ECLI:NL:RBOVE:2025:449

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
08.223270-23
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met deelname aan een criminele organisatie en drugshandel

Op 27 januari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veroordeelde die schuldig was bevonden aan deelname aan een criminele organisatie en het opzettelijk handelen in drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten ter hoogte van € 197.720,10. Dit bedrag is vastgesteld op basis van een ontnemingsvordering van de officier van justitie, die de rechtbank verzocht om het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast te stellen. De rechtbank heeft de vordering behandeld in een meervoudige kamer en heeft de zaak op 4, 9, 11 en 17 december 2024 inhoudelijk behandeld. De veroordeelde was aanwezig bij de zittingen, bijgestaan door zijn raadsman, en heeft zijn standpunten naar voren gebracht. De rechtbank heeft de bewijsstukken en de aangetroffen administratie van de criminele organisatie in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat de veroordeelde vanaf 1 januari 2021 deel uitmaakte van de organisatie en vanaf die datum wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De rechtbank heeft de extrapolatiemethode toegepast om het voordeel te schatten, waarbij rekening is gehouden met vakantiedagen en andere relevante factoren. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om het bedrag van € 197.720,10 aan de Staat te betalen, als ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.223270-23
Datum vonnis: 27 januari 2025
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1967 in [geboorteplaats] (Turkije)
ingeschreven en verblijvende in de PI [locatie].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel.

2.De procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van het met deze schriftelijke vordering samenhangende strafdossier en de schriftelijke conclusiewisseling die tussen de officier van justitie en de verdediging heeft plaatsgevonden. De vordering is vervolgens gelijktijdig met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen veroordeelde, op 4, 9, 11 en 17 december 2024, behandeld. Veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.S. de Zanger, advocaat in Laren, is op die terechtzittingen verschenen en over de vordering gehoord. Het onderzoek is op 13 januari 2025 gesloten en de uitspraak is bepaald op 27 januari 2025.
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar de conclusie van repliek ter terechtzitting gevorderd dat de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststelt op € 215.528,06 en veroordeelde ter hoogte van dit bedrag de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel. Mocht de rechtbank in plaats van de startdatum 1 januari 2021 uitgaan van 1 maart 2021, dan betreft het bedrag € 171.374,74. Indien de rechtbank uitgaat van de ter zitting toegelichte herberekening (dus bij de grondberekening in plaats van 36 werkdagen 37 werkdagen en bij de exploratieperiode twee extra dagen kerstvakantie en zeven dagen meivakantie), dan betreft het bedrag € 193.342,54 (startdatum 1 januari 2021), dan wel € 167.077,14 (startdatum 1 maart 2021).
De verdediging heeft zich onder verwijzing naar de conclusie van dupliek ter terechtzitting primair op het standpunt gesteld dat enkel de verdiensten van veroordeelde in dienst van [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV en de leasekosten van de Audi Q8 als wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden aangemerkt. Dit betreft een bedrag van
€ 12.940,93. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de extrapolatieperiode korter moet zijn dan in het ontnemingsrapport is bepaald en dat is gerekend met te weinig vakantiedagen. Uitgaande van een periode van 5 oktober 2021, dan wel 12 september 2021 tot en met 12 november 2023, betreft het geschatte bedrag aan verkregen wederrechtelijk voordeel € 28.454,01, dan wel € 45.234,58. Meer subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de door de officier van justitie ter zitting gegeven berekening, moet worden gevolgd, wat resulteert in een bedrag van € 193.342,54 (startdatum 1 januari 2021).

