ECLI:NL:RBOVE:2025:4160

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
84.018794.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting en gewoontewitwassen met gevangenisstraf en schadevergoeding aan benadeelden

Op 26 juni 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die schuldig is bevonden aan oplichting en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en heeft schadevergoedingen opgelegd aan meerdere benadeelde partijen. De verdachte heeft gedurende een periode van drieënhalf jaar zes vrienden en bekenden opgelicht door hen te misleiden met valse voorwendselen, waaronder het verkrijgen van geld om boetes te betalen en om vervroegd uit detentie te komen. Hij heeft zich voorgedaan als notaris en advocaat en heeft valse documenten en e-mails gebruikt om zijn verhalen te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte herhaaldelijk om geld heeft gevraagd en dat zijn slachtoffers, ondanks hun kennis van zijn eerdere veroordelingen, hem hebben willen helpen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar laten wegen in de strafoplegging. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, die de rechtbank heeft onderbouwd met bewijsstukken. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.018794.21 (P)
Datum vonnis: 26 juni 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 augustus 2022, 9 september 2024 en 12 juni 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Lambregts, en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. B.F.M. de Koning, advocaat in 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de door [slachtoffer 1] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens hem door mr. E.P. Vroegh en door de benadeelde partijen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:een zestal personen heeft opgelicht;
feit 2:de door voornoemde personen afgedragen geldbedragen heeft witgewassen en daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
Hij
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 maart 2017 tot en met 7
september 2020, te [plaats 1], [plaats 2], [plaats 3], [plaats 4],
[plaats 5], [plaats 6], [plaats 7], [plaats 8] en/of elders in Nederland en/of in
Spanje,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
Bevoordelen
(telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid
en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
a. a) Mevrouw [slachtoffer 5] heeft bewogen tot afgifte van enig goed, het verlenen
van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een
schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten: (een) geldbedrag(en) ad
EUR 42.513,00, althans (telkens) een hoeveelheid geld (vindplaats:
zaaksproces-verbaal oplichting p. 10 en DOC-119), en/of
b) De heer [slachtoffer 3] heeft bewogen tot afgifte van enig goed, het verlenen
van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een
schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten: (een) geldbedrag(en) ad
EUR 66.260,00, althans (telkens) een hoeveelheid geld (vindplaats:
zaaksproces-verbaal oplichting p. 10 en DOC-120), en/of
c) De heer [slachtoffer 4] heeft bewogen tot afgifte van enig goed, het verlenen van
een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld
en/of het teniet doen van een inschuld, te weten: (een) geldbedrag(en) ad EUR
12.867,00, althans (telkens) een hoeveelheid geld (vindplaats: zaaksproces-verbaal
oplichting p. 10 en DOC-121), en/of
d) De heer [slachtoffer 2] heeft bewogen tot afgifte van enig goed, het verlenen van
een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld
en/of het teniet doen van een inschuld, te weten: (een) geldbedrag(en) ad EUR
431.257,41, althans (telkens) een hoeveelheid geld (vindplaats: zaaksproces-verbaal
oplichting p. 10, DOC-122, DOC-113, DOC-127, DOC-085), en/of
e) De heer [slachtoffer 1] heeft bewogen tot afgifte van enig goed, het verlenen
van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een
schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten: (een) geldbedrag(en) ad
EUR 224.994,00, althans (telkens) een hoeveelheid geld (vindplaats:
zaaksproces-verbaal oplichting p. 10 en DOC-123), en/of
f) De heer [slachtoffer 6] heeft bewogen tot afgifte van enig goed, het verlenen van een
dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of
het teniet doen van een inschuld, te weten: (een) geldbedrag(en) ad EUR EUR
15.398,00, althans (telkens) een hoeveelheid geld (vindplaats: zaaksproces-verbaal
oplichting p. 10, DOC-124 en AMB-010),
door (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – valselijk,
listiglijk, bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
aan een of meerdere van bovengenoemde personen voor te houden dat
