ECLI:NL:RBOVE:2025:3227

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
C/08/307859 / HA ZA 23-477 (hoofdzaak) en C/08/315589 HA ZA 24-236 (vrijwaring)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk aansprakelijkheid voor schade door brand tijdens dakdekkerswerkzaamheden

In deze zaak staat de vraag centraal of gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor schade die eiseres 1 c.s. lijden als gevolg van een brand die is ontstaan tijdens dakdekkerswerkzaamheden op het dak van een bedrijfsverzamelgebouw. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade. De brand ontstond op 3 april 2023, toen dakdekkers van gedaagde 2 werkzaamheden uitvoerden en een hete lucht föhn onbeheerd achterlieten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dakdekkers niet hebben gehandeld met de zorgvuldigheid die van hen verwacht mag worden, waardoor zij in strijd hebben gehandeld met de geldende veiligheidsnormen. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres 1 c.s. toegewezen en gedaagden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade. In de vrijwaringszaak heeft gedaagde 1 gevorderd dat gedaagde 2 haar vrijwaart voor de schade die voortvloeit uit de hoofdzaak. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, omdat gedaagde 1 als hoofdaannemer kan worden aangemerkt en gedaagde 2 als onderaannemer. De rechtbank heeft de proceskosten aan gedaagden opgelegd, omdat zij in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummers: C/08/307859 / HA ZA 23-477 (hoofdzaak) en C/08/315589 HA ZA 24-236 (vrijwaring)
Vonnis van 21 mei 2025
in de hoofdzaak van

1.[eiseres 1] B.V.,

te [vestigingsplaats 1] ,
2.
FINANCIEEL FIT TWENTE B.V.,
te Hengelo (Ov.),
3.
[eiser 1],
handelend onder de naam [bedrijf 1] ,
te [woonplaats 1] ,
4.
[eiser 2],
te [woonplaats 2] ,
5.
PHILUMA VASTGOED B.V.,
te Delden,
eisende partijen in de hoofdzaak,
advocaat: mr. A. Visser,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
advocaat: mr. M.H.J. Booijink,
2.
[gedaagde 2] B.V.,
te [vestigingsplaats 3] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
advocaat: mr. M. Bouman,
en in de vrijwaringszaak van
[gedaagde 1] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
eisende partij in de vrijwaringszaak,
advocaat: mr. M.H.J. Booijink,
tegen
[gedaagde 2] B.V.,
te [vestigingsplaats 3] ,
gedaagde partij in de vrijwaringszaak,
advocaat: mr. M. Bouman.
Eisers in de hoofdzaak zullen hierna [eiseres 1] c.s. worden genoemd. Gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, ook eiser in de vrijwaringszaak, zal hierna [gedaagde 1] worden genoemd. Gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, ook gedaagde in de vrijwaringszaak, zal hierna [gedaagde 2] worden genoemd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden samen gedaagden genoemd.

1.De samenvatting

In de hoofdzaak staat de vraag centraal of gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor schade die [eiseres 1] c.s. elk lijden en nog zullen lijden als gevolg van een brand die tijdens dakdekkerswerkzaamheden is ontstaan op het dak van een bedrijfsverzamelgebouw. In de vrijwaringszaak staat de vraag centraal of [gedaagde 2] [gedaagde 1] moet vrijwaren voor alles waartoe [gedaagde 1] in de hoofzaak wordt veroordeeld. Volgens de rechtbank luidt het antwoord op deze vragen bevestigend. De rechtbank wijst daarom zowel de vorderingen in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak toe. De motivering van deze beslissing volgt hierna.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 8 mei 2024 en de daarin genoemde stukken,
  • het vonnis in incident van 10 juli 2024 en de daarin genoemde stukken,
  • de conclusie van antwoord van 13 november 2024 van [gedaagde 2] .
2.2.
Het verloop van de procedure in vrijwaring blijkt uit:
  • de dagvaarding van [gedaagde 1] van 28 mei 2024,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] van 13 november 2024.
2.3.
Vervolgens heeft er op 26 februari 2025 in zowel de hoofdzaak als de vrijwaringszaak een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn daarbij (vertegenwoordigd) verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij aan de zijde van [eiseres 1] c.s. en [gedaagde 2] gebruik is gemaakt van spreekaantekeningen. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.
2.4.
Ten slotte is in de hoofdzaak en in de vrijwaring vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Omstreeks 2021 heeft [gedaagde 1] in opdracht van een projectontwikkelaar een bedrijfsverzamelgebouw met daarin 13 bedrijfsunits gebouwd aan de [adres] (hierna: het pand). [gedaagde 2] heeft daarbij werkzaamheden aan het dak van het pand verricht.
3.2.
[eiseres 1] c.s. zijn vervolgens allemaal eigenaar geworden van één of meer bedrijfsunits in het pand.
3.3.
In januari 2023 is het pand door de brandweer gekeurd op brandveiligheid. De brandweer heeft toen geconstateerd dat er aanvullende werkzaamheden aan het dak verricht moesten worden. De VvE van het pand heeft deze constatering bij [gedaagde 1] gemeld. [gedaagde 1] heeft vervolgens [gedaagde 2] benaderd om het dak van het pand aan te passen.
3.4.
Op 3 april 2023 zijn twee medewerkers/dakdekkers van [gedaagde 2] begonnen met de werkzaamheden aan het dak van het pand. Tijdens die werkzaamheden hebben zij het dak tijdelijk verlaten om afvalmateriaal naar beneden te brengen en om ander materiaal op te halen. In de periode dat zij het dak hadden verlaten is er brand op het dak ontstaan. Bij terugkeer hebben zij geprobeerd om de brand te blussen, maar zij kregen de brand niet onder controle. Uiteindelijk is de brand door de brandweer geblust. Door de brand hebben meerdere bedrijfsunits in het pand, waaronder die van [eiseres 1] c.s., schade opgelopen.
3.5.
Naar de oorzaak van de brand is in opdracht van [eiseres 1] c.s. en in samenwerking met het team brandonderzoek van de brandweer en experts van de aansprakelijkheidsverzekeraars van [gedaagde 1] (Nationale Nederlanden) en [gedaagde 2] (Interpolis) onderzoek gedaan door [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ). Voor aansprakelijkheidsverzekeraars Nationale Nederlanden en Interpolis waren verder schadeonderzoekbureaus I-TEK B.V. (hierna: I-Tek) en [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) bij het onderzoek betrokken.
3.6.
[bedrijf 2] heeft op 11 mei 2023 een rapport over haar onderzoek uitgebracht. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende:

