ECLI:NL:RBOVE:2025:400

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
08-044954-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting door het aannemen van een valse hoedanigheid en het creëren van een onjuiste voorstelling van zaken

Op 27 januari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte werd beschuldigd van oplichting. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van oplichting, waarbij zij zich voordeed als een bonafide ondernemer en een valse hoedanigheid aannam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met haar medeverdachte, [medeverdachte], [slachtoffer 4] heeft bewogen tot het verlenen van een dienst door gebruik te maken van een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels. De verdachte en haar medeverdachte hebben [slachtoffer 4] misleid door te stellen dat hun bedrijf, [bedrijf 1], een goedlopende onderneming was met grote klanten, terwijl dit niet het geval was. Dit leidde tot de levering van diensten door [slachtoffer 4], die in de veronderstelling verkeerde dat hij met een betrouwbare partij te maken had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de eerdere veroordelingen van haar medeverdachte voor oplichting en dat zij desondanks opnieuw samen met hem een bedrijf is begonnen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met aftrek van de tijd die zij in verzekering heeft doorgebracht. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, maar de rechtbank heeft ook enkele partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat er geen rechtstreeks verband was tussen de schade en het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-044954-22 (P)
Datum vonnis: 27 januari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 december 2024 en 13 januari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en haar raadsvrouw mr. K. Meijer, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 9 januari 2023 tot en met 5 april 2023, samen met een ander, [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft opgelicht (met het bedrijf [bedrijf 1]).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 januari 2023 tot en
met 5 april 2023 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 3] en/of te
[plaats 4], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen,
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 1] (eigenaar van [bedrijf 2]) en/of [slachtoffer 2] (eigenaar van
[bedrijf 3]) en/of [slachtoffer 3] (eigenaar van [bedrijf 4])
en/of [slachtoffer 4] (eigenaar van [bedrijf 5]) en/of [slachtoffer 5] (eigenaar van
[bedrijf 6]) en/of [slachtoffer 6]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het verlenen van een dienst,
te weten
- het uitvoeren van bouwwerkzaamheden, te weten het aanleggen van elektra en/of
het uitvoeren van stuc- en timmerwerkzaamheden en/of
- het regelen en/of laten werken van nieuwe personeelsleden, te weten koks en/of
een pizzabakker en/of bezorgers en/of kantoorpersoneel en/of schoonmakers, bij
het bedrijf [bedrijf 1] en/of
- het uitbetalen van salaris aan reeds werkzame personeelsleden bij het bedrijf
[bedrijf 1] en/of
- het leveren van producten, te weten voedingsmiddelen en/of (alcoholische)
dranken en/of
- het ter beschikking stellen van een huurwoning en/of het aankopen van kozijnen,
door
- contact op te nemen met voornoemde personen/bedrijven en daarbij een valse
naam op te geven, te weten [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of
- ( hierbij) te zeggen dat zij een bedrijf had, te weten [bedrijf 1] en/of dat het
bedrijf [bedrijf 1] al diverse (grote) opdrachten binnen had gekregen en/of
dat zij het bedrijf [bedrijf 1] aan het uitbreiden was en/of
- ( hierbij) te zeggen dat zij voornoemde bouwwerkzaamheden en/of voornoemde
nieuwe personeelsleden en/of voornoemde huurwoning en kozijnen en/of
voornoemde producten wilde kopen en/of (in)huren voor het bedrijf [bedrijf 1]
en/of
- ( hierbij) te zeggen dat voornoemde reeds werkzame personeelsleden bij het bedrijf
[bedrijf 1] op de loonlijst moesten staan en/of moesten worden uitbetaald,
terwijl zij wist dat deze personen niet werkzaam waren bij het bedrijf [bedrijf 1]
en/of
- ( hierbij) de website en/of het telefoonnummer en/of het e-mailadres van het
bedrijf [bedrijf 1] op te geven als contactgegevens en/of het bedrijfsadres van
het bedrijf [bedrijf 1] op te geven als afleveradres voor voornoemde
producten en/of als adres waar voornoemde bouwwerkzaamheden moesten
worden uitgevoerd en/of als adres waar voornoemde nieuwe personeelsleden
werkzaamheden moesten uitvoeren/of
- ( hierdoor) zich voor te doen als bonafide/serieuze klant van voornoemde
personen/bedrijven en/of als persoon die de rekening kon en wilde betalen en/of
- ( nadat voornoemde bouwwerkzaamheden waren uitgevoerd en/of voornoemde
personeelsleden werkzaamheden hadden uitgevoerd en/of voornoemde reeds
werkzame personeelsleden waren uitbetaald en/of voornoemde producten waren
geleverd en/of voornoemde huurwoning ter beschikking was gesteld en
voornoemde kozijnen waren aangekocht) aan voornoemde personen/bedrijven
redenen te geven waarom de facturen nog niet waren betaald en/of tegen
voornoemde personen/bedrijven te zeggen dat de facturen al waren betaald, terwijl
dit niet klopte en/of niet meer te reageren op verzoeken van voornoemde
personen/bedrijven om de facturen te betalen.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 9 februari 2023 is de eenmanszaak [bedrijf 1] ([bedrijf 1]) op naam van medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) met als startdatum 15 december 2022. Als e-mailadres staat vermeld: [e-mailadres]. Verdachte had in die periode een relatie met [medeverdachte].