- hij, verdachte, een auto moest huren en/of geld moest betalen om de gevangenis
uit te (kunnen) komen, boetes en/of openstaande Belastingaanslagen moest
betalen en/of geld nodig had voor een paspoort, reiskosten en/of verblijfkosten,
tickets en/of
- hij, verdachte, vanuit de PI sneller in vrijheid zou worden gesteld en/of met de
begeleiding kon worden aangevangen indien geld werd betaald aan het CJIB, en/of
- hij, verdachte, privé en/of zakelijk over geblokkeerd vermogen zou beschikken in
Spanje, en/of
- het (geblokkeerde) vermogen vrij zou komen nadat er werkzaamheden op
administratief- en/of financieel en/of juridisch en/of fiscaal gebied zouden worden
verricht,
en/of
- heeft gevraagd om geld te lenen/voor te schieten;
en/of een of meerdere van bovengenoemde personen
- heeft voorgewend dat hij contact met [website 1], [website 2],
[website 3], [bedrijf 1] ([bedrijf 1]), [naam 1] (als
advocaat werkzaam voor [bedrijf 2]), [naam 2]
(boekhouder/accountant), [naam 3] (advocaat), [naam 4] (gestor en advocaat),
[naam 5] (notaris) en/of mr. [naam 6] aangaande het geblokkeerde
vermogen onderhield, en/of;
- screenshots heeft doorgestuurd van e-mailberichten afkomstig van
[website 1], [website 2], [website 3], sceenshots van
WhatsApp-berichten afkomstig van [naam 1] (als advocaat werkzaam voor
[bedrijf 2]), [naam 2] (boekhouder/accountant), [naam 3]
(advocaat), [naam 4] (gestor en advocaat), [naam 5] (notaris) en/of mr. [naam 6]
en/of
- zich heeft voorgedaan als [naam 5] (notaris) met het verzoek om geld over te
boeken op een rekening die beweerdelijk op naam stond van [naam 5] en/of
- zich heeft voorgedaan als [naam 1] (advocaat) met het verzoek om ten behoeve
van hem, verdachte, geld over te boeken
waardoor bovengenoemde personen (telkens) werden bewogen tot
bovenomschreven afgiften
2
Hij
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 maart 2017 tot en met
heden, te [plaats 1], [plaats 2], [plaats 3], [plaats 4], [plaats 5], [plaats 7], [plaats 8] en/of elders in Nederland en/of in Spanje
(sub a)
van een of meer voorwerpen, te weten: een geldbedrag van (in totaal ongeveer) EUR
793.280,00,
(telkens) de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen, verhuld en/of verborgen en/of heeft verhuld wie de
rechthebbende op bovenomschreven voorwerp was of wie bovenomschreven
voorwerp voorhanden had,
terwijl hij, verdachte, (telkens) wist dat dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk
– afkomstig was uit enig misdrijf
en/of
(sub b)
een of meer voorwerpen, te weten: een geldbedrag van (in totaal ongeveer) EUR
793.280,00
(telkens) heeft overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp
gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, (telkens) wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk -
(deels) afkomstig was uit enig misdrijf
terwijl verdachte van dat witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
2.1
Vordering tot wijziging van de tenlastelegging
De officier van justitie heeft op 12 juni 2025 wijziging van de tenlastelegging gevorderd, welke wijziging inhoudt dat feit 2 komt te vervallen. De rechtbank heeft de vordering bij beslissing ter zitting van 12 juni 2025 afgewezen. De rechtbank heeft daarbij in het midden gelaten of deze wijziging als een partiële intrekking moet worden opgevat en of dat in het kader van procesafspraken wel/niet kan, maar de vordering op andere gronden afgewezen.
De Hoge Raad heeft zich in het overzichtsarrest van 27 september 2022 uitgelaten over de grenzen aan wijzigingen van een tenlastelegging. Een wijziging moet worden afgewezen indien deze in strijd komt met de beginselen van een goede procesorde. En daarvan is sprake wanneer de wijziging tot gevolg zou hebben dat de uitoefening van de aan het slachtoffer en/of de benadeelde partij toekomende rechten ernstig in het gedrang komt. [1]
De rechtbank heeft dit kader als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van de gevorderde wijziging.
In deze zaak worden verdachte onder feit 2 witwashandelingen verweten waarvan verdachte een gewoonte heeft gemaakt. Dat laatste is strafverzwarend en kent een strafmaximum van 8 jaar.
Bij dat strafmaximum heeft een slachtoffer een spreekrecht op grond van artikel 51e Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Een van de slachtoffers (de heer [slachtoffer 1]) heeft aangegeven van het spreekrecht gebruik te willen maken.
Wanneer feit 2 zou komen te vervallen heeft dat onder meer tot gevolg dat er voor het slachtoffer geen spreekrecht meer zou bestaan waardoor de uitoefening van de aan benadeelden toekomende rechten (namelijk het spreekrecht) ernstig in het gedrang komt.
