangsommen van rechtswege zijn verbeurd. De rechtbank vernietigt ook het besluit tot intrekking van de last onder dwangsom, omdat het college niet zorgvuldig heeft gehandeld. De uitspraak heeft belangrijke gevolgen voor de handhaving van de herplantplicht en de invordering van dwangsommen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3573

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [woonplaats], respectievelijk eiser en eiseres (hierna tezamen: eisers) (gemachtigde: mr. M.A. Jansen),
en
het college van burgemeester en wethouders van Wierden(hierna: het college), verweerder (gemachtigde: [gemachtigde]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een herplantplicht die het college door middel van een last onder dwangsom heeft opgelegd aan de eigenaar van een bungalowpark. Eisers zijn het niet eens met (de omvang van) deze herplantplicht. Ook zijn zij het er niet mee eens dat het college de termijn waarin aan deze plicht moest worden voldaan, heeft verlengd, dat het college heeft geweigerd om dwangsommen in te vorderen en dat het college de last inmiddels weer heeft ingetrokken. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor deze herplantplicht, of het college de begunstigingstermijn mocht verlengen, of het college een invorderingsbesluit had moeten nemen en of het college de last onder dwangsom mocht intrekken.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college (de omvang van) de herplantplicht onvoldoende heeft gemotiveerd en de begunstigingstermijn niet had mogen verlengen. Verder komt zij tot het oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen dwangsommen zijn ingevorderd en waarom de last onder dwangsom is ingetrokken
.Eisers krijgen dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. In een besluit van 15 september 2021 heeft het college aan [naam 1] (hierna: [naam 1]) een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot een herplantplicht. In een besluit van 22 februari 2022 heeft het college deze last onder dwangsom gewijzigd. In een besluit van 28 februari 2024 heeft het college een verzoek van eisers tot het nemen van een invorderingsbeschikking met betrekking tot de in het besluit van 15 september 2021 opgelegde last onder dwangsom afgewezen.
2.1.
Met een besluit van 27 augustus 2024 (hierna: het bestreden besluit A) heeft het college het bezwaar van eisers tegen de besluiten van 22 februari 2022 en 28 februari 2024 gegrond verklaard en de besluiten van 22 februari 2022 en 28 februari 2024 herroepen. Daarnaast heeft het college in het bestreden besluit A aan [naam 1] een nieuwe last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot een gewijzigde herplantplicht.
2.2.
Met een besluit van 6 februari 2025 (hierna: het bestreden besluit B) heeft het college de begunstigingstermijn van de bij het bestreden besluit A opgelegde last onder dwangsom verlengd.
2.3.
Met een besluit van 6 maart 2025 (hierna: het bestreden besluit C) heeft het college geweigerd een invorderingsbesluit te nemen wegens het overtreden van de bij het bestreden besluit A opgelegde last onder dwangsom.
2.4.
Met een besluit van 7 april 2025 (hierna: het bestreden besluit D) heeft het college de in het bestreden besluit A opgelegde last onder dwangsom ingetrokken.
2.5.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit A. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

De niet betwiste feiten
3. De rechtbank stelt vast dat de volgende feiten tussen partijen niet betwist zijn.
3.1.
[naam 1] is de eigenaar van het bungalowpark aan de [adres] (hierna: het bungalowpark). Op het bungalowpark zijn meerdere bomen gekapt zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning (hierna: kapvergunning). Het gaat daarbij in de eerste plaats om tien eiken die deel uitmaakten van een bomensingel die staat op de percelen gemeente Wierden, sectie I, nummers [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] (voorheen [locatie 4] en [locatie 5]) (hierna: de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]). Deze bomen zijn gekapt om ruimte te maken voor een bouwweg die inmiddels weer is verwijderd. De locatie van deze bomen zal in het vervolg van deze uitspraak worden aangeduid als “de bouwweg”. Daarnaast zijn ook tien bomen gekapt op de percelen gemeente Wierden, sectie I, nummer [locatie 6], en sectie S, nummer [locatie 7], in de omgeving van de parkeerplaats bij de hoofdingang van het bungalowpark (hierna: de percelen [locatie 6] en [locatie 7]).
3.2.
Op 9 januari 2017 heeft eiser het college verzocht om handhavend op te treden tegen het kappen van (onder meer) deze bomen. In eerste instantie heeft het college dit verzoek afgewezen en heeft het college de gelegenheid geboden om alsnog een kapvergunning aan te vragen. Vervolgens heeft het college de door [naam 1] aangevraagde kapvergunning verleend. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dit bezwaar is de kapvergunning alsnog geweigerd en heeft het college besloten om alsnog handhavend op te treden tegen de kap van de bomen in strijd met artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in combinatie met artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening Gemeente Wierden 2010 (hierna: de Bomenverordening 2010).
3.3.
