ECLI:NL:RBOVE:2025:3583

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
08.325339.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een moeder voor poging tot zware mishandeling van haar minderjarig kind met voorbedachte rade

Op 5 juni 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 36-jarige vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 217 dagen en terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden. De vrouw heeft op 8 oktober 2024 in Hengelo (O) met voorbedachte rade haar minderjarig kind, geboren in 2016, mishandeld door met een mes in de hals van het kind te steken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet handelde uit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar dat zij zich gedurende enige tijd had kunnen beraden op haar handelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling, maar achtte de mishandeling met voorbedachte rade wel bewezen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van getuigen en deskundigen, die wezen op de psychische problematiek van de verdachte. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 216 dagen en tbs met voorwaarden geëist. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van de maatschappij en het recidiverisico een tbs-maatregel vereisen. De verdachte moet zich houden aan verschillende voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.325339.24 (P)
Datum vonnis: 5 juni 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1988 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de [locatie 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 15 mei 2025 en van 22 mei 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en haar raadsvrouw mr. P.S. Wibbelink, advocaat in Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 8 oktober 2024 in Hengelo (O):
primair:met voorbedachten rade heeft geprobeerd aan haar zoon [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
subsidiair:met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op of omstreeks 08 oktober 2024 te Hengelo (O)
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar kind, [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2016)
opzettelijk en met voorbedachte rade
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
voornoemde [slachtoffer] om/bij diens lichaam heeft vastgepakt en/of
(vervolgens) met een mes in de keel/hals heeft gestoken, althans met een mes over de keel/hals heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 08 oktober 2024 te Hengelo (O)
haar kind, [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2016),
met voorbedachte rade
heeft mishandeld door
voornoemde [slachtoffer] om/bij diens lichaam vast te pakken en/of
(vervolgens) met een mes in de keel/hals te steken, althans met een mes over de keel/hals te snijden.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen met dien verstande dat een partiële vrijspraak moet volgen ten aanzien van de voorbedachte raad.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen met dien verstande dat er geen sprake is van voorbedachte raad.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op 8 oktober 2024 is [slachtoffer] bij zijn moeder, verdachte, in de woning aan de [adres] . [slachtoffer] is bij zijn moeder op bezoek in het kader van begeleide omgang. Bij dit bezoek is een ambulant hulpverlener (hierna ook: [hulpverlener] ) aanwezig. Na de middagmaaltijd ruimt verdachte de spullen van het eten op. Zij stopt hierbij een mes in haar jaszak. Verdachte en [slachtoffer] gaan na het eten buiten spelen. Wanneer het afscheidsmoment nadert gaan verdachte en [slachtoffer] naar de slaapkamer van [slachtoffer] om winterkleding uit te zoeken. Deze slaapkamer bevindt zich op de bovenverdieping van de woning. [hulpverlener] blijft halverwege de trap staan. Verdachte en [slachtoffer] zijn samen op de slaapkamer wanneer verdachte aan [slachtoffer] vraagt: “wil jij naar de hemel?”. Wanneer [slachtoffer] vervolgens een vest aantrekt en hiervan de rits dichtdoet vraagt verdachte hem zijn hoofd omhoog te doen. Verdachte pakt het mes uit haar zak en steekt hiermee in de keel van [slachtoffer] . [hulpverlener] hoort [slachtoffer] schreeuwen dat zijn moeder hem iets aan wil doen. Als [hulpverlener] de slaapkamer in komt ziet zij dat [slachtoffer] naar zijn keel grijpt en zijn handen om zijn keel doet. Verdachte zegt dat zij een mes bij zich heeft. [hulpverlener] ziet dat verdachte een mes uit haar zak haalt. Verdachte wordt door [hulpverlener] naar beneden gestuurd waarna [slachtoffer] en [hulpverlener] de woning kunnen verlaten.