Dat is naar het oordeel van de rechtbank strijdig met de beginselen van een goede procesorde.

3.Het afdoeningsvoorstel

Op 9 mei 2025 zijn door de officier van justitie en de verdediging afspraken gemaakt over de afdoening van de strafzaak. Deze afspraken zijn neergelegd in een document getiteld ‘Afdoeningsvoorstel’, ondertekend door verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie. Het afdoeningsvoorstel is aan de rechtbank voorgelegd.
Het afdoeningsvoorstel houdt het volgende in:
Het Openbaar Ministerie vordert wijziging van de tenlastelegging strekkende tot het vervallen van feit 2.
De verdediging voert geen verweren tegen voornoemde vordering tot wijziging van de tenlastelegging en geen verweren ten aanzien van de bewezenverklaring van hetgeen in de gewijzigde tenlastelegging is opgenomen.
Het Openbaar Ministerie eist ter terechtzitting een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden waarvan de helft voorwaardelijk, proeftijd 3 (drie) jaar.
De verdediging voert géén verweer tegen voornoemde strafeis.
Het Openbaar Ministerie – na hierover contact te hebben gehad met de hierna genoemde benadeelden b tot en met e en nog pogende hierover in contact te komen met benadeelde a – en de verdediging stellen zich op het standpunt dat de vorderingen van de benadeelde partijen tot de navolgende bedragen toewijsbaar zijn, te vermeerderen met rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel inclusief gijzeling van maximaal één jaar:
a.
Mevrouw [slachtoffer 5] € 42.513,--
b.
De heer [slachtoffer 3] € 66.260,--
c.
De heer [slachtoffer 4] € 12.867,--
d.
De heer [slachtoffer 2] € 431.257,41
e.
De heer [slachtoffer 1] € 224.994,--
Bovengenoemde bedragen corresponderen met de in de tenlastelegging opgenomen bedragen die zijn gebaseerd op analyse van bankgegevens. Het Openbaar Ministerie en de verdediging stellen zich op het standpunt dat vordering van meer schade, smartengeld of andere kosten niet-ontvankelijk is.
6.
De verdachte is op 12 juni 2025 in Zwolle ter terechtzitting aanwezig zodat de rechtbank de totstandkoming van dit afdoeningsvoorstel kan toetsen.
7.
Het Openbaar Ministerie zal geen ontnemingsvordering aanhangig maken in verband met deze strafzaak.
8.
Bij vonnis overeenkomstig deze procesafspraak doen de verdachte en het Openbaar Ministerie afstand van hoger beroep.
9.
Deze procesafspraak vervalt indien en voor zover die niet integraal gevolgd wordt door de rechtbank.
Verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie hebben ter zitting van 12 juni 2025 de hierboven genoemd afdoeningsvoorstel gewijzigd, in die zin dat zij te kennen hebben gegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging, mits de door partijen voorgestelde sanctie in stand blijft, zodat het afdoeningsvoorstel in beginsel in stand blijft nu de rechtbank de vordering tot wijziging van de tenlastelegging heeft afgewezen.
Op de terechtzitting van 12 juni 2025 is het afdoeningsvoorstel uitgebreid en indringend met verdachte besproken. Verdachte is bij de totstandkoming van het afdoeningsvoorstel bijgestaan door zijn raadsman. Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij bekend is met de inhoud van het afdoeningsvoorstel en dat deze op basis van voldoende en duidelijke informatie tot stand zijn gekomen. Hij heeft verklaard dat hij weet wat de gevolgen van het afdoeningsvoorstel zijn, dat hij vrijwillig heeft ingestemd met het voorstel en dat hij op geen enkele wijze onder druk is gezet.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat verdachte vrijwillig en op basis van voor hem voldoende duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan wat in het afdoeningsvoorstel is overeengekomen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat verdachte zich bewust is van de rechtsgevolgen van het in de overeenkomst neergelegde afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens stelt.
Het afdoeningsvoorstel komt daarmee voor een beoordeling door de rechtbank in aanmerking.
De rechtbank benadrukt dat zij geen partij is bij het gemaakte afdoeningsvoorstel en daaraan dus ook niet gebonden is. De rechtbank heeft een eigen verantwoordelijkheid en dat betekent dat bij de behandeling op de zitting de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering (Sv) leidend is geweest, meer in het bijzonder wat betreft het bewijs en de op te leggen straf en/of maatregel.