Eisers zijn eigenaar van de percelen gemeente Wierden, sectie I, nummers [locatie 8] en [locatie 9] (hierna: de percelen [locatie 8] en [locatie 9]). Deze percelen liggen op het bungalowpark, op een afstand van ongeveer 50 meter van de bouwweg. Op deze percelen staat de vakantiewoning van eisers.
3.4.
In een besluit van 30 oktober 2017 (hierna: het dwangsombesluit van 2017) heeft het college [naam 1] onder oplegging van een dwangsom gelast om de in 3.2. genoemde overtreding van de Wabo en de Bomenverordening 2010 te beëindigen. Daartoe moet [naam 1] vóór 1 februari 2018 tien nieuwe eiken aanplanten op de locatie van de gevelde houtopstand (de rechtbank begrijpt: langs de bouwweg) en tien extra inheemse bomen aanplanten op zijn terrein. Deze twintig bomen moeten een doorsnede van minimaal 18 centimeter (hierna: cm) hebben en moeten zijn voorzien van een kluit. Het plantgat voor deze bomen moet ten minste zijn voorzien van 10 kubieke meter (hierna: m³) teelaarde of bomengrond. Verder moeten deze twintig bomen gedurende drie jaar worden verzorgd door onder meer water te geven in droge periodes. Na drie jaar moeten er bomen staan die voldoende gezond zijn. In het besluit is bepaald dat, als niet aan deze last wordt voldaan, een dwangsom wordt verbeurd van € 500,- per niet aangeplante boom per constatering dat de overtreding voortduurt tot een maximum van € 20.000,-.
3.5.
Op 25 januari 2018 heeft een toezichthouder van de gemeente een controle uitgevoerd op het bungalowpark. In het rapport van deze controle staat dat op een locatie op perceel [locatie 7], ten westen van de hoofdingang, vier zomereiken zijn geplaatst, dat op perceel [locatie 6], ten oosten van de hoofdingang bij de parkeerplaats, zes zomereiken zijn geplaatst en dat op een locatie op de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3], langs de bouwweg, tien zomereiken zijn geplaatst. Ook staat in het rapport dat 60% van deze bomen een stamomtrek heeft van 20 cm, dat 40% van de bomen een stamomtrek heeft tussen 16 en 18 cm en dat alle bomen een goede kwaliteit hebben en met goede zorg zijn geplaatst.
3.6.
Op 29 juli 2020 heeft een toezichthouder van de gemeente een hercontrole uitgevoerd bij het bungalowpark. In het rapport van deze controle staat dat 90% van de aangeplante bomen dood is en de overige 10% een matige tot slechte conditie heeft. Verder staat in het rapport dat op de bouwweg een bosplantsoen zou worden aangeplant, maar dit nog niet is gerealiseerd.
3.7.
In een besluit van 15 september 2021 (hierna: het dwangsombesluit van 2021) heeft het college [naam 1] opnieuw onder oplegging van een dwangsom gelast om de in 3.2. genoemde overtreding van de Wabo en de Bomenverordening 2010 te beëindigen. Daartoe moet [naam 1] vóór 1 februari 2022 tien zomereiken aanplanten op de bouwweg op de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] (locatie A), vier zomereiken aanplanten ten westen van de hoofdingang van het bungalowpark op de percelen [locatie 6] en [locatie 7] (locatie B), zes zomereiken aanplanten ten oosten van de hoofdingang van het bungalowpark op perceel [locatie 6] (locatie C) en een bosplantsoen aanplanten op de plek van de bouwweg (hierna: last 1). Daarnaast moet [naam 1] ervoor zorgen dat er op 1 februari 2025 twintig gezonde bomen staan op de locaties A, B en C en een gezond bosplantsoen staat op de plek van de bouwweg (hierna: last 2). In dit besluit is bepaald dat, als niet aan last 1 wordt voldaan, een dwangsom wordt verbeurd van € 500,- per niet aangeplante boom per constatering en een dwangsom wordt verbeurd van € 500,- per constatering dat het bosplantsoen niet is aangeplant, en dat hiervoor een gezamenlijk maximum geldt van € 10.000,-. Ook is in dit besluit bepaald dat, als bij hercontrole (na afloop van de begunstigingstermijn op 1 februari 2025) blijkt dat een deskundigenrapport laat zien dat er geen gezonde bomen en een gezond inheems bosplantsoen aanwezig zijn, een dwangsom wordt verbeurd van € 500,- per niet gezonde boom of inheems bosplantsoen tot een maximum van € 10.000,-. Het college heeft aan deze last onder dwangsom een zakelijke werking toegekend, zodat deze ook geldt voor eventuele rechtsopvolgers.
3.8.
