ECLI:NL:RBOVE:2025:457

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
08.137197.23
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak

Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die in 2024 was veroordeeld voor het faciliteren van illegale prostitutie. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 7.160,-- en de veroordeelde zou verplichten tot betaling aan de Staat. De veroordeelde, geboren in 1981, was niet verschenen op de eerste zitting, maar had wel een raadsman, mr. J.B.A. Kalk, die de verdediging voerde. De verdediging stelde dat de veroordeelde geen bezittingen had en dat de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De rechtbank oordeelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die tot niet-ontvankelijkheid konden leiden en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vordering. De rechtbank stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 190,--, rekening houdend met de huurinkomsten van prostituees die in de woning van de veroordeelde verbleven. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat, met inachtneming van de draagkracht van de veroordeelde. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.137197.23
Datum vonnis: 28 januari 2025
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1981 in [geboorteplaats 1] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 7.160,--.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 10 december 2024 en
14 januari 2025. De veroordeelde is op de terechtzitting van 10 december 2024 niet verschenen. Als raadsman van veroordeelde is op de terechtzitting van 10 december 2024 aanwezig mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede. De raadsman deelt mee uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd om verdachte ter terechtzitting te verdedigen. De officier van justitie en de raadsman hebben hun standpunten over de vordering kenbaar gemaakt.
Op de terechtzitting van 14 januari 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ter terechtzitting van 10 december 2024 heeft de officier van justitie de vordering gehandhaafd en verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 7.160,--.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de ontnemingsvordering, subsidiair om de betalingsverplichting op nihil te stellen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat veroordeelde geen bezittingen heeft. Veroordeelde heeft geen woning en geen inkomsten. De raadsman is van mening dat de ‘plukze-wetgeving’ hiervoor niet in het leven is geroepen. Bij een toewijzing van de vordering zal de financiële verplichting boven het hoofd blijven hangen van veroordeelde waardoor hij zich niet kan focussen op zijn behandelingen voor zijn verslaving en zijn terugkeer in de maatschappij. Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel maximaal op € 2.894,-- kan worden vastgesteld.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De rechtbank stelt voorop dat alleen zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in een ontnemingsvordering. Dergelijke omstandigheden zijn niet aangevoerd en daarvan is ook niet gebleken.
De rechtbank verwerpt het verweer en concludeert dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de ontnemingsvordering.
3.2
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 28 januari 2024 veroordeeld voor het strafbare feit:
het misdrijf: een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt en terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen, meermalen gepleegd.
3.3
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt als grondslag voor de ontnemingszaak hetgeen bewezen is verklaard in het hiervoor genoemde vonnis. Naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde door het plegen van het strafbare feit voordeel verkregen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier en het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 11 september 2023, en stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt vast.
3.3.1
[adres]
Op 6 maart 2023 heeft er een bestuurlijke prostitutiecontrole plaatsgevonden aan de [adres] . In de woning zijn [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) aangetroffen die als prostituee werkzaam waren vanuit de woning. De huurder van de woning was de veroordeelde.
[naam 1] is samen met [naam 2] op 5 maart 2023 naar de woning aan de [adres] gekomen. Zij werkten sinds 5 maart 2023 als prostituee in de woning. [naam 1] heeft 80 euro aan huur betaald. [naam 2] heeft 150 euro per dag aan huur betaald. Zowel [naam 1] als [naam 2] hebben de huur betaald aan een negroïde man, een rasta.
Veroordeelde heeft verklaard dat hij kamers in zijn woning heeft verhuurd aan prostituees. Medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] haalde het geld op bij de vrouwen. Veroordeelde werd door [medeveroordeelde 1] betaald in drugs.
De rechtbank gaat er voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel vanuit dat de vrouwen gemiddeld € 100,-- per dag aan huur betaalden. De verdiensten werden verdeeld tussen veroordeelde en [medeveroordeelde 1] .
De rechtbank zal daarnaast rekening houden met de energiekosten die door veroordeelde zijn gemaakt. Uit een spraakbericht dat veroordeelde op 5 maart 2023 naar [medeveroordeelde 1] heeft gestuurd blijkt dat zijn energierekening door de kamerverhuur is gestegen van € 175,-- naar € 300,-- per maand. De rechtbank acht het aannemelijk dat veroordeelde door de verhuur van de kamers en het gebruik van warmtekachels in de winter, aanzienlijk hogere kosten heeft moeten maken. Gezien de energieprijzen in die periode, lijkt € 125,-- per maand redelijk. De rechtbank zal de energiekosten voor de periode van 5 tot en met 6 maart 2023 berekenen op 125 euro gedeeld door 31 dagen dus € 4,05 per dag keer twee dagen is € 8,10. In het voordeel van veroordeelde zal de rechtbank het bedrag aan kosten afronden op € 10,--.
Dit levert de volgende berekening op:
[naam 1] (5 t/m 6 maart 2023) € 200,--
[naam 2] (5 t/m 6 maart 2023)
€ 200,--
Opbrengsten € 400,--
De helft van de opbrengsten is voor [medeveroordeelde 1]
€ 200,-(-/-)
Bruto opbrengst € 200,--
Kosten
€ 10,--(-/-)
Netto opbrengst € 190,--.
3.2.2
Conclusie
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank op grond van de in de bijlage bij dit vonnis opgenomen wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde vast op € 190,--.