Dat in acht nemend komt de rechtbank tot de volgende beoordeling van de strafzaak tegen verdachte.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezenverklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft conform het afdoeningsvoorstel geen bewijsverweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [2] , te weten:
De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 12 juni 2025.
Zaaksproces-verbaal Oplichting (ZD-001-01) van 28 juni 2022.
Zaaksproces-verbaal Witwassen (ZD-002-01) van 28 juni 2022.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 2 maart 2017 tot en met 7 september 2020, in Nederland en/of in Spanje,
telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
a. a) Mevrouw [slachtoffer 5] heeft bewogen tot afgifte van enig goed, te weten: geldbedragen ad EUR 42.513,00, en
b) De heer [slachtoffer 3] heeft bewogen tot afgifte van enig goed, te weten: geldbedragen ad EUR 66.260,00, en
c) De heer [slachtoffer 4] heeft bewogen tot afgifte van enig goed, te weten:
geldbedragen ad EUR 12.867,00, en
d) De heer [slachtoffer 2] heeft bewogen tot afgifte van enig goed, te weten:
geldbedragen ad EUR 431.257,41, en
e) De heer [slachtoffer 1] heeft bewogen tot afgifte van enig goed, te weten: geldbedragen ad EUR 224.994,00, en
f) De heer [slachtoffer 6] heeft bewogen tot afgifte van enig goed, te weten:
geldbedragen ad EUR 15.398,00,
door telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – valselijk, listiglijk, bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
aan een of meerdere van bovengenoemde personen voor te houden dat
- hij, verdachte, een auto moest huren en/of geld moest betalen om de gevangenis
uit te (kunnen) komen, boetes en/of openstaande Belastingaanslagen moest
betalen en/of geld nodig had voor een paspoort, reiskosten en/of verblijfkosten,
tickets en/of
- hij, verdachte, vanuit de PI sneller in vrijheid zou worden gesteld en/of met de
begeleiding kon worden aangevangen indien geld werd betaald aan het CJIB, en/of
- hij, verdachte, privé en/of zakelijk over geblokkeerd vermogen zou beschikken in
Spanje, en/of
- het (geblokkeerde) vermogen vrij zou komen nadat er werkzaamheden op
administratief- en/of financieel en/of juridisch en/of fiscaal gebied zouden worden
verricht,
en/of een of meerdere van bovengenoemde personen
- heeft voorgewend dat hij contact met [website 1], [website 2],
[website 3], [bedrijf 1] ([bedrijf 1]), [naam 1] (als
advocaat werkzaam voor [bedrijf 2]), [naam 2]
(boekhouder/accountant), [naam 3] (advocaat), [naam 4] (gestor en advocaat),
[naam 5] (notaris) en/of mr. [naam 6] aangaande het geblokkeerde
vermogen onderhield, en/of;
- screenshots heeft doorgestuurd van e-mailberichten afkomstig van
[website 1], [website 2], [website 3], sceenshots van
WhatsApp-berichten afkomstig van [naam 1] (als advocaat werkzaam voor
[bedrijf 2]), [naam 2] (boekhouder/accountant), [naam 3]
(advocaat), [naam 4] (gestor en advocaat), [naam 5] (notaris) en/of mr. [naam 6]
en/of
- zich heeft voorgedaan als [naam 5] (notaris) met het verzoek om geld over te
boeken op een rekening die beweerdelijk op naam stond van [naam 5] en/of
- zich heeft voorgedaan als [naam 1] (advocaat) met het verzoek om ten behoeve
van hem, verdachte, geld over te boeken
waardoor bovengenoemde personen telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgiften
2.