In een rapport van 31 januari 2022 heeft bomendeskundige [naam 2] (hierna: [naam 2]) geconstateerd dat er 20 bomen zijn aangeplant, maar dat daarvan slechts drie bomen zijn aangeslagen (twee langs de bouwweg en één bij de parkeerplaats). Ook heeft de bomendeskundige geconstateerd dat het bosplantsoen niet is aangeplant. De bomendeskundige heeft een alternatief herplantingsplan geadviseerd. Dit plan houdt in dat (naast de drie aangeslagen bomen) vier bomen worden herplant langs de bouwweg, zes bomen worden herplant langs de parkeerplaats, zeven bomen worden herplant binnen de uitbreiding van het bungalowpark en een bosplantsoen bestaande uit een inheems assortiment wordt herplant op perceel [locatie 10] (hierna: het alternatieve herplantingsplan).
3.9.
Op 9 februari 2022 heeft een toezichthouder van de gemeente tijdens een controle vastgesteld dat is voldaan aan het alternatieve herplantingsplan.
3.10.
In het besluit van 22 februari 2022 heeft het college de bij het besluit van 15 september 2021 opgelegde last onder dwangsom gewijzigd, in die zin dat last 2 van toepassing is op de locaties die zijn genoemd in het alternatieve herplantingsplan.
3.11.
In een brief van 22 december 2023 hebben eisers het college erop gewezen dat de in het dwangsombesluit van 2021 opgelegde last onder dwangsom nog niet is uitgevoerd en hebben zij het college gevraagd hen te informeren over de stappen die zullen worden genomen richting de overtreder. In reactie daarop heeft het college in een brief van 2 februari 2024 verwezen naar het rapport van de bomendeskundige, de controle van 9 februari 2022 en het besluit van 22 februari 2022.
3.12.
In een brief van 31 januari 2024 hebben eisers het college verzocht om een invorderingsbesluit te nemen over de in het dwangsombesluit van 2021 opgelegde last onder dwangsom, omdat daar niet aan is voldaan. Daarnaast hebben eisers het college verzocht om een nieuwe last op te leggen met een hogere dwangsom.
3.13.
In het besluit van 28 februari 2024 heeft het college geweigerd om een invorderingsbesluit te nemen en om een nieuwe last onder dwangsom op te leggen.
3.14.
Op 23 mei 2024 heeft een toezichthouder van de gemeente tijdens een controle vastgesteld dat het bosplantsoen op het perceel [locatie 10] weer is verwijderd. Ook is tijdens deze controle vastgesteld dat van de vier bomen die op 9 februari 2022 waren herplant langs de bouwweg twee bomen weer zijn verwijderd en dat van de zes bomen die waren herplant bij de parkeerplaats één weer is verwijderd en één dood is. Verder is vastgesteld dat de overige herplante bomen nog aanwezig zijn.
3.15.
Met het bestreden besluit A heeft het college het bezwaar van eisers tegen de besluiten van 22 februari 2022 en 28 februari 2024 gegrond verklaard en heeft het college deze besluiten herroepen.
Daarnaast heeft het college met het bestreden besluit A aan [naam 1] een nieuwe last onder dwangsom opgelegd. Het college heeft [naam 1] gelast om de overtreding van artikel 2.2, aanhef en onder g, van de Wabo, gelezen in combinatie met artikel 2 van de Bomenverordening 2010 vóór 1 februari 2025 ongedaan te maken. [naam 1] moet als gevolg daarvan het volgende doen.
De twee verwijderde zomereiken langs de bouwweg moeten worden herplant (gecompenseerd) op locatie 1.
Twee bomen moeten worden herplant nabij de parkeerplaatsen bij de hoofdingang van het bungalowpark (locatie 2).
De onder 1 en 2 genoemde bomen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
- de bomen moeten eiken zijn;
- de bomen moeten een minimale boom-maat hebben van 12-14 cm (omtrek), gemeten op een hoogte van 1 meter (hierna: m);
- de bomen moeten voldoende ruimte hebben om te kunnen groeien;
- de bomen moeten – als ze niet zijn aangeslagen – telkens binnen zes maanden na uitval zijn vervangen.
4. Een bosplantsoen moet worden aangelegd aansluitend aan het gerooide bosplantsoen op de bouwweg (locatie 1).
5. Het bosplantsoen moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
- de aanplant moet inheems zijn, zoals hazelaar, meidoorn, Gelderse roos en lijsterbes;
- de hoogte van de aanplant is maximaal 100 cm;
- er mag geen sprake zijn van een talud;
- de aanplant moet voldoende ruimte hebben om uit te kunnen groeien;
- de aanplant die niet is aangeslagen, moet telkens binnen zes maanden na uitval zijn vervangen;
- het te herplanten bosplantsoen moet ten minste 90 vierkante meter (hierna: m²) zijn.