De politie heeft van verschillende personen en/of bedrijven aangiften van oplichting ontvangen met betrekking tot [bedrijf 1]. De aangevers hebben allen producten en/of diensten geleverd aan [bedrijf 1].
Aangever [slachtoffer 4], eigenaar van [bedrijf 5] B.V.
Op 2 februari 2023 hadden verdachte en [medeverdachte] een afspraak met [slachtoffer 4] waarin verdachte en [medeverdachte] meedeelden dat zij voor hun bedrijf [bedrijf 1] personeel nodig hadden. [medeverdachte] zei daarbij tegen [slachtoffer 4] dat de organisatie [bedrijf 7] klant bij hen was geworden en dat ze dagelijks 1500 maaltijden aan [bedrijf 7] zouden gaan leveren. De tweede afspraak tussen [slachtoffer 4] en verdachte en [medeverdachte] vond plaats in een bedrijfspand, waarover verdachte en [medeverdachte] vertelden dat het hun nieuwe bedrijfslocatie was. Tijdens dat gesprek hebben verdachte en [medeverdachte] medegedeeld dat zij koks, een pizzabakker, bezorgers, kantoorpersoneel en schoonmakers nodig hadden voor hun bedrijf. Tussen 8 maart 2023 en 15 maart 2023 hebben twee personeelsleden, [naam 1] en [naam 2], werkzaamheden verricht voor [bedrijf 1].
Tijdens het tweede gesprek zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2], de kinderen van verdachte, ook op [bedrijf 5]’s loonlijst gezet ten behoeve van [bedrijf 1]. Van de zijde van verdachte en [medeverdachte] werd medegedeeld dat beide kinderen reeds vanaf 13 februari 2023 werkzaam waren voor [bedrijf 1]. Zij hebben vervolgens van [bedrijf 5] – met terugwerkende kracht – loon ontvangen over de maand februari 2023. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben nooit gewerkt bij [bedrijf 1]. De factuur van [bedrijf 5] is niet betaald.
Juridisch kader oplichting
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, Sr bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed of het verlenen van een dienst.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden voorts onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, samen met [medeverdachte], [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de levering van een dienst door gebruik te maken van een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels. Verdachte heeft zich, samen met [medeverdachte], tegenover [slachtoffer 4] voorgedaan als bonafide horecaondernemers met een goedlopend cateringbedrijf. Verdachte en [medeverdachte] hebben in het contact met [slachtoffer 4] de bedrijfsnaam [bedrijf 1] vermeld, gehandeld vanuit hun hoedanigheid als ondernemers en bij [slachtoffer 4] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen door aan hem mee te delen dat [bedrijf 1] een grote zakelijke klant binnen had, terwijl dat niet zo was. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] vervolgens misbruik hebben gemaakt van een in het maatschappelijk verkeer geldend patroon dat diensten worden geleverd aan een klant in de verwachting en in het vertrouwen dat die klant vervolgens de rekening betaalt. Verdachte en [medeverdachte] hebben namelijk een dienst afgenomen bij [slachtoffer 4], waarvoor het gebruikelijk is dat betaling achteraf middels een factuur geschiedt. Daarbij hebben zij [slachtoffer 4] bovendien misleidt met de leugenachtige mededeling dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] reeds vanaf 13 februari 2023 werkzaam waren voor [bedrijf 1]. Dit heeft [slachtoffer 4] ertoe bewogen om ze op de loonlijst te zetten en met terugwerkende kracht uit te betalen over de maand februari.