Enkele uren later komt de crisisdienst van Mediant ter beoordeling bij verdachte. Verdachte zegt dat dan zij wil dat [slachtoffer] het goed heeft en dat zij hem uit zijn lijden wil verlossen. Tijdens het verhoor bij de politie op 13 november 2024 verklaart verdachte dat zij dacht: “nu moet ik het doen”. Als haar wordt gevraagd wat zij hiermee bedoelt zegt zij: “dat ik hem uit zijn lijden moest verlossen en hem naar de hemel moest brengen”.
Het letsel van [slachtoffer] is onderzocht door een forensisch arts van het Forensisch Medische Expertise Kindermishandeling (hierna ook: FMEK). Bij [slachtoffer] is een wondje te zien op zijn hals, net onder de ademsappel. Dit letsel betreft licht letsel en kan worden getypeerd als krasletsel dan wel als een huiddoorklieving.
De overwegingen van de rechtbank
- Poging zware mishandeling
Aan verdachte is als primair feit een poging zware mishandeling ten laste gelegd. Aan de rechtbank ligt dan in de eerste plaats de vraag voor of het opzet van verdachte gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte (het steken met een mes tegen de keel van haar kind) in samenhang bezien met de uitlatingen van verdachte (“ik wilde hem uit zijn lijden verlossen” en “ik moest hem naar de hemel brengen”), het opzet van verdachte gericht is geweest op de dood van [slachtoffer] en niet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zoals primair ten laste is gelegd.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte [slachtoffer] juist uit zijn – volgens verdachte aanwezige – lijden wil verlossen waardoor zij naar het oordeel van de rechtbank niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daarbij juist wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en er dus geen sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank zal verdachte daarom voor het primair ten laste gelegde vrijspreken.
- Mishandeling
Door met het mes te steken in de hals van [slachtoffer] heeft verdachte letsel aan [slachtoffer] toegebracht. [hulpverlener] zag bij [slachtoffer] een kleine snee met bloed. Uit het rapport van het FMEK (Forensisch Medische Expertise Kindermishandeling) volgt dat het letsel is ingeschat als licht en kan zijn ontstaan door scherprandige of puntige voorwerpen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld.
- Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
De rechtbank overweegt dat zij wat betreft het bewijs van het bestanddeel “met voorbedachten rade” mede gewicht toekent aan de omstandigheden direct voorafgaand aan het incident. [hulpverlener] heeft verklaard dat zij het idee had dat verdachte haar gedurende de begeleide omgang op 8 oktober 2024 scherp in de gaten hield. Verdachte verklaart ook bij de politie dat zij wisselende gevoelens had die dag. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij merkte dat zij het mes nog bij zich had toen zij terugliepen vanaf de speeltuin naar het huis aan de [adres] . [1] Ook heeft zij ter terechtzitting verklaard dat zij in de ochtend een gedachte heeft gehad om [slachtoffer] uit zijn lijden te verlossen en dat zij dit in de slaapkamer opnieuw kreeg. Toen [hulpverlener] haar vervolgens even alleen liet met [slachtoffer] op de slaapkamer dacht zij: “nu moet het maar gewoon”. Hoewel [hulpverlener] in de nabijheid was, deelt verdachte niet dat dergelijke gedachten bij haar opkwamen. Verdachte en [slachtoffer] gaan eerst verder met het passen van de winterkleding. Wanneer [slachtoffer] zijn hoofd omhoog doet om de rits van een vest dicht te doen denkt verdachte “nu moet ik het doen”. Verdachte pakt dan het mes uit haar zak. Verdachte heeft verder ter terechtzitting verklaard dat zij ongeveer vijf minuten in de slaapkamer is geweest. Volgens [hulpverlener] hoorde zij [slachtoffer] na vier minuten schreeuwen.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat verdachte voorafgaand aan haar handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat zij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Zij was zich er van bewust dat zij het mes nog bij zich droeg had de gehele dag al wisselende gevoelens en gedachten. Verdachte is ongeveer vier a vijf minuten samen in de slaapkamer geweest. Een tijdsbestek dat voldoende ruimte laat voor het nadenken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad om [slachtoffer] met het mes te steken. Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 8 oktober 2024 te Hengelo (O)
haar kind, [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2016),
met voorbedachte rade
heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met een mes in de keel/hals te steken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 301 en 304 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair
het misdrijf: mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 216 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden op te leggen, met daaraan gekoppeld de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de tbs-maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd om daarnaast aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen op grond van artikel 38z Sr.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde in sterk verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend. De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd waarvan het onvoorwaardelijke deel 217 dagen bedraagt en het voorwaardelijke deel 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel moeten worden gekoppeld de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd met uitzondering van het contactverbod.