Opties voor oorzaken
1.De nog warme hete lucht föhn is rechtstreeks in contact gekomen met de
kunststof dakbedekking.
2.Een nog in werking zijnde hete lucht föhn is rechtstreeks in contact gekomen
met de kunststof dakbedekking.
3.De nog warme hete lucht föhn is rechtstreeks in contact gekomen met restanten
van de verwijderde EPS isolatie.
4.Een nog in werking zijnde hete lucht föhn is rechtstreeks in contact gekomen
met restanten van de verwijderde EPS isolatie.
5.De nog warme hete lucht föhn is rechtstreeks in contact gekomen met
poetslappen die reinigingsmiddel bevatten, gebruikt bij het schoonmaken van
het bestaand dakoppervlak ter hoogte van de aanhechting.
6.Een nog in werking zijnde hete lucht föhn is rechtstreeks in contact gekomen
met poetslappen die reinigingsmiddel bevatten, gebruikt bij het schoonmaken
van het bestaand dakoppervlak ter hoogte van de aanhechting.
7.
Wel mogelijk, maar minder waarschijnlijk: in de hete lucht föhn is een technisch
defect ontstaan, met een brand als gevolg.
(…)
SAMENVATTING EN CONCLUSIES
Op basis van de resultaten van het technisch onderzoek en de verkregen informatie stellen wij dat:
De brand is ontstaan tijdens de werkzaamheden aan de dakbedekking.
De plaats van oorsprong van de brand is bepaald ter hoogte van de hetelucht föhn die tijdens de werkzaamheden is gebruikt.
De exacte oorzaak van de brand ter hoogte van de hetelucht föhn kon aan de hand van technisch onderzoek niet meer worden vastgesteld.
3.7.
Interpolis heeft [bedrijf 3] ook een eigen onderzoek laten doen naar de oorzaak van de brand. [bedrijf 3] heeft op 11 mei 2023 een rapport over het onderzoek uitgebracht. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende:

CONCLUSIE BRANDOORZAAK
De brand is ontstaan op het dak van het pand, ter hoogte van de rechter voorzijde
van unit 10. De oorzaak voor het ontstaan van de brand kon niet meer worden
vastgesteld. Op basis van uitsluiten van mogelijk oorzaken, met de thans voor
rapporteurs beschikbare informatie, moet worden geconcludeerd dat een technisch
mankement aan de door de dakdekkers gebruikte föhn of de voedingskabel van
deze föhn de meest aannemelijke oorzaak voor het ontstaan van de brand betreft.
Niet geheel uit te sluiten is dat door langdurige hitte-inwerking van de hete lucht op
de PVC-dakbedekking alsmede contact van het PVC-dakbedekking met het hete
metaal van de kop van de föhn de brand heeft kunnen ontstaan.
3.8.
[eiseres 1] c.s. hebben bij brieven van hun advocaat van 5 juni 2023 gedaagden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van de brand geleden schade.
3.9.
Interpolis heeft bij e-mail van 3 juli 2023 laten weten geen aansprakelijkheid van [gedaagde 2] te aanvaarden.
3.10.
Nationale Nederlanden heeft I-TEK ook onderzoek laten doen naar de oorzaak van de brand, waar I-TEK op 20 november 2023 een rapport over heeft uitgebracht. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende:

