In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld, ingediend door verzoekster tegen een besluit van de burgemeester van Almelo. De burgemeester had op 12 december 2024 besloten om de woning van verzoekster te sluiten voor een periode van zes maanden, vanwege de aanwezigheid van harddrugs in de woning. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De burgemeester heeft toegezegd de sluiting van de woning uit te stellen totdat de voorzieningenrechter had beslist.
De voorzieningenrechter heeft op 16 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel verzoekster als de gemachtigden van de burgemeester aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of het nodig was om het besluit van de burgemeester te schorsen in afwachting van de beslissing op het bezwaar. Hierbij werd gekeken naar de rechtmatigheid van het besluit en de belangen van beide partijen. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, gezien de aangetroffen hoeveelheid harddrugs.
Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd dat de sluiting van de woning evenwichtig is. Er is onduidelijkheid over de verwijtbaarheid van verzoekster, aangezien zij niet als verdachte in het strafrechtelijk onderzoek is aangemerkt en de bestuurlijke rapportages weinig bewijs leveren voor feitelijke drugshandel vanuit de woning. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe en schorst het besluit van de burgemeester, met een vergoeding voor de proceskosten aan verzoekster.