Dat de oplichtingsmiddelen geschikt waren om tot het verlenen van een dienst te bewegen is wel gebleken, aangezien [slachtoffer 4] daartoe daadwerkelijk is overgegaan. [slachtoffer 4] kon de in de gedragingen van verdachte en [medeverdachte] besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken naar het oordeel van de rechtbank niet doorzien. Het was niet dermate evident dat sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken dat moest worden aangenomen dat de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid de aangever aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen.
Het oogmerk
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het oogmerk had om zichzelf en een ander te bevoordelen. Verdachte had wetenschap van de eerdere veroordelingen van [medeverdachte] voor oplichting. Zij was bovendien al eerder, in augustus 2021, binnen een op haar naam ingeschreven eenmanszaak een cateringbedrijf begonnen met [medeverdachte] ([bedrijf 8]), waarbij sprake was van een patroon van (veelvuldig) bestellen op factuurbasis en vervolgens niet betalen, waarna het faillissement op haar naam is uitgesproken en waarbij voor € 95.008,93 aan concurrente schulden is ontstaan. Nadat deze onderneming in december 2021 was gestaakt, heeft verdachte op 4 februari 2022 aangifte van oplichting gedaan tegen [medeverdachte]. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte volledig op de hoogte was van de werkwijze en oplichtingspraktijken van [medeverdachte]. Zij wist zelfs dat hij in verband daarmee had vastgezeten. Zij is desondanks in februari 2023, een jaar na haar aangifte van oplichting tegen [medeverdachte], opnieuw een cateringbedrijf begonnen met [medeverdachte] ([bedrijf 1]). Samen met [medeverdachte] voerde zij vervolgens de gesprekken met [slachtoffer 4], waarin het beeld is geschetst dat [bedrijf 1] een goedlopend bedrijf met grote klanten was. Van de zijde van verdachte en [medeverdachte] kwam voorts de opdracht om [betrokkene 1] en [betrokkene 2], de kinderen van verdachte, op de loonlijst te zetten en (ook met terugwerkende kracht) uit te betalen, terwijl zij niet voor [bedrijf 1] hadden gewerkt en zouden gaan werken. Een dergelijke leugenachtige mededeling kan niet anders dan bewust en met het oogmerk om zichzelf en een ander te bevoordelen zijn gedaan.
Het medeplegen
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte]. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank een bijdrage van voldoende gewicht geleverd aan het in het leven roepen van een onjuiste voorstelling van zaken bij [slachtoffer 4] en heeft vervolgens niets gedaan om dit ongedaan te maken. De rechtbank merkt verdachte daarom aan als medepleger ten aanzien van [slachtoffer 4].
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander het ten laste gelegde feit heeft begaan ten aanzien van [slachtoffer 4].
Partiële vrijspraak
De rechtbank overweegt dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan ten aanzien van aangevers [slachtoffer 1] (eigenaar van [bedrijf 2]), [slachtoffer 2] (eigenaar van [bedrijf 3]), [slachtoffer 3] (eigenaar van [bedrijf 4]) en [slachtoffer 5] (eigenaar van [bedrijf 6]). Met betrekking tot deze aangevers geldt dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken was bij de contacten vanuit [bedrijf 1] met deze aangevers en evenmin dat zij deze (anderszins) heeft bewogen tot de afgifte van een goed dan wel het verlenen van een dienst. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde ten aanzien van deze aangevers.