hij op tijdstippen in de periode van 2 maart 2017 tot en met heden, in Nederland en in Spanje
(sub a)
van een voorwerp, te weten: een geldbedrag van EUR 793.280,00,
de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen, verhuld en/of verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende op vovenomschreven voorwerp was of wie bovenomschreven voorwerp voorhanden had,
terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf
en
(sub b)
een voorwerp, te weten: een geldbedrag van EUR 793.280,00
heeft overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf terwijl verdachte van dat witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 326, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: oplichting, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: gewoontewitwassen.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft conform het afdoeningsvoorstel geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de gepleegde feiten
Verdachte heeft zich gedurende drieënhalf jaar schuldig gemaakt aan oplichting. In die periode heeft hij zes vrienden en bekenden benaderd voor een geldlening. Hij heeft hen daarbij onder andere voorgehouden dat hij geld nodig zou hebben om vervroegd uit detentie te kunnen komen, boetes te betalen of om in vastgoed in Spanje te investeren. Ook heeft hij voorgedaan alsof hij vermogen op een geblokkeerde bankrekening in Spanje had en dat hij, om de beschikking over dat vermogen te krijgen, bepaalde documenten moest laten vertalen ten behoeve van de Spaanse bank en betalingen moest verrichten aan de Spaanse fiscus. Om zijn verhaal te onderbouwen heeft verdachte websites en e-mailberichten van onder andere het advocatenkantoor [bedrijf 2] en de Spaanse bank Sabadell nagemaakt. Ook heeft hij zich voorgedaan als zijn advocaat en als een notaris om aan zijn bekenden te onderbouwen dat hij een legitieme en geloofwaardige reden had om een lening te vragen en te garanderen dat het geleende geld, soms met rente, zou worden terugbetaald.
Verdachte heeft herhaaldelijk en vasthoudend om geld gevraagd. De gedupeerden verkeerden allemaal in de directe vrienden- en kennissenkring van verdachte en waren bekend met zijn eerdere veroordelingen wegens oplichting en fraude. Niettemin hebben zij hem nog willen helpen, doordat hij met vermeende gezaghebbende verklaringen kon aantonen dat hij zijn gedrag ten goede had gekeerd. Schaamteloos heeft verdachte daartoe stukken vervalst, zelfs van zijn advocaat.
Met zijn handelen heeft verdachte het vertrouwen dat deze vrienden en bekenden toch nog in hem hadden gewetenloos misbruikt. Hij heeft zijn verzoeken zolang aangehouden, dat de slachtoffers tienduizenden, zelfs honderdduizenden euro’s aan hem hebben geleend, in een enkel geval ook als zij daardoor zelf in financiële problemen raakten. Zelfs op het moment dat zij wanhopig stelden dat zij niets meer hadden en dat verdachte moest gaan terugbetalen, bleef hij aandringen en vragen om meer geld. De rechtbank neemt hem dit zeer kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 25 februari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijke strafbaar feiten. Meest recent is de veroordeling van 6 juni 2024 door het gerechtshof Amsterdam, wegens belastingfraude en witwassen, tot een gevangenisstraf van 54 maanden. Op grond van die veroordeling is artikel 63 Sr in onderhavige zaak nadrukkelijk aan de orde.
De rechtbank heeft acht geslagen op een reclasseringsadvies betreffende verdachte van 2 april 2024, opgemaakt door Reclassering Nederland.
De redelijke termijn
De rechtbank houdt rekening met een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Op 11 juli 2022 is de dagvaarding aan verdachte uitgereikt. Op dat moment is tegen verdachte een handeling verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank stelt vast dat op 11 juli 2022 de redelijke termijn is aangevangen waarbinnen verdachte dient te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De datum van dit vonnis is 26 juni 2025, wat een overschrijding van de redelijke termijn met bijna een jaar betekent.
De op te leggen straf
De rechtbank stelt voorop dat zij haar eigen belangenafweging heeft gemaakt bij het bepalen van de op te leggen straf. Hoewel de ernst van het bewezenverklaarde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur rechtvaardigt, ziet de rechtbank voldoende aanleiding om conform het afdoeningsvoorstel een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van drie jaren op te leggen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat aan verdachte in de tijd tussen het plegen van de bewezenverklaarde feiten en dit vonnis in een andere strafzaak een langdurige vrijheidsstraf is opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vordering van de benadeelde partij
Meerdere benadeelde partijen hebben zich in dit strafproces gevoegd.
[slachtoffer 5] vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 45.148,92 [vijfenveertigduizend honderdachtenveertig euro en tweeënnegentig cent], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit het bedrag dat zij aan verdachte heeft geleend.
[slachtoffer 3] vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 100.000,-- [honderdduizend euro], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit het bedrag dat hij aan verdachte heeft geleend, en de over dat bedrag verschuldigde rente.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 100.000,-- gevorderd.
[slachtoffer 4] vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 100.000,-- [honderdduizend euro], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit het bedrag dat hij aan verdachte heeft geleend, en de over dat bedrag verschuldigde rente.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 5.000,-- gevorderd.
