Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die in 2024 was veroordeeld voor het faciliteren van illegale prostitutie. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 7.160,-- en de veroordeelde zou verplichten tot betaling aan de Staat. De veroordeelde, geboren in 1981, was niet verschenen op de eerste zitting, maar had wel een raadsman, mr. J.B.A. Kalk, die de verdediging voerde. De verdediging stelde dat de veroordeelde geen bezittingen had en dat de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De rechtbank oordeelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die tot niet-ontvankelijkheid konden leiden en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vordering. De rechtbank stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 190,--, rekening houdend met de huurinkomsten van prostituees die in de woning van de veroordeelde verbleven. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat, met inachtneming van de draagkracht van de veroordeelde. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.