Oorzaak
Middels het vaststellen van de ontstaansplaats op het dak en het uitsluiten van overige
potentiële oorzaken voor het ontstaan van de brand op die ontstaansplaats, is vastgesteld dat de brand is ontstaan ten gevolge van en/of in directe relatie staat met de door de dak dekkers verrichte werkzaamheden.
(…)
Resumé technisch onderzoek
Aan de hand van het hierboven omschreven technisch onderzoek is het navolgende
vastgesteld:
• Onderhavige brand is ontstaan op het dak van het bedrijfsgebouw tussen de
brandscheiding en de daarnaast gesitueerde zonnepanelen op enige afstand uit de
dakrand, te weten op de plek waar de dakdekkers aan het werk waren en hun
werkzaamheden hadden gestaakt.
• Op basis van uitsluiting van overige mogelijke oorzaken, is vastgesteld dat de brand is
ontstaan ten gevolge van en/of in directe relatie staat met de door dakdekkers
verrichte werkzaamheden.
• De exacte oorzaak voor de brand kon niet technisch vastgesteld worden.’
3.11.
Door [bedrijf 3] is naar aanleiding van de bevindingen van [bedrijf 2] nog aanvullend onderzoek gedaan, waarbij [bedrijf 3] een reconstructie van de situatie heeft gemaakt. In haar rapport van 8 november 2024 staat hierover, voor zover hier van belang, het volgende:

Resumé
  • Bij het gebruik van de föhn op zijn hoogste stand daalt, na het op de laagste stand draaien van de temperatuurinstelling van de föhn, binnen één minuut de temperatuur van de hete lucht tot 96 °C en de temperatuur van de buitenzijde van het metaal van het mondstuk tot 142 °C. De ontbrandingstemperatuur van de dakbedekking wordt aan de buitenzijde van het metaal van het mondstuk niet bereikt. De hete lucht uit de ingeschakelde föhn bereikt deze temperatuur wel. Bij het naar beneden draaien van de temperatuurinstelling is de temperatuur van de hete lucht binnen een halve minuut gedaald tot onder de ontbrandingstemperatuur van de PVC;
  • Bij het gebruik van de föhn op zijn hoogste stand daalt, na het uitschakelen van de föhn, binnen één minuut de temperatuur van de hete lucht tot 133 °C en de temperatuur van de buitenzijde van het metaal van het mondstuk tot 227 °C. De ontbrandingstemperatuur van de dakbedekking wordt aan de buitenzijde van het metaal van het mondstuk niet bereikt. De hete lucht uit de ingeschakelde föhn bereikt deze temperatuur wel. Bij het uitschakelen van de föhn is de temperatuur bij de uitmonding van het mondstuk binnen een halve minuut gedaald tot onder de ontbrandingstemperatuur van de PVC;
  • De door [bedrijf 2] geformuleerde opties voor het ontstaan van de brand (te weten optie 1, 3, en 5) zijn op basis van de testen onwaarschijnlijk gebleken; Afgaande op de juistheid van de verklaring van de dakdekkers, dat de föhn door hen werd uitgeschakeld toen zij het dak verlieten, zijn de door [bedrijf 2] geformuleerde opties voor het ontstaan van de brand (te weten optie 2, 4 en 6) niet mogelijk gebleken.’
3.12.
Partijen hebben met elkaar gediscussieerd over wat de oorzaak is van de brand en wie er aansprakelijk is voor de schade van [eiseres 1] c.s., maar zijn daar niet met elkaar uitgekomen.

4.Het geschil

In de hoofdzaak
4.1.
[eiseres 1] c.s. vorderen een verklaring voor recht dat gedaagden elk hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [eiseres 1] c.s. elk hebben geleden en nog zullen lijden als gevolg van de brand die op 3 april 2023 is ontstaan op het dak van het pand en veroordeling van gedaagden, uitvoerbaar bij voorraad, in de proces- en nakosten.
4.2.
Aan het gevorderde leggen [eiseres 1] c.s. – kort samengevat – ten grondslag dat de dakdekkers van [gedaagde 2] de op hen rustende zorgplicht hebben geschonden door tijdens de werkzaamheden een pas en langdurig gebruikte hete luchtföhn onbeheerd achter te laten op het dak van het pand. Daarnaast hebben zij meerdere veiligheidsnormen niet nageleefd. Volgens [eiseres 1] c.s. hebben gedaagden hierdoor onrechtmatig ten aanzien van hen gehandeld. [gedaagde 2] is daarom aansprakelijk voor de schade op grond van artikel 6:162 jo. 6:170 Burgerlijk Wetboek (BW) en [gedaagde 1] op grond van artikel 6:162 jo. 6:171 BW, aldus [eiseres 1] c.s.
4.3.
Gedaagden voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres 1] c.s. dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres 1] c.s., met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres 1] c.s. in de kosten van deze procedure.
In vrijwaring
4.4.
[gedaagde 1] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde 2] [gedaagde 1] vrijwaart voor alles waartoe [gedaagde 1] in de hoofdzaak wordt veroordeeld.
4.5.
[gedaagde 1] legt aan het gevorderde – kort samengevat – ten grondslag dat zij niet aangemerkt kan worden als hoofdaannemer. Zij stelt