[slachtoffer 2] vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 400.000,-- [vierhonderdduizend euro], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit het bedrag dat hij aan verdachte heeft geleend.
Ter vergoeding van proceskosten wordt een bedrag van € 15.000,-- gevorderd.
[slachtoffer 1] vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 216.660,-- [tweehonderdzestienduizendduizend zeshonderdzestig euro], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit het bedrag dat hij aan verdachte heeft geleend.
Ter vergoeding van proceskosten wordt een bedrag van € 3.878,27 gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben zich, conform het afdoeningsvoorstel, op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen tot de navolgende bedragen toewijsbaar zijn, te vermeerderen met rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel inclusief gijzeling van maximaal één jaar:
[slachtoffer 5]: € 42.513,--;
[slachtoffer 3]: € 66.260,--;
[slachtoffer 4]: € 12.867,--;
[slachtoffer 2]: € 431.257,41;
[slachtoffer 1]: € 224.994,--.
Bovengenoemde bedragen corresponderen met de in de tenlastelegging opgenomen bedragen die zijn gebaseerd op analyse van bankgegevens. De officier van justitie en de verdediging stellen zich op het standpunt dat vordering van meer schade, smartengeld of andere kosten niet-ontvankelijk is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk, voor zover de bedragen corresponderen met de bedragen die ten aanzien van elke benadeelde partij in de tenlastelegging onder feit 1 zijn opgenomen. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot de navolgende bedragen te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente.
De rechtbank zal daarnaast de door benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zitting gevorderde vergoeding van proceskosten toewijzen, nu deze kosten zijn onderbouwd met een factuur en door of namens de verdachte niet zijn betwist.
Voor zover de vorderingen de hieronder vermelde bedragen overstijgen, is de gestelde schade onvoldoende onderbouwd, terwijl namens de verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partijen om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partijen die gelegenheid niet bieden.
De rechtbank zal de benadeelde partijen daarom in deze delen van de vorderingen niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partijen de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal, nu geen omstandigheden zijn gebleken die erop duiden dat de schade anders dan geleidelijk is opgelopen gedurende de periode waarin de bewezenverklaarde gedragingen hebben plaatsgevonden, de aanvangsdatum van de wettelijke rente steeds bepalen in het midden van die periode (vgl. ECLI:NL:HR:2025:531).
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met gijzeling, waarvan, de duur hieronder wordt vermeld, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Conclusie
De rechtbank wijst de vorderingen toe zoals hieronder in de tabel is opgenomen:
Benadeelde partij
Materiële schade
Proceskosten
Wettelijke rente vanaf
Aantal dagen gijzeling
[slachtoffer 5]
€ 42.513,--
22 maart 2017
247
[slachtoffer 3]
€ 66.260,--
3 februari 2018
338
[slachtoffer 4]
€ 12.867,--
20 oktober 2017
99
[slachtoffer 2]
€ 431.257,41
10 maart 2019
365
[slachtoffer 1]
€ 224.994,--
€ 3.878,27
21 augustus 2019
365
Voor het overige worden de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: oplichting, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: gewoontewitwassen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
schadevergoeding [slachtoffer 5]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] toe tot een bedrag van
€ 42.513,-- (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij: van een bedrag van
€ 42.513,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2017);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 42.513,--, (zegge: tweeënveertigduizend vijfhonderddertien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2017 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 247 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
schadevergoeding [slachtoffer 3]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van
€ 66.260,-- (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 66.260,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2018);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 66.260,--, (zegge: zesenzestigduizend tweehonderdzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 338 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
schadevergoeding [slachtoffer 4]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van
€ 12.867,-- (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 12.867,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2017);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 12.867,--, (zegge: twaalfduizend achthonderdzevenenzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2017 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 99 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
schadevergoeding [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van
€ 431.257,41 (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 431.257,41 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2019);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 431.257,41, (zegge: vierhonderdeenendertigduizend tweehonderdzevenenvijftig euro en eenenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 365 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
schadevergoeding [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 224.994,-- (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 224.994,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2019);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 3.878,27, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 224.994,--, (zegge: tweehonderdvierentwintigduizend negenvierennegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 365 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. van Campen, voorzitter, mr. D. ten Boer en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, onderdeel 5.6.3
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst met nummer 69111 (onderzoek Livingston). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.