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
Veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 27 januari 2025 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
feit 1
het misdrijf:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, en 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet;
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
3.2
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank acht het op basis van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, de bewijsmiddelen zoals omschreven in voornoemd vonnis en het opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 10 april 2024 [1] , aannemelijk dat veroordeelde een bedrag van € 197.720,10 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en ontleent aan de inhoud van deze bewijsmiddelen ook de schatting van dat voordeel.
De rechtbank stelt vast dat de periode die ten grondslag ligt aan het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel ruimer is dan de door de rechtbank bij vonnis bewezen verklaarde pleegperiode van de door veroordeelde gepleegde strafbare feiten. De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht naast bewezen verklaarde feiten ook andere strafbare feiten als grondslag kunnen dienen voor de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien het aannemelijk is dat deze op enige wijze ertoe hebben geleid dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank komt tot het oordeel dat van die situatie hier sprake is.
De berekening in ontnemingszaken vindt doorgaans plaats door gebruik te maken van de methode van (eenvoudige) kasopstelling of vermogensvergelijking. Om het door veroordeelde verkregen voordeel te schatten, is in deze ontnemingszaak gebruikgemaakt van de methode van extrapolatie. Bij het gebruik van die methode worden de vaststellingen over de omvang van het voordeel, dat gedurende een deelperiode wederrechtelijk is verkregen, gebruikt voor een schatting van het voordeel dat over de gehele periode is verkregen. Extrapolatie betreft een door de Hoge Raad in ontnemingsprocedures aanvaarde schattingsmethode. Het ligt op de weg van veroordeelde om voldoende gemotiveerd de resultaten te betwisten van de vaststellingen over de referentieperiode en/of de extrapolatie van die resultaten naar de gehele ontnemingsperiode. [2]
De rechtbank zal hierna beoordelen of de extrapolatiemethode in onderhavige zaak op de juiste wijze is toegepast en, voor zover relevant, ingaan op nadere standpunten van de verdediging.
Aangetroffen administratie
Op 15 november 2021 zijn verbalisanten het bedrijfspand aan de [adres] in [plaats] binnengetreden. In dit bedrijfspand is onder meer handgeschreven administratie van de criminele organisatie, waaraan verdachte heeft deelgenomen, aangetroffen. In die administratie zijn onder meer de uitgevoerde transporten van drugs, de daaraan verbonden kosten en opbrengsten en de winstverdeling beschreven. Instructies, tijdstippen en afleverlocaties hebben leden van de criminele organisatie in WhatsApp-groepen met onder meer de namen ‘Werk’ en ‘Werk Nieuw’ met elkaar gedeeld. Veroordeelde was een van de leden van deze appgroepen en heeft net als zijn mededaders in die appgroepen gebruikgemaakt van een schuilnaam.
De rechtbank neemt als uitgangspunt de ontnemingsberekening zoals in scenario B in het opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel is beschreven. Hiermee wordt onder meer aan de hand van voornoemde aangetroffen administratie en chats voldoende inzichtelijk gemaakt op welke manier het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot stand is gekomen. Genoemd bedrag is wat betreft de winst van de criminele organisatie in de periode van 30 september 2021 tot en met 12 november 2021 (44 dagen) als volgt opgebouwd:
De totale bruto-omzet van de criminele organisatie
€ 535.615,--
De kosten van transporten
€ 144.660,--
Niet nader gespecificeerde kosten
€ 197.142,--
Het bedrag dat wegens in de winstopstelling aanwezige rekenfouten in mindering moet worden gebracht
€ 1.200,--
De winst aan de hand van de in de administratie aangetroffen winstopstelling over 37 ‘werkdagen’ (scenario B)
€ 192.613,--
Omdat is gebleken is dat de criminele organisatie rekening hield met vakanties, zijn van deze 44 dagen zeven ‘vakantiedagen’ afgetrokken. De periode van 30 september 2021 tot en met 12 november 2021 beslaat daarom 37 ‘werkdagen’.
Extrapolatieperiode
De rechtbank neemt bij het bepalen van de startdatum van de extrapolatieperiode in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden, die uit de bewijsmiddelen volgen, in aanmerking.
