De rechtbank ontrafelt en bespreekt de ontnemingsvordering, zoals die geldt na aanpassing ter zitting en in het licht van de gevoerde verweren, als volgt.
3.2.1[adres 2] en [adres 3]
De officier van justitie baseert deze vordering op het voordeel dat de veroordeelde zou hebben genoten uit kwekerijen aan [adres 2] en het [adres 3] .
[adres 2]
De veroordeelde is vrijgesproken van betrokkenheid bij de hennepkwekerij aan [adres 2] . De rechtbank zal de officier van justitie daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[adres 3]
De kwekerij aan het [adres 3] was niet aan verdachte ten laste gelegd. Over het [adres 3] heeft de officier van justitie ter zitting niet meer gerept hoewel ook daartegen uitgebreid verweer is gevoerd en daarover bij re- en dupliek indirect is gediscussieerd. Indirect in die zin, dat er een debat is geweest over hoe de opbrengst van een hennepstekkerij te berekenen, waarbij de raadsman vooral leek te doelen op de levering van stekken voor de kwekerijen in de panden [adres 2] en [adres 3] , terwijl de officier van justitie het betrok op het pand aan de [adres 5] , waarover hierna meer.
De rechtbank oordeelt als volgt. De officier van justitie is niet ingegaan op hoe het voordeel van de niet (expliciet) aan verdachte ten laste gelegde hennepkwekerij aan het [adres 3] te berekenen aan de hand van voldoende aanwijzingen als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Sr. De vordering zal daarom in zoverre worden afgewezen. Die afwijzing zal in de berekening van het uiteindelijk te ontnemen wederrechtelijke voordeel tot uitdrukking worden gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat bij deze stand van zaken de bespreking van het palet aan verweren en verzoeken van de verdediging (onder andere tot aanhouding van de zaak) geen bespreking behoeft.
3.2.3[adres 5]
Hoewel het verweer over grondslagverlating geen betrekking had op dit pand overweegt de rechtbank ten overvloede het volgende, omdat de officier van justitie ter zitting in de subsidiaire vordering van een andere berekening uitgaat en de verdediging bij [adres 2] en het [adres 3] daartegen verweer heeft gevoerd.
Anders dan bij de berechting van de hoofdzaak, waarin op de grondslag van de tenlastelegging moet worden beraadslaagd en beslist, vormt ingevolge artikel 511e, eerste lid aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in ontnemingszaken de ontnemingsvordering niet de grondslag waarop de rechter heeft te beslissen, maar slechts de aanleiding voor zijn beslissing over de ontneming. Ingevolge datzelfde voorschrift gaat die
beraadslaging in ontnemingszaken over de vraag of de in artikel 36e Sr bedoelde maatregel moet worden opgelegd en zo ja, op welk bedrag de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel is te schatten. Daarom moet worden aangenomen dat een wijziging van de ontnemingsvordering overeenkomstig artikel 511d, eerste lid, Sv in verbinding met artikel 313 Sv, slechts haar begrenzing vindt in artikel 36e Sr.
Zelfs als de raadsman het verweer ook op dit onderdeel had willen voeren, had het geen doel kunnen treffen.
De raadsman heeft aangevoerd dat uit het dossier niet kan worden vastgesteld dat de veroordeelde langer dan drie maanden hennepstekken heeft geleverd.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde langdurig hennepstekken heeft verkocht. De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in 2020 en 2022 stekken heeft gekweekt en heeft verkocht. Ook heeft hij verklaard dat hij achter het Encrochat-account ‘ [gebruikersnaam] ’ zit. In het dossier bevinden zich verder berichten van ‘ [gebruikersnaam] ’ in de periode van 28 maart 2020 tot en met 13 juni 2020 die gaan over stekkenhandel. Het dossier bevat berichten, aangetroffen op de telefoon van medeveroordeelde [medeverdachte] , tussen de veroordeelde (‘ [alias 1] ’) en [medeverdachte] (‘ [alias 2] ’) in de periode van 20 februari 2021 tot en met 23 maart 2022 waarbij [medeverdachte] aan de veroordeelde om hennepstekken vraagt en de veroordeelde bevestigt dat hij die kan leveren. Op 9 mei 2022 is aan de [adres 5] , in de woning waar de veroordeelde verbleef, een hennepstekkerij aangetroffen met 7.900 hennepstekken.
De rechtbank concludeert op basis van dit alles dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de veroordeelde in de periode van 28 maart 2020 tot zijn aanhouding op 9 mei 2022 stekken heeft gekweekt en verkocht.
3.2.3.2 Het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank berekent het wederechtelijk verkregen voordeel dat met de verkoop van die stekken gedurende deze periode is verkregen als volgt.
Over de opbrengst van de stekken is volop gediscussieerd en het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten voor de rechtbank om de opbrengst vast te kunnen stellen anders dan door uit te gaan van het door de verdediging genoemde en door de officier van justitie uiteindelijk geaccepteerde bedrag aan winst van € 1,-- per stek.
De officier van justitie is uitgegaan van de verkoop van 21.360 hennepstekken in een periode van drie maanden, waarbij is verwezen naar het overzicht van geleverde stekken op pagina 178 van het Encrochat-dossier. Dat overzicht heeft betrekking op de periode van 28 maart 2020 tot en met 13 juni 2020, oftewel 78 dagen. Dat is omgerekend en in het voordeel van de veroordeelde afgerond 273 stekken per dag (21.360/78). De periode van 28 maart 2020 tot 9 mei 2022 telt 772 dagen.
Dat leidt dat tot de volgende som: 772 dagen x 273 stekken x € 1,-- levert een voordeel op van € 210.756,--.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er voldoende aanwijzingen dat de veroordeelde door het plegen van de hiervoor genoemde strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 210.756,--.
3.2.3.2 De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 210.756,--.