6. Voor de genoemde herplant van de bomen en de aanplant van het bosplantsoen geldt een instandhoudingsplicht.
Het college heeft de genoemde locaties aangegeven op een bij het besluit gevoegde situatietekening. Locatie 1 betreft de bouwweg op de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Locatie 2 is het gebied ten oosten en ten westen van de hoofdingang van het bungalowpark op de percelen [locatie 7] en [locatie 6].
Het college heeft aan deze last een dwangsom verbonden van maximaal € 15.000,-. Het college heeft bepaald dat als het bosplantsoen niet is aangelegd vóór 1 februari 2025 een dwangsom wordt verbeurd van € 5.000,-, dat als de twee eiken op locatie 1 niet zijn aangeplant vóór 1 februari 2025 een dwangsom wordt verbeurd van € 5.000,- en dat als de twee eiken op locatie 2 niet zijn aangeplant vóór 1 februari 2025 een dwangsom wordt verbeurd van € 5.000,-. Het college heeft aan de last onder dwangsom een zakelijke werking toegekend, zodat deze ook geldt voor eventuele rechtsopvolgers.
Verder heeft het college bij het bestreden besluit A opnieuw besloten om geen invorderingsbesluit te nemen omdat de rechtsvordering tot betaling van de verbeurde dwangsommen is verjaard.
3.16.
Met het bestreden besluit B heeft het college de begunstigingstermijn van de bij het bestreden besluit A opgelegde last onder dwangsom verlengd tot 1 mei 2025.
3.17.
Op 11 februari 2025 hebben eisers het college verzocht dwangsommen in te vorderen wegens het overtreden van de bij het bestreden besluit A opgelegde last. In het bestreden besluit C heeft het college dit geweigerd.
3.18.
Op 31 maart 2025 heeft een toezichthouder van de gemeente tijdens een controle vastgesteld dat twee eiken zijn herplant (gecompenseerd) op locatie 1, twee eiken zijn herplant op locatie 2 en een bosplantsoen van 90 m², bestaande uit inheemse beplanting, is aangeplant op locatie 1.
3.19.
Met het bestreden besluit D heeft het college de in het bestreden besluit A opgelegde last onder dwangsom ingetrokken, omdat aan deze last is voldaan.
Waartegen is het beroep gericht?
4. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit A. Dit besluit gaat in de eerste plaats over (het bezwaar van eisers tegen) de door het college aan [naam 1] opgelegde last onder dwangsom in verband met een herplantingsplicht. Daartegen richt zich het beroep van eisers. Daarnaast is in het bestreden besluit A is ook geweigerd om een invorderingsbesluit te nemen. Daartegen is het beroep van eisers niet gericht.
4.1.
De in het bestreden besluit A opgelegde herplantingsplicht bestaat uit meerdere onderdelen, te weten uit het herplanten van bomen langs de bouwweg, het herplanten van bomen in de omgeving van de hoofdingang van het bungalowpark en het herplanten van een bosplantsoen. Uit de door eisers ingediende beroepsgronden volgt dat hun beroep zich alleen richt tegen (de omvang van) de verplichting tot het herplanten van bomen langs de bouwweg. Eisers hebben dit ter zitting desgevraagd bevestigd. Daarom zal de rechtbank in deze uitspraak alleen ingaan op dit deel van de herplantingsplicht.
4.2.
Op 6 februari 2025 heeft het college een nieuw besluit genomen (het bestreden besluit B), waarbij de begunstigingstermijn van de in het bestreden besluit A opgelegde last onder dwangsom is verlengd. Dit betreft een besluit tot wijziging van het bestreden besluit A. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van rechtswege mede betrekking heeft op het bestreden besluit B, nu eisers daar belang bij hebben.
4.3.
Op 6 maart 2025 heeft het college een nieuw besluit genomen (het bestreden besluit C), waarbij is geweigerd om een invorderingsbesluit te nemen wegens de gestelde overtreding van de in het bestreden besluit A opgelegde last onder dwangsom. Op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Awb heeft het beroep tegen een last onder dwangsom mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het in de rede dat deze bepaling ook toepassing vindt in de gevallen dat het college niet besluit om tot invordering over te gaan of dat weigert. [1] Eisers hebben het bestreden besluit C betwist. Daarom is de rechtbank is van oordeel dat het beroep op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Awb van rechtswege ook mede betrekking heeft op het bestreden besluit C.
4.4.
Op 7 april 2025 heeft het college een nieuw besluit genomen (het bestreden besluit D), waarbij de in het bestreden besluit opgelegde last onder dwangsom is ingetrokken. Dit betreft een besluit tot intrekking van het bestreden besluit A. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege ook mede betrekking heeft op het bestreden besluit D, nu eisers daar belang bij hebben.
Toetsingskader
5. De rechtbank gaat in deze zaak uit van het volgende toetsingskader.
5.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden.
Als een verzoek om handhaving van de Wabo is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 9 januari 2017.
Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven. Bij besluit van 15 september 2021 heeft het college aan [naam 1] een (tweede) last onder dwangsom opgelegd.
Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
5.2.
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning
5.3.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening 2010 is het verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een boom en/of een houtopstand te vellen of te doen vellen.
5.4.
Volgens regel 4 van de door het college gehanteerde Beleidsregels ter bescherming van bomen en landschap 2018 (hierna: de beleidsregels) wordt in beginsel geen vergunning verstrekt voor bomen die tijdelijk in de weg staan bij de realisatie van een bouw- en/of infrastructureel werk. In enkele gevallen kan onder voorwaarden medewerking worden verleend. De taxatiewaarde van de boom moet opnieuw in de omgeving of het plangebied worden geïnvesteerd door aanplant van bomen en/of (inheemse) struiken.
Volgens regel 7 van de beleidsregels vindt herplant of compensatie plaats waar dit mogelijk en landschappelijk gewenst is. De kwaliteit van het (groen)plan is maatgevend. In principe geldt daarbij het uitgangspunt dat een boom wordt herplant door een boom en een houtwal door een houtwal etc. In het plan is aandacht voor natuurlijke grenzen, hoogteverschillen en kadastrale grenzen.
Gaat de opgelegde last ver genoeg?
6. Eisers stellen zich op het standpunt dat de herplantplicht die in het bestreden besluit A is opgelegd niet ver genoeg gaat, omdat daarmee de inbreuk die [naam 1] heeft gemaakt op het landschap niet wordt hersteld. De essentie van de herplantplicht is dat op dezelfde locatie waar zonder vergunning bomen zijn gekapt weer bomen worden geplant. Dat betekent onder meer dat de boomsingel moet worden hersteld. De boomsingel is een kenmerkend en landschappelijk waardevol element waar eisers uitzicht op hebben. Aanvankelijk heeft het college [naam 1] gelast om tien eiken te planten langs de boomsingel. In het besluit van 22 februari 2022 heeft het college deze verplichting afgezwakt en is ingestemd met een alternatief herplantingsplan waarbij minder bomen langs de singel hoeven te worden geplant. Volgens eisers is dit alternatieve plan ontoereikend, omdat de singel niet is hersteld met de aanplant van twee eiken. Eisers zijn van mening dat het college niet heeft onderbouwd waarom het oorspronkelijk gelaste herstel niet mogelijk zou zijn. Het enkele feit dat een eerdere aanplant het niet heeft gered, betekent niet dat herstel niet mogelijk is. Dat de eerdere aanplant niet is uitgegroeid tot volwaardige bomen is volgens eisers een gevolg van een gebrekkige aanplant en ontoereikende verzorging. Volgens eisers is in de singel voldoende ruimte om tien bomen te herplanten. Verder zijn eisers van mening dat het college ten onrechte geen dwangsom heeft verbonden aan de verplichting om de aan te planten bomen in stand te houden en niet aangeslagen bomen binnen zes maanden te vervangen.
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat overeenkomstig de beleidsregels is gezocht naar een evenredige maatwerkoplossing. Volgens het college is met de gewijzigde last geprobeerd om zoveel mogelijk de oude situatie te herstellen, maar is dit zeer complex. Twee eiken zijn herplant op het eigendom van iemand anders en deze zijn nadien weer gerooid. Daarnaast nemen de bestaande bomen veel licht en water weg, waardoor de kans bestaat dat nieuw aan te planten bomen niet zullen aanslaan. Hier is rekening mee gehouden bij het opleggen van de herplantplicht. Het college is van mening dat eisers hun standpunt dat de inbreuk op het landschap niet wordt hersteld door de gewijzigde last niet hebben onderbouwd. Het college wijst erop dat eisers vanuit de tuin van hun recreatiewoning slechts marginaal zicht hebben op de boomsingel. Verder wijst het college erop dat de groendeskundige van de gemeente en de groenbeheerder van het bungalowpark toezien op de voortgang van de te herplanten bomen. Bij het niet aanslaan van bomen kunnen tijdig passende maatregelen worden genomen, zoals het vervangen van niet aangeslagen bomen.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college zijn standpunt dat de in het bestreden besluit A opgelegde herplantplicht zal leiden tot voldoende herstel van de situatie die is ontstaan door het kappen van tien bomen langs de bouwweg onvoldoende heeft gemotiveerd. Zij zal dit hierna uitleggen.
6.2.1.
De rechtbank stelt voorop dat een herplantplicht een herstelkarakter heeft. Hieruit volgt dat de herplant in beginsel een equivalent dient te vormen van hetgeen verloren is gegaan door het zonder vereiste vergunning vellen van bomen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening 2010. [2] Dit volgt ook uit de regels 4 en 7 van de door het college gehanteerde beleidsregels.