Tot slot heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard moeten worden zodat verdachte gelijk met haar behandeling kan starten.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
Verdachte heeft, met voorbedachten rade, met een mes gestoken in de hals van haar zoon. Wat de rechtbank betreft had dit, in het bijzonder gelet op het opzet van verdachte, gekwalificeerd kunnen worden als een poging doodslag. Het gaat om een zeer ernstig feit waarbij verdachte van geluk mag spreken dat haar zoon er met relatief licht lichamelijk letsel van af is gekomen. [slachtoffer] heeft nog enkele weken pijn gehad bij het slikken. De ervaring leert dat kinderen hiervan nog lange tijd geestelijke klachten kunnen ondervinden. [slachtoffer] en zijn moeder zagen elkaar enkel met begeleide omgang. Zonder enige aanleiding liep dit vreselijk uit de hand en is het vertrouwen dat [slachtoffer] in zijn moeder mocht hebben ernstig geschonden. Hoewel het voor de rechtbank tijdens de zitting zichtbaar was dat de situatie verdachte veel verdriet doet, doet dit niet af aan de impact van haar handelen op haar zoon.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 17 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte deskundigenrapportages.
Er is over verdachte een psychologisch pro-Justitia rapport opgemaakt door R.A. Jaarsma, klinisch psycholoog, gedateerd 12 februari 2025.
De psycholoog rapporteert dat er bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een schizo-typische persoonlijkheidsstoornis. Hierdoor is verdachte bij verhoogde stress vatbaar voor psychotische problematiek. Er is sprake van eigenaardige overtuigingen of magische denkbeelden, van een merkwaardige wijze van denken en spreken en van achterdochtige of wantrouwende ideeënvorming. Deze pathologie heeft de totstandkoming van het tenlastegelegde overwegend beheerst. De psycholoog adviseert om het ten laste gelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen.
Indien verdachte in de gelegenheid komt om alleen te zijn met haar zoon, zonder de nabijheid van intensief toezicht, wordt het risico op recidive als hoog ingeschat. Indien verdachte een adequate behandeling krijgt wordt het recidiverisico in het begin ingeschat op “matig” en op de langere termijn als “laag”.
De psycholoog adviseert om verdachte een verplichte klinische behandeling op te leggen. Omdat de kans op onttrekking als klein wordt ingeschat wordt een plaatsing op een FPA geadviseerd. In de behandeling moet er aandacht zijn voor de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte. Er dient er aandacht te zijn voor de wijze waarop verdachte omgaat met stress en voor de wijze waarop zij hulp vraagt. Medicamenteuze ondersteuning is noodzakelijk. De psycholoog adviseert om deze behandeling te laten plaatsvinden binnen een terbeschikkingstelling met voorwaarden. In het verleden is gebleken dat verdachte, tegen adviezen in, vroegtijdig is gestopt met behandelingen als ook met het innemen van medicijnen. Een behandeling op basis van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke veroordeling is ook overwogen. Er bestaat twijfel of een dergelijk kader niet te beperkt is om een optimale behandeling uit te voeren omdat verdachte al vaker voortijdig en tegen advies in met een behandeling is gestopt.
Ook is er over verdachte een psychiatrisch Pro-Justitia rapport opgemaakt door T. Berger, psychiater, gedateerd 19 februari 2025.