De rechtbank is van oordeel dat evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan ten aanzien van aangever [slachtoffer 6]. [slachtoffer 6] heeft zijn pand aan de [adres] aan verdachte en [medeverdachte] verhuurd en ten behoeve van verdachte en [medeverdachte] nieuwe kozijnen voor het pand aangeschaft, waarvan de aanschafkosten voor de helft voor rekening van verdachte en [medeverdachte] zouden komen. Verdachte en [medeverdachte] hebben bij het sluiten van de huurovereenkomst gebruik gemaakt van hun eigen namen. Het enkele huren van een pand en het vervolgens in gebreke blijven om de huurpenningen te voldoen levert op zichzelf – ook indien de huurders hebben of konden voorzien dat zij niet aan de betalingsverplichtingen zouden kunnen voldoen – geen oplichting op. [1] Bovendien moet iemand door een oplichtingsmiddel tot de afgifte van een goed dan wel het verlenen van een dienst zijn bewogen. Daarbij speelt mee of de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid is betracht door de aangever. Uit het dossier blijkt niet dat [slachtoffer 6] heeft gecontroleerd of verdachte en [medeverdachte] de huurprijs van
€ 4000,-- per maand konden voldoen. Bovendien heeft de sleuteloverdracht van het pand plaatsgevonden voordat de overeengekomen waarborgsom door verdachte en [medeverdachte] was betaald. Gelet op voornoemde omstandigheden heeft [slachtoffer 6] naar het oordeel van de rechtbank niet de omzichtigheid betracht die van een verhuurder van een pand in het maatschappelijk verkeer wordt vereist. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat [slachtoffer 6] door een oplichtingsmiddel is bewogen tot het ter beschikking stellen van het pand en het aanschaffen van nieuwe kozijnen voor het pand. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van het ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 6].
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 9 januari 2023 tot en met 5 april 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 4] (eigenaar van [bedrijf 5])
heeft bewogen tot het verlenen van een dienst, te weten
- het regelen en laten werken van nieuwe personeelsleden, te weten koks en een pizzabakker en bezorgers en kantoorpersoneel en schoonmakers, bij het bedrijf [bedrijf 1] en
- het uitbetalen van salaris,
door
- contact op te nemen met voornoemd bedrijf en
- ( hierbij) te zeggen dat zij een bedrijf had, te weten [bedrijf 1] en dat het bedrijf [bedrijf 1] al een (grote) opdracht binnen had gekregen en
- ( hierbij) te zeggen dat zij voornoemde nieuwe personeelsleden wilde (in)huren voor het bedrijf [bedrijf 1] en
- ( hierbij) te zeggen dat personen bij het bedrijf [bedrijf 1] op de loonlijst moesten staan en moesten worden uitbetaald, terwijl zij wist dat deze personen niet werkzaam waren bij het bedrijf [bedrijf 1] en
- ( hierbij) het e-mailadres van het bedrijf [bedrijf 1] op te geven als contactgegevens en het bedrijfsadres van het bedrijf [bedrijf 1] op te geven als adres waar voornoemde nieuwe personeelsleden werkzaamheden moesten uitvoeren en
- ( hierdoor) zich voor te doen als bonafide klant van voornoemd bedrijf en als persoon die de rekening kon en wilde betalen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 en 326 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van oplichting.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van drie jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, bij een veroordeling, aan verdachte een taakstraf op te leggen. De verdediging heeft verzocht om geen gevangenisstraf op te leggen, omdat verdachte dan haar woning en haar werk kwijt kan raken.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan oplichting van een personeelsbemiddelingsbedrijf, onder meer door haar eigen kinderen ten behoeve van [bedrijf 1] op [bedrijf 5]’s loonlijst te laten plaatsen en te laten uitbetalen, zelfs met terugwerkende kracht, terwijl zij nooit voor [bedrijf 1] hadden gewerkt en ook niet zouden gaan werken.
Ter zitting heeft verdachte de suggestie gewekt dat zij [medeverdachte] volledig vertrouwde en dat zij evengoed slachtoffer van hem is geworden. Deze suggestie is in de ogen van de rechtbank een miskenning van haar aandeel en verantwoordelijkheid. Verdachte was volledig op de hoogte van de werkwijze en eerdere oplichtingspraktijken van [medeverdachte] en heeft met betrekking tot het cateringbedrijf [bedrijf 8] dat verdachte en [medeverdachte] eerder samen runden, zelfs aangifte van oplichting tegen hem gedaan. Verdachte is een jaar later desondanks opnieuw een cateringbedrijf met [medeverdachte] begonnen en was vervolgens willens en wetens betrokken bij de oplichting van het personeelsbemiddelingsbedrijf. Het kan bovendien niet anders dan dat verdachte (volop) heeft geprofiteerd van het patroon in de bedrijfsvoering van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] waarbij sprake was van (veelvuldig) bestellen op factuurbasis en vervolgens niet betalen, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot de faillissementen van beide bedrijven. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij ter zitting geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar handelen en geen blijk heeft gegeven van enig medeleven met de ondernemers die financiële schade hebben opgelopen door de faillissementen van de bedrijven van verdachte en [medeverdachte].