6.2.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat langs de bouwweg tien bomen zijn geveld. Naar aanleiding daarvan heeft het college in het dwangsombesluit van 2021 aan [naam 1] de verplichting opgelegd om op/langs de bouwweg tien bomen te herplanten. In het besluit van 22 februari 2022 is dit aantal op basis van het alternatieve herplantingsplan van [naam 2] teruggebracht tot zes bomen. Deze zes bomen zijn ook daadwerkelijk aangeplant, maar twee daarvan zijn vervolgens door de nieuwe eigenaar weer verwijderd. In het bestreden besluit A heeft het college aan [naam 1] de verplichting opgelegd om vóór 1 februari 2025 twee (extra) zomereiken aan te planten nabij de bouwweg. [naam 1] heeft na 1 februari 2025 voldaan aan deze verplichting.
6.2.3.
Het is de rechtbank niet duidelijk hoeveel bomen er op dit moment zijn herplant en ook nog aanwezig zijn langs de bouwweg. Eisers stellen dat het om slechts drie bomen gaat, waaronder de twee bomen die na 1 februari 2025 zijn geplant. Uit het controlerapport van 31 maart 2025 blijkt alleen dat langs de bouwweg twee bomen zijn herplant. De rechtbank begrijpt dat het daarbij gaat om de twee bomen die na 1 februari 2025 zijn geplant. De gemachtigde van het college kon op de zitting geen antwoord geven op de vraag om hoeveel bomen het in totaal gaat. Uit het dossier is de rechtbank gebleken dat er in ieder geval niet meer dan zes bomen zijn herplant.
6.2.4.
Het college heeft het terugbrengen van het aantal bomen dat langs de bouwweg moet worden herplant (van tien naar zes) gebaseerd op het alternatieve herplantingsplan dat is geadviseerd in het rapport van [naam 2] van 31 januari 2022. In dit rapport staat onder meer dat van de tien bomen die in eerste instantie waren herplant langs de bouwweg slechts twee bomen zijn aangeslagen. [naam 2] heeft aangegeven dat de standplaats van de bomen verre van gunstig is, omdat de bomen min of meer op een talud groeien en bovendien onder de boomkroon van andere bomen staan. Daardoor wordt de kans op overleving volgens [naam 2] sterk gereduceerd. Ook zorgt de standplaats volgens [naam 2] voor afzijdige groei. [naam 2] heeft geconcludeerd dat er, naast de twee aangeslagen bomen, langs de bouwweg vier mogelijkheden zijn voor de aanplant van een boom met toekomstperspectief.
6.2.5.
Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat de partij over het advies heeft aangevoerd. [3]
6.2.6.
Eisers hebben ter onderbouwing van hun standpunt dat er in de singel voldoende ruimte is om tien bomen te herplanten een rapport overgelegd van [bedrijf] van 10 mei 2025 (hierna: het rapport van [bedrijf]). In dit rapport is geconcludeerd dat de aanplant van tien nieuwe eiken langs de bouwweg zeker mogelijk is, gezien de ruime open strook van ruim 20 meter in het midden van de oorspronkelijke singel, en dat deze eiken hier tot volle wasdom kunnen uitgroeien.
6.2.7.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport van [bedrijf] concrete aanknopingspunten geeft voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van [naam 2] over het aantal bomen dat kan worden herplant langs de bouwweg. Het college heeft deze twijfel niet weggenomen. Het college heeft het rapport van [bedrijf] niet voorgelegd aan [naam 2] en heeft zelf ook niet gemotiveerd waarom de in dat rapport getrokken conclusies niet juist zijn. Daarom kon het college niet zonder meer afgaan op het rapport van [naam 2].
6.2.8.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom langs de bouwweg niet meer dan zes bomen kunnen worden herplant. Hierbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat aan het dwangsombesluit van 2021 derdenwerking is toegekend. Daarom hoeft de omstandigheid dat een deel van de bouwweg inmiddels is verkocht aan een derde er niet toe te leiden dat minder bomen te worden herplant langs die bouwweg. Verder is de rechtbank van oordeel dat het college ook onvoldoende heeft gemotiveerd wat nodig is om de situatie langs de bouwweg, zoals deze was voor de illegale velling, te herstellen. Daarbij is van belang dat in het rapport van [naam 2] niet op deze vraag wordt ingegaan. Deze beide aspecten tezamen brengen de rechtbank tot de conclusie dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom er in dit geval aanleiding bestond om af te wijken van het uitgangspunt dat de herplant in beginsel een equivalent moet zijn van wat verloren is gegaan door het zonder vereiste vergunning vellen van bomen.