De psychiater concludeert dat er bij verdachte sprake is van een schizo-typische persoonlijkheidsstoornis in combinatie met een psychotische kwetsbaarheid wat in stresssituaties tot een psychotische stoornis kan leiden. Verdachte heeft onvoldoende copingvaardigheden om met spanningen om te gaan wat tot impulsieve en oninvoelbare reacties kan leiden, een zeer beperkt mentaliserend vermogen bij een gebrekkig ziekte-inzicht. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. De psychiater adviseert om het ten laste gelegde in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De psychiater schat het risico op gevaarlijk gedrag voor anderen als “laag” in. Er is een matig-hoog risico op geweldpleging ten opzichte van haar zoon indien er sprake is van een psychotisch toestandsbeeld. In periode dat verdachte niet voldoet aan kenmerken van een psychose is er een laag risico.
De psychiater ziet een intensieve klinische delictpreventieve behandeling waarbij zowel aandacht is voor haar schizo-typische persoonlijkheidsproblematiek als ook haar kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van een psychotische stoornis, als het meest passend. In het kader van delictpreventie is het voorkomen van een psychose essentieel. Een combinatie van psycho-educatie, medicatie maar ook het leren omgaan met stress en algemeen stressreductie is hierbij van belang. Voor de klinische behandeling is beveiligingsniveau 2 voldoende. Ook na een klinische behandeling zal ambulante zorg nodig blijven. Een stevige juridische maatregel is nodig om haar behandeling sturing te geven ook als zij er zelf op een gegeven moment geen noodzaak meer voor ziet. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden beidt dit kader. Een behandeling op basis van bijzondere voorwaarden is overwogen maar er is twijfel of een dergelijk kader niet te beperkt is om een optimale behandeling uit te voeren omdat verdachte nauwelijks intrinsiek gemotiveerd is voor een behandeling.
Tot slot is door [reclasseringswerker 1] , reclasseringswerker en [reclasseringswerker 2] , unitmanager, een reclasseringsadvies tbs met voorwaarden opgemaakt, gedateerd 25 april 2025.
De reclassering adviseert positief over tbs met voorwaarden en kan het toezicht hierop uitoefenen. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot medewerking aan de voorwaarden.
De reclassering adviseert de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel omdat de kans groot is dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan gericht tegen, of gevaar veroorzakend voor, een of meer personen. Ook adviseert de reclassering dit te combineren met een schorsing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank is van oordeel dat de voornoemde rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en stelt op basis daarvan vast dat het bewezenverklaarde verminderd aan verdachte moet worden toegerekend.
De strafmodaliteit en de hoogte daarvan
- Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Nu de rechtbank het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate toerekent en gelet op de oplegging van de hierna te noemen maatregel, zal de rechtbank volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 217 dagen.
- Tbs met voorwaarden
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de maatregel tbs met voorwaarden, passend en noodzakelijk is in het kader van de beveiliging van de maatschappij en de beperking van het recidiverisico. De rechtbank heeft deze beslissing gebaseerd op de inhoud van de hiervoor genoemde rapporten en de ernst van het feit. Ook weegt de rechtbank mee dat uit de rapporten volgt dat verdachte eerder, tegen adviezen in, vroegtijdig met behandelingen is gestopt evenals met in het innemen van medicijnen. Verdachte staat open voor een (klinische) behandeling maar nog niet vanuit een doorleefd ziekte-inzicht en intrinsieke motivatie maar vooral om bij de opvoeding van [slachtoffer] betrokken te blijven. Door een tbs met voorwaarden op te leggen wordt er een kader geboden waarin de voorgestelde behandeling uitgevoerd kan worden. Ook als verdachte er zelf geen noodzaak meer voor ziet. Het opleggen van een klinische behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde heeft het risico dat, wanneer behandeling niet slaagt, verdachte terug zou moeten naar de gevangenis en uiteindelijk onbehandeld terugkeert in de maatschappij. Dit risico acht de rechtbank onaanvaardbaar groot.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een tbs is voldaan. De bewezenverklaarde mishandeling, met voorbedachte raad, gepleegd tegen haar kind, is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Ook bestond er bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. Verder is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, in het bijzonder die van [slachtoffer] en de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel vereist. Het algemene risico op recidive van geweldpleging wordt als matig tot laag (op langere termijn) ingeschat. Het risico op geweld gericht tegen [slachtoffer] wordt als matig tot hoog ingeschat als verdachte niet zou worden behandeld.