Uit een leasecontract van [bedrijf 3] BV blijkt dat op 12 juni 2020 een Audi Q8 is geleased door [bedrijf 4] BV. Deze rechtspersoon staat op naam van medeveroordeelde en lid van de criminele organisatie [medeveroordeelde]. [3] Volgens de aan de verzekeraar opgegeven gegevens is veroordeelde per 5 februari 2021 de regelmatige bestuurder van deze Audi Q8. [4]
Daarnaast blijkt uit analyse van de bankrekening op naam van [bedrijf 2] B.V. dat de vrouw van veroordeelde, [naam], in januari 2021 voor het eerst ‘een salaris’ heeft ontvangen van [bedrijf 2] BV. Uit de administratie van de criminele organisatie volgt dat dit betaalde salaris aan de vrouw van veroordeelde in mindering is gebracht op het winstaandeel van veroordeelde. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [bedrijf 2] BV door de criminele organisatie is ingezet om de in het buitenland geleegde hockers terug naar Nederland te halen. Het is de rechtbank niet gebleken dat [bedrijf 2] BV op enige wijze legale activiteiten heeft verricht.
De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat veroordeelde al vanaf 1 januari 2021 onderdeel van de criminele organisatie was en vanaf die datum wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit de activiteiten van de organisatie. Veroordeelde heeft voor genoemde feiten en omstandigheden geen ontzenuwende verklaring gegeven, terwijl dit naar het oordeel van de rechtbank wel van hem mocht worden verlangd. Er bestaan voldoende aanwijzingen dat veroordeelde ten minste vanaf 1 januari 2021 wederrechtelijk voordeel heeft genoten en de rechtbank ziet daarom geen aanleiding om van deze startdatum van de extrapolatieperiode af te wijken. Het verweer van de verdediging dat als startdatum van de extrapolatieperiode 5 oktober 2021, dan wel 12 september 2021 moet worden genomen, is hiermee weerlegd. Dat de criminele organisatie vanaf 1 januari 2021 reeds in bedrijf was en omzet draaide, is door de verdediging niet, althans onvoldoende betwist. Rekening houdend met ‘vakantiedagen’, zijn bij de winstberekening in deze periode van deze 272 dagen 38 ‘vakantiedagen’ afgetrokken. De periode van 1 januari 2021 tot 30 september 2021 beslaat daarom 234 ‘werkdagen’.
Rapportageperiode
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van de criminele organisatie in de periode van 1 januari 2021 tot en met 12 november 2021 is als volgt berekend.
De totale bruto-omzet van de criminele organisatie op basis van 37 ‘werkdagen’
€ 535.615,--
De totale bruto-omzet van de criminele organisatie op basis van 234 ‘werkdagen’
€ 3.387.402,97
De totale bruto-omzet van de criminele organisatie in de rapportageperiode
€ 3.923.017,97
De kosten van transporten (27% van de omzet)
€ 1.059.214,85
Niet nader gespecificeerde kosten (37% van de omzet)
€ 1.451.516,65
De te verdelen winst aan de hand van de in de administratie aangetroffen winstopstelling (scenario B)
€ 1.412.286,47
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat veroordeelde onder meer gebruik heeft gemaakt van de bijnaam ‘[alias]’. Uit de administratie van de criminele organisatie volgt dat ‘[alias]’ 14% van de te verdelen winst kreeg uitgekeerd. Dit betreft € 197.720,10.
Naar het oordeel van de rechtbank is de berekening gegrond op de bewezen verklaarde feiten en de daaraan ten grondslag gelegde bewijsmiddelen. Verder is daarin op inzichtelijke en aannemelijke wijze het aandeel van veroordeelde verwerkt. Dit betekent dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel schat en zal vaststellen op € 197.720,10.
3.3
De betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 197.720,10.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door veroordeelde
  • legt veroordeelde de verplichting op tot
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. D. ten Boer en
mr. J. de Ruiter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder en mr. M.G. Drent, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2025.

Voetnoten

1.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht van 10 april 2024, met rapportnummer 05-2 en BVH-nummer [nummer].
2.HR 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:243.
3.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een verslag van een onderzoeksbureau, pagina 2437 (deel II van het eindproces-verbaal).
4.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een verslag van een onderzoeksbureau, pagina 2453 (deel II van het eindproces-verbaal).