6.2.9.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het college in het bestreden besluit A ten onrechte geen dwangsom heeft verbonden aan de in lastonderdeel 3 genoemde verplichting om niet aangeslagen bomen telkens binnen zes maanden na uitval te vervangen en de in de lastonderdeel 6 genoemde instandhoudingsplicht. Zonder dwangsom zijn deze onderdelen van de last betekenisloos. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er in dit geval – gelet op de voorgeschiedenis – des te meer aanleiding om deze verplichtingen op te leggen en daaraan een dwangsom te verbinden. Bovendien is in het dwangsombesluit van 2021 en het (wijzigings)besluit van 22 februari 2022 ook een instandhoudingsverplichting opgelegd voor (onder meer) de bomen die herplant moesten worden langs de bouwweg en is daar in deze besluiten ook een dwangsom aan verbonden.
6.2.10.
Uit het voorgaande volgt dat deze beroepsgrond slaagt.
Mocht het college de begunstigingstermijn verlengen?
7. Eisers stellen zich op het standpunt dat het college de begunstigingstermijn van de in bestreden besluit A opgelegde last onder dwangsom niet had mogen verlengen, omdat die termijn op 1 februari 2025 al was verstreken en de dwangsommen ten bedrage van in totaal € 15.000,- toen al waren verbeurd.
7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het de begunstigingstermijn in redelijkheid heeft kunnen verlengen tot 1 mei 2025. Het college erkent dat de begunstigingstermijn op 1 februari 2025, en dus vóór de verlenging, is verstreken. Het college merkt op dat [naam 1] kort na een overleg van 23 december 2024 digitaal een verzoek heeft gedaan voor het verlengen van de termijn, maar dat dit verzoek nooit door de gemeente is ontvangen. Nadat [naam 1] op 4 februari 2025 had geïnformeerd naar de beslissing op het verlengingsverzoek en hem was verteld dat dit verzoek niet was ontvangen, heeft hij dezelfde dag nog een verzoek ingediend tot het verlengen van de begunstigingstermijn. Volgens het college kan de begunstigingstermijn in een geval als dit op grond van artikel 5:34, eerste lid, van de Awb alleen worden verlengd in geval van overmacht. Het college is van mening dat daarvan sprake is, omdat de locaties waar de herplant moet plaatsvinden door de vele neerslag in de maanden november en december 2024 en januari 2025 en de hoge grondwaterstand op het terrein van het bungalowpark erg nat waren, waardoor het voor [naam 1] tijdelijk onmogelijk was aan de last te voldoen.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college niet bevoegd was om de begunstigingstermijn in het bestreden besluit B te verlengen, omdat die termijn op het moment dat dit besluit werd genomen al was verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat [naam 1] vóór het verstrijken van de begunstigingstermijn een verzoek tot verlenging van die termijn heeft ingediend. [4] Uit het dossier blijkt dat [naam 1] heeft gesteld dat hij kort na 23 december 2024 digitaal een verlengingsverzoek heeft ingediend. Het college heeft echter gesteld dat het dit verzoek niet heeft ontvangen en [naam 1] heeft geen bewijs overgelegd van het indienen van dit verzoek. Hieruit volgt dat deze beroepsgrond slaagt.
Kon het college in het bestreden besluit C weigeren een invorderingsbesluit te nemen?
8. Eisers stellen zich op het standpunt dat het college ten onrechte heeft geweigerd om een invorderingsbesluit te nemen. Eisers zijn van mening dat het college de begunstigingstermijn niet had mogen verlengen, zodat deze eindigde op 1 februari 2025. Nu niet vóór die datum aan de last is voldaan, zijn volgens eisers van rechtswege dwangsommen verbeurd.
8.1.
Het college heeft aan de weigering om een invorderingsbesluit te nemen in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat de last niet is overtreden en er dus geen dwangsommen zijn verbeurd. Daartoe heeft het college aangevoerd dat de begunstigingstermijn van de last met het bestreden besluit B is verlengd tot 1 mei 2025 en de last voor die datum is uitgevoerd. In de tweede plaats heeft het college aan de weigering ten grondslag gelegd dat ten tijde van het bestreden besluit C nog moest worden beslist op het beroep tegen de last onder dwangsom en de verlenging van de begunstigingstermijn, waardoor de bestreden besluiten A en B nog niet onherroepelijk waren.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college de weigering om een invorderingsbesluit te nemen niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Zij zal dit hierna uitleggen.
8.2.1.
De oorspronkelijke begunstigingstermijn van de last is geëindigd op 1 februari 2025. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, was het college niet bevoegd om die termijn te verlengen. De last is niet vóór 1 februari 2025 uitgevoerd. Hieruit volgt dat de last is overtreden en dat de daaraan verbonden dwangsommen van rechtswege zijn verbeurd.