De rechtbank zal het advies van de reclassering overnemen en alle door de reclassering geadviseerde voorwaarden aan de tbs verbinden. Verdachte heeft zich bereid verklaard en gemotiveerd getoond zich aan alle gestelde voorwaarden te houden.
De maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Met het oog op artikel 38e Sr kan de totale duur van de tbs bij omzetting van een tbs met voorwaarden naar een tbs met dwangverpleging, daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
- Dadelijke uitvoerbaarheid
Door de officier van justitie is gevorderd om de maatregel tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Gelet op hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd omtrent het recidivegevaar is de rechtbank van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarbij is het van belang dat verdachte gelijk kan starten aan haar behandeling. Daarom zal de rechtbank toepassing geven aan het bepaalde in artikel 38, zesde lid, Sr en bevelen dat de bij de tbs-maatregel te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
- GVM
Door de officier van justitie is tevens een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z Sr gevorderd. Gelet op de conclusies van de deskundigen en het advies van de reclassering brengt de gediagnosticeerde stoornis risico’s met zich die naar verwachting nog steeds aanwezig zullen zijn na de tbs. Gelet op de complexiteit van de problematiek en het chronische karakter hiervan, acht de rechtbank het van belang dat wordt voorkomen dat na het aflopen van de tbs-maatregel – die naar huidig recht in duur is beperkt tot negen jaren – de hulpverlening aan verdachte eindigt, terwijl hier nog wel noodzaak toe bestaat. De rechtbank acht het daarom aangewezen dat de verdachte langdurig onder toezicht wordt gesteld. De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van een GVM, die strekt tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking. De rechtbank acht de oplegging van deze maatregel noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Verder is aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel voldaan.
6.4
De voorlopige hechtenis
Verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. Door de rechtbank is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst met ingang van 16 mei 2025.
De rechtbank heeft aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de verzekering en voorlopige hechtenis opgelegd met daarnaast en een tbs maatregel met voorwaarden. In beginsel moet in dit geval op grond van artikel 67a, lid 3, Wetboek van Strafvordering (Sv) een bevel tot voorlopige hechtenis worden opgeheven.
De rechtbank heeft ook bepaald dat de maatregel tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is zodat verdachte gelijk aan haar behandeling kan beginnen. In haar arrest van
26 november 2024 heeft de Hoge Raad uiteengezet dat er geen mogelijkheid bestaat om een nog niet onherroepelijk geworden dadelijk uitvoerbare tbs met voorwaarden ‘om te zetten’ in een tbs met verpleging van overheidswege. [2] Anders dan een tbs met voorwaarden is een tbs met verpleging van overheidswege een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel.
Dit alles brengt met zich in het geval verdachte een van de voorwaarden zal overtreden terwijl het vonnis nog niet onherroepelijk is geworden, er een belangrijk middel voor effectief toezicht op de voorwaarden ontbreekt. Dit brengt risico’s ten aanzien van de algemene veiligheid van personen en goederen met zich mee en in het bijzonder zijn er risico’s ten aanzien van de veiligheid van [slachtoffer] .