3.4
De vaststelling van de betalingsverplichting
3.4.1
Draagkracht
De verdediging heeft bepleit om de betalingsverplichting voor veroordeelde, gelet op zijn draagkracht, vast te stellen op nihil. De rechtbank stelt voorop dat de draagkracht in beginsel aan de orde dient te worden gesteld in de executiefase. In het ontnemingsgeding kan de draagkracht alleen met vrucht aan de orde worden gesteld, indien aanstonds duidelijk is dat veroordeelde op dit moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben (vgl. HR 27 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7747). Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid tot matiging overeenkomstig artikel 36e, vijfde lid, Sr, zodat aan de veroordeelde een betalingsverplichting wordt opgelegd ter hoogte van het hiervoor vermelde geschatte wederrechtelijk genoten voordeel.
3.4.2
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 190,--.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 190,--;
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 190,-- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op drie dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Greven-Diepenmaat, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.
Mr. Bos is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer Nairobi (ONRCC23012). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Het proces-verbaal, rapportage bestuurlijk toezicht illegale prostitutie van verbalisant [verbalisant] van 16 mei 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 81-83):
Op 6 maart 2023 was ik, verbalisant, tezamen met andere teamleden van het prostitutie controle team van Politie Oost Nederland in dienst ten behoeve van het bestuurlijk toezicht op de onvergunde prostitutie in de gemeente [plaats] . Via de seksadvertentie website [internetsite] zag ik, verbalisant, vervolgens een advertentie van een vrouw met de werknaam " [alias 1] ". Via whatsapp gesprek heb ik, verbalisant, een seks afspraak met " [alias 1] " gemaakt. Ik verbalisant kreeg van " [alias 1] " door dat ik naar het adres [adres] moest komen. Ik, verbalisant, sprak vervolgens met de vrouw die zich uitgaf als zijnde " [alias 1] ". Na controle bleek zij te zijn: [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1992 te [geboorteplaats 2] . In de woning bleek nog een tweede prostituee aanwezig te zijn. Na controle bleek zij te zijn: [naam 2] , geboren [geboortedatum 3] 1992 te [geboorteplaats 3] . Tijdens de controle bleek er nog een persoon in de woning aanwezig te zijn. Dit bleek de huurder van de woning te zijn: [veroordeelde] , geboren op [geboortedatum 1] 1981 te [geboorteplaats 1] .
Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] van 6 maart 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 84-86):
Ik ben nu sinds een dag op dit adres in [plaats] . Ik wist dat ik hier kon werken als
prostituee. Ik heb 80 euro aan huur betaald. Ik heb de huur betaald aan een zwarte negroïde man. Een rasta.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 6 maart 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 88-92):
Ik ben sinds 5 maart 2023 in de woning aan de [adres] aangekomen. Ik moet 150 euro per dag aan huur betalen. Wij hebben beiden de huur betaald aan een Negroïde man.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van [medeveroordeelde 2] van 7 juni 2023 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 361-376):
[medeveroordeelde 1] had schulden. [medeveroordeelde 1] zocht een nieuwe woning. Hij is bij [alias 2] (de rechtbank begrijpt: [veroordeelde] ) uitgekomen. Er waren steeds twee dames in [alias 2] zijn huis. De dames kwamen uit Colombia. Elke dame betaalde 100 euro per dag aan huur. De bijnaam van [medeveroordeelde 1] is [alias 3] .
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van [veroordeelde] van 7 juni 2023 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 411-436):
O: Wij willen je graag verder horen over whatsappgesprekken die zijn aangetroffen op je telefoon. Het gaat om de Oppo Reno 8 lite die op 6 maart 2023 in beslag is genomen. Het gaat om een gesprek met [alias 3].
Ik had contact via WhatsApp
De dames kregen de sleutel van de voordeur van [alias 3] . Ik had hem een sleutel gedaan van beneden - de portiekdeur - en van boven.
A: Zijn vrouwen. Die bij mij in huis zaten.
V: Wat waren dit voor vrouwen?
A: Prostituees.
V: Als wij je de rol geven van: verschaffen van slaapplaats.
A: Ja klopt.
[alias 3] kwam voor die vrouwen om geld op te halen.
V: Uit welke landen komen de vrouwen die bij jou gewerkt hebben?
A: Uit Colombia.
.
Het proces-verbaal ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict, opgemaakt op 11 september 2023, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende, op pagina 3 tot en met 9 en op pagina 87 e.v.:
5.2
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebruik gemaakt van de
aangetroffen situatie tijdens de genoemde prostitutiecontrole in de woning van [veroordeelde] . Daarnaast is gebruik gemaakt van de Whatsapp-chats die zijn aangetroffen op de telefoon van verdachte [veroordeelde] .
5.2.1
Opbrengst
Uit de Whatsapp-chats blijkt dat de vrouwen € 100,-- per dag betalen. Van deze € 100,-- krijgt [veroordeelde] een bedrag van € 50,-- en [medeveroordeelde 1] een bedrag van € 50,--. De verdeling is 50 procent voor [veroordeelde] en 50 procent voor [medeveroordeelde 1] .
5.2.2.
Kosten
Stijgende energiekosten:
Op 5 maart 2023 stuurt [veroordeelde] een spraakbericht naar [medeveroordeelde 1] . In dit bericht dat door mij beluisterd is, is te horen dat [veroordeelde] zegt dat de energienota gigantisch is gestegen n.a.v. de kamerverhuur. Ik hoor [veroordeelde] in dit gesprek zeggen dat hij nu € 300,-- per maand betalen terwijl dat voorheen € 175,-- was. Aannemelijk is dat [veroordeelde] door de verhuur van de kamers en het gebruik van de warmtekachels in de winter, aanzienlijk hogere kosten heeft moeten maken. Gezien de energieprijzen in die periode, lijkt aannemelijk dat dit € 125,-- per maand kan zijn.
Totaal extra kosten energie € 10,--.