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 6 november 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De straf
Wat betreft de strafmodaliteit en de hoogte daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor fraude. Voor fraude wordt bij een benadelingsbedrag tot 10.000 euro als uitgangspunt een gevangenisstraf van een week tot twee maanden of een taakstraf genoemd.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een taakstraf van 100 uren passend en geboden is, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Onderstaande personen hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Zij vorderen ieder afzonderlijk veroordeling van verdachte
tot betaling van het bedrag dat hierna telkens bij iedere benadeelde partij wordt vermeld,
telkens vermeerderd met de wettelijke rente.
Naam
Vordering materiele schade
Proceskosten
[aangever 1] ([bedrijf 9])
€ 1.983,59 (niet-betaalde facturen)
-
[aangever 2]
([bedrijf 10])
€ 46.846,68, bestaande uit:
- niet-betaalde facturen: € 9.216,20;
- servies/bestek: € 3.000,--;
- rente RVS meubilair: € 1.500,--;
- rational combisteamer: € 25.000,--.
- BTW: € 8.130,48
-
[aangever 3] ([bedrijf 11])
€ 3.483,14 (niet-betaalde facturen excl. BTW)
-
[aangever 4] ([bedrijf 12])
€ 3.025,57 (niet-betaalde facturen)
-
[slachtoffer 1] ([bedrijf 2] BV)
€ 5.009,40 (niet-betaalde factuur)
-
[slachtoffer 2] ([bedrijf 3] BV)
€ 11.434,50 (niet-betaalde facturen)
-
[slachtoffer 3] ([bedrijf 4])
€ 1.072,81 (niet-betaalde facturen)
-
[slachtoffer 5]
([bedrijf 6])
€ 1.707,10, bestaande uit:
- niet-betaalde facturen [bedrijf 8]: € 367,55;
- niet-betaalde facturen [bedrijf 1]: € 1.339,55.
-
[slachtoffer 6]
€ 131.220,--, bestaande uit:
- huurovereenkomst: € 65.875,00;
- herstelwerkzaamheden: € 58.625,00;
- gewerkte uren: € 6.720,00.
-
[aangever 5] ([bedrijf 13])
€ 763,55 (niet-betaalde factuur en niet retour gekomen materialen)
-
[aangever 6] ([bedrijf 14])
€ 14.548,89 (factuur verhuur en niet retour gekomen steiger en trilplaat incl. rente)
€ 1.605,48 (incassokosten)
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] volledig toewijsbaar zijn.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 5] op het standpunt gesteld dat deze toewijsbaar is voor het deel dat ziet op het ten laste gelegde feit, te weten € 1.339,55.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 6] op het standpunt gesteld dat deze toewijsbaar is tot een bedrag van € 28.875,--, bestaande uit € 12.375,-- aan huur en € 16.500,-- voor nieuwe kozijnen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [aangever 1], [aangever 2], [aangever 4], [aangever 5] en [aangever 6] moeten worden afgewezen omdat deze niet zien op het ten laste gelegde feit.
Wat betreft de vorderingen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft de verdediging primair verzocht om de benadeelde partijen nietontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om:
  • de vergoeding van [slachtoffer 5] te matigen tot € 1.339,55, omdat alleen dat bedrag ziet op het ten laste gelegde feit, en de vordering voor het overige af te wijzen;
  • de vergoeding van [slachtoffer 2] te matigen naar € 5.726,25, omdat dit deel is onderbouwd met facturen, en voor het overige deel de benadeelde partij nietontvankelijk te verklaren;
  • de vordering van [slachtoffer 6] te matigen tot € 19.245,-- voor gemiste huurinkomsten, en het overige deel van de vordering nietontvankelijk te verklaren vanwege onvoldoende onderbouwing.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Omdat verdachte van het feit wordt vrijgesproken ten aanzien van de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6], zal de rechtbank voornoemde benadeelde partijen op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal ook de benadeelde partijen [aangever 1], [aangever 2], [aangever 3], [aangever 4], [aangever 5] en [aangever 6] nietontvankelijk verklaren in hun vorderingen, omdat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de opgevoerde schade en het bewezenverklaarde feit.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van oplichting;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
100 (honderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partijen [aangever 1], [aangever 2], [aangever 3], [aangever 4],
[slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [aangever 5],
[aangever 6] in het geheel niet-ontvankelijk zijn in de vordering, en dat de benadeelde partijen de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. N.P. Heisterkamp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2025.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2022019702. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

1.