De rechtbank overweegt dat het niet ondenkbaar is dat, indien verdachte een voorwaarde zal overtreden, er in hoger beroep door het Gerechtshof de maatregel tbs met dwangverpleging opgelegd zal worden. Om deze reden is naar het oordeel van de rechtbank artikel 67a lid 3 Sv in dit geval niet aan de orde. De rechtbank laat alles afwegende de schorsing van de voorlopige hechtenis in stand

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikel 38a.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feiten oplevert:
subsidiair, het misdrijf:mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
217 dagen (tweehonderdzeventien) dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaardendat verdachte;
- meewerkt aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat verdachte:
- zich meldt op afspraken bij de reclassering, de reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
- zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- de reclassering helpt aan een actuele foto waarop haar gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- meewerkt aan huisbezoeken;
- de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
- meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
- meewerkt aan een time-out als de reclassering dat nodig vindt verdachte daarmee instemt. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken met een mogelijkheid van verlenging met nog eens zeven weken tot maximeel veertien weken per jaar;
- niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het koninkrijk der Nederlanden gaat zonder toestemming van de reclassering;
- zich laat opnemen bij FPA [locatie 2] , gebouw [locatie 2] . De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling (ook als dit overbruggingszorg inhoudt). Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [slachtoffer] zolang de reclassering dit verbod nodig vindt. Het contact vindt enkel plaats indien hier een hulpverleningsorganisatie bij aanwezig is;
- verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt. Verdachte werkt mee aan de indicatiestelling en plaatsing Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
- zich laat behandelen door de nader door de reclassering te bepalen zorginstelling. De behandeling start op nader te bepalen moment. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- draagt de reclassering op verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
- beveelt dat de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris;
- legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z Sr.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.H. Heijink, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en mr. R.G.J. Gehring, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Bomans-Weekhout, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2025.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024476504. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens [slachtoffer] van 10 oktober 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 9 - 12):
Op dinsdag 8 oktober 2024 vertelde [naam 1] dat [verdachte] met [slachtoffer] naar boven is geweest om truien te pakken. [naam 1] was aan het wachten halverwege de trap. [naam 1] zei dat ze [slachtoffer] hard hoorde gillen. Toen is [naam 1] naar boven gerend en de slaapkamer ingelopen. Daar hoorde [naam 1] [slachtoffer] zeggen 'mama heeft mij pijn gedaan met een mes'. [naam 1] heeft toen ook gezien dat er een kleine wond was bij de keel van [slachtoffer] . Toen ik vroeg wat er gebeurd was zei [slachtoffer] 'mama heeft mij geprikt met een mes!'. Ik merk dat mijn zoon angstiger is. De wond was een klein puntje op zijn keel. Het steken moet wel hard zijn gegaan want als hij slikt doet het zeer.
2. Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 1] van 22 oktober 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] : Mama heeft iets gedaan wat niet mocht. Wij moesten kleren uitzoeken. Ik wist niet dat ze toen een mes bij zich had. Ze heeft mij toen hier gestoken
Opmerking verbalisant: [slachtoffer] wijst zijn keel aan. [slachtoffer] laat [naam 2] het plekje zien, Het deed eerst pijn met slikken.
Mama staat voor mij. Ik moest naar boven moest kijken, mama had mij dat gevraagd.
[naam 2] : Wat deed jij?
Toen deed ik dat gewoon, toen ging dat heel snel. Ik voelde een steek. Ik had heel veel pijn.
[naam 2] : Waar kwam het mes vandaan.
[slachtoffer] : Uit de zak. Hij wijst naar de zijkant.
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4° Sv, het voorlopig rapport Forensisch Medische Expertise Kindermishandeling (FMEK), opgemaakt door L. Dijkhuizen, forensisch arts, van 20 december 2024, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven (pagina’s 42 en 43):
1. Midden voor op de hals, ca. 1 cm boven het borstbeen, bevindt zich een streepvormige huiddoorbreking van ca. 0,3x0,1cm met korstvorming.
Letsel 1 betreft een huiddoorbreking met korstvorming. Tenminste de bovenste laag van de huid is beschadigd waardoor er bloed is ontstaan en korstvorming op treedt.
Gezien het genezingsproces al is ingezet, is het letsel moeilijk te duiden. Gezien de afmeting van het letsel kan het getypeerd worden als krasletsel dan wel huiddoorklieving.
- Krasletsel ontstaat door het schuren met een matig scherp puntig voorwerp over de huid of vice versa.
- Een huiddoorklieving kan zowel snijdend als stekend ontstaan door scherprandige of puntige voorwerpen. Bij een snijwond is de lengte groter dan de wonddiepte en zijn de wondranden scherp zonder kneuzing of schaving.
De term snij- of steekwond zegt niets over de intentie waarmee een scherprandig voorwerp is gehanteerd of de handeling die heeft geleid tot de verwonding.
De ernst van het letsel betreft een 1 (licht).