8.2.2.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat bij een besluit over de invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht moet worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van de oplegging van een last onder dwangsom. Ook de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Awb gaat hiervan uit. Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dat verbeurde dwangsommen dus worden ingevorderd. [5] Alleen in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. [6]
8.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding konden geven om van invordering af te zien. De door het college genoemde omstandigheid dat de besluiten tot het opleggen van de last onder dwangsom en het verlengen van de begunstigingstermijn nog niet onherroepelijk waren, is niet een dergelijke bijzondere omstandigheid. Het instellen van een rechtsmiddel tegen een last onder dwangsom (of de verlenging van de daaraan verbonden begunstigingstermijn) heeft geen schorsende werking. Hieruit volgt dat deze beroepsgrond slaagt.
Mocht het college in het bestreden besluit D de last onder dwangsom intrekken?
9. Eisers stellen zich op het standpunt dat het college de last onder dwangsom ten onrechte heeft ingetrokken. Daartoe voeren zij aan dat nog niet aan de last is voldaan, omdat de bomen nog niet de voorgeschreven dikte hebben. Daarnaast zijn eisers van mening dat de intrekking voorbarig is, omdat de last niet alleen ziet op het aanplanten van de bomen, maar ook op de instandhouding daarvan. Zij wijzen erop dat in de last een verplichting is opgelegd om telkens na zes maanden te herplanten als de bomen niet zijn aangeslagen. Eisers zijn van mening dat deze verplichtingen in dit geval te meer van belang zijn omdat de eerder voorgeschreven aanplant weer is verwijderd. Volgens eisers moet de last worden gehandhaafd om de instandhoudingsverplichting te kunnen afdwingen.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college het besluit tot het intrekken van de last onder dwangsom niet zorgvuldig heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Uit het dossier blijkt niet dat de bomen de in de last genoemde dikte hebben. Bovendien hebben eisers er terecht op gewezen dat de last niet alleen ziet op het herplanten van de bomen en het bosplantsoen, maar ook op het instandhouden daarvan. Daarom is de rechtbank het met eisers eens dat het intrekken van de last op basis van de door het college genoemde gronden voorbarig is. Hieruit volgt dat deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep tegen het bestreden besluit A is gegrond, omdat het in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit A voor zover dit betrekking heeft op het besluit van 22 februari 2022 en voor zover daarbij een last onder dwangsom is opgelegd. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eisers tegen het besluit van 22 februari 2022 met inachtneming van deze uitspraak. Totdat het college dit nieuwe besluit heeft genomen geldt weer het besluit van 22 februari 2022.
11. Het beroep tegen het bestreden besluit B is gegrond, omdat het college niet bevoegd was de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom te verlengen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit B.
12. Het beroep tegen het bestreden besluit C is gegrond, omdat het in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit C. Gelet op de omstandigheid dat de rechtbank het bestreden besluit A heeft vernietigd (onder meer) voor zover daarbij een last onder dwangsom is opgelegd, hoeft het college geen nieuw besluit te nemen op het verzoek van eisers van 11 februari 2025 tot het invorderen van verbeurde dwangsommen.
13. Het beroep tegen het bestreden besluit D is gegrond, omdat het in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet zorgvuldig is voorbereid en in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit D.
14. Omdat het beroep tegen de besluiten A, B, C en D gegrond is, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen.
14.1.
De rechtbank berekent de vergoeding van de proceskosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) als volgt. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend tegen het bestreden besluit A, heeft op verzoek van de rechtbank schriftelijk gereageerd op de bestreden besluiten B, C en D en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De rechtbank is van oordeel dat op verzoek van de rechtbank gegeven schriftelijke reacties op nadere besluiten in de zin van artikel 6:19 van de Awb op basis van (de bijlage bij) het Bpb in de berekening van de proceskosten moeten worden betrokken. De rechtbank is van oordeel dat het passend is om voor zo’n schriftelijke reactie 0,5 punt toe te kennen. Dit naar analogie van de in de bijlage vermelde schriftelijke uiteenzetting als bedoeld in artikel 8:43, tweede lid, van de Awb. [7] De vergoeding bedraagt daarom in totaal (3,5 x € 907,- =) € 3.174,50. Eisers hebben niet gevraagd om vergoeding van andere proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten A, B, C en D gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit A van 27 augustus 2024 voor zover dit betrekking heeft op het besluit van 22 februari 2022 en voor zover daarbij een last onder dwangsom is opgelegd;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers tegen het besluit van 22 februari 2022 met inachtneming van deze uitspraak;
- vernietigt het bestreden besluit B van 6 februari 2025;
- vernietigt het bestreden besluit C van 6 maart 2025;
- vernietigt het bestreden besluit D van 7 april 2025;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 3.174,50 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2354, rechtsoverweging (hierna: r.o.) 7.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3175, r.o. 6.1.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2847, r.o. 10.4.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3294, r.o. 16.
5.Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5126, r.o. 10.2.
7.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 oktober 2014 ECLI:NL:CRVB:2014:3666, r.o. 4.5.