Het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 december 2024, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte:
In juli 2021 heb ik medeverdachte [medeverdachte] ontmoet en kreeg ik een relatie met hem. In augustus 2021 zijn wij het cateringbedrijf [bedrijf 8] gestart. Van 23 januari 2022 tot en met 18 oktober 2022 zat [medeverdachte] in detentie. Ik heb op 4 februari 2022 aangifte gedaan tegen [medeverdachte] vanwege oplichting. Toen [medeverdachte] vrij kwam, wilde ik hem een tweede kans geven. Het nieuwe bedrijf [bedrijf 1] is gestart op 15 december 2022.
Ik was aanwezig bij het gesprek op 2 februari 2023 met [slachtoffer 4] van [bedrijf 5] B.V. [medeverdachte] heeft in het gesprek gezegd dat [bedrijf 7] en [bedrijf 15] klanten waren van [bedrijf 1]. Het zou kunnen dat tijdens het gesprek is besproken dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op de loonlijst werden gezet bij [bedrijf 5] B.V.
2.
Een geschrift, betreffende een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel betreffende de bedrijfsgegevens van [bedrijf 1] van 11 september 2023, pagina 953:
[Afbeelding]
3.
Het procesverbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 5 februari 2024, pagina’s 932 en 933, voor zover inhoudende:
V: Welke opdrachten hebben jullie met [bedrijf 1] behandeld?
A: We hadden opdrachten van “[bedrijf 16]” en van particulieren die bestelden.
4.
Het procesverbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 12 juli 2023, pagina’s 237-240, voor zover inhoudende:
Ik ben opgelicht door [medeverdachte] en [verdachte] , de eigenaren van [bedrijf 1] te [vestigingsplaats]. Ik ben de eigenaar van [bedrijf 5] B.V. Op 2 februari 2023 had ik een afspraak met [verdachte] en [medeverdachte]. In het gesprek vertelden ze dat ze een nieuwe klant hadden te weten [bedrijf 7]. En men zou per dag 1500 maaltijden voor [bedrijf 7] moeten gaan leveren. Op 2 maart 2023 later had ik een gesprek met [verdachte] en [medeverdachte] in een bedrijfspand. Dit was volgens hen een nieuwe locatie van hun bedrijf. In dit gesprek zij we verder ingegaan op wat men precies nodig hadden op personeelsgebied. Dit waren dus koks, een pizzabakker, bezorgers, kantoorpersoneel en schoonmakers. Uiteindelijk kwam ik op ongeveer 13 personen uit. Twee mensen zijn op 8 maart 2023 begonnen met werkzaamheden voor [bedrijf 1]. Naast de bovenstaande twee personeelsleden vroeg [medeverdachte] mij ook twee personeelsleden op mijn loonlijst te zetten. Dit waren [betrokkene 1] ([betrokkene 1]) en [betrokkene 2] ([betrokkene 2]). [medeverdachte] gaf aan dat zij al vanaf 13 februari 2023 bij hen aan het werk waren. Ik heb hen vervolgens op de loonlijst gezet met terugwerkende kracht en zij zijn over de maand februari 2023 ook uitbetaald. Achteraf bleek dat dit stiefkinderen van [medeverdachte] waren. Ik heb 15 maart 2023 de personeelsleden gebeld die nog aan het werk waren en gezegd dat men moest vertrekken. De betaling van de factuur bleef uit.
5.
Het procesverbaal van verhoor getuige [betrokkene 2] van 30 januari 2024, pagina’s 434-436, voor zover inhoudende:
Ik moest van hem 40 uur opschrijven voor werkzaamheden. Die 40 uur had ik helemaal
niet gewerkt.

Voetnoten

1.Hoge Raad 2 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4208.