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , van 10 oktober 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 45, 49-50, 52 en 53):
Op dinsdag 8 oktober 2024 hield [verdachte] mij heel scherp in de gaten. Het achteromkijken naar mij, waar ik was. Moeder vroeg aan [slachtoffer] of hij meeging naar boven om winterkleding uit te zoeken. Halverwege de trap ben ik blijven staan en [slachtoffer] en moeder zijn toen doorgelopen naar de slaapkamer van [slachtoffer] . Na ongeveer vier minuten hoorde ik [slachtoffer] heel hard gillen. Ik zie dat [verdachte] achter [slachtoffer] staat. [slachtoffer] schreeuwt dat mama hem iets aan wil doen en ik zie dat hij daarbij naar zijn keel grijpt en zijn handen om zijn keel doet. [verdachte] wou [slachtoffer] bij de schouders pakken waarop [slachtoffer] naar het bed rent en erop valt. Ik hoor [verdachte] zeggen dat zij een mes bij zich heeft. Ik zei toen: Waar is dat mes, laat mij dat mes nu zien. En toen haalde [verdachte] een soort klein vleesmes uit haar zak. Al huilend en snikkend riep hij: “Waarom doet mama dit, mama wil mij doodmaken”. Ik liet hem zien dat het een kleine snee was en dat het dus mee viel. Het bloed liep er niet uit maar je zag een snee met bloed. Het wondje gaf later ook bloed af op een washandje. Ongeveer net onder zijn adamsappel. In een later gesprek met de crisisbeoordeling van Mediant heeft moeder gezegd: Het zou beter zijn als [slachtoffer] een engeltje is.
5. Het proces-verbaal van verhoor van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 2] van 12 oktober 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 76):
Ik was voor een beoordeling aan de [adres] te Hengelo om de crisisdienst van Mediant te ondersteunen. Dit zou gaan om [verdachte] die eerder op de dag een mes op de keel van haar zoontje [slachtoffer] gezet zou hebben. Ter plaatse deed [verdachte] zelf de deur open. Op de vraag wat zij met het mes had gedaan bij [slachtoffer] hoorde ik haar zeggen dat zij deze op zijn keel had gezet. Op de vraag hoe zij dit gedaan had hoorde ik haar zeggen dat zij de punt van het mes op zijn keel had gezet. Ik hoorde haar zeggen dat dat zij wilde dat [slachtoffer] het goed had en dat zij hem uit zijn lijden wilde verlossen.
6. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, van 13 november 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 113, 119-122):
V: Je vertelde dat jullie eerst brood hebben gegeten.
A: Mijn moeder heeft nog leverworst gehaald. Ik heb dat met een klein vleesmesje voor hem afgesneden.
V: Jullie zijn klaar met het eten, en wilden het eten eventjes laten zakken. Wie heeft de tafel afgeruimd?
A: Ja we wilden weg. Onder de spoelbak is een kastje maar het vleesmes moest in de gangkast eigenlijk. Ik heb het eerst op het aanrecht gelegd, toen mijn jas aangedaan. Dat vleesmes heb ik in de jas gedaan.
V: Waarom heb je het vleesmes in je jas gedaan?
A: Ja, omdat hij niet onderin moest. Ik heb hem even in mijn jas gedaan. Toen dacht ik: we gaan nog niet weg en heb ik de jas weer uitgedaan.
O: Daarna ga je buiten spelen. Dat heb je wel een tijdje gedaan.
V: Wat was jouw bedoeling met het mes op dat moment dat je dat in de jaszak had?
A: Ik had wisselende gevoelens. Ik dacht toen: nu moet het maar gewoon. Ik heb gevraagd: “wil je naar de hemel”. Hij gaf daar geen antwoord op. Hij vroeg wat anders. Ik heb hem een trui voorgehouden. Hij heeft een vest aangedaan. Hij deed de rits zo. Ja. Ik wilde niet dat de rits tegen zijn keel kwam en deed zijn hoofd omhoog en toen dacht ik: nu moet ik het doen.
V: Wat bedoelde je met: nu moet ik het doen?
A: Dat ik hem uit zijn lijden moest verlossen en hem naar de hemel moest brengen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 mei 2025.
2.ECLI:NL:HR:2024:1729, r.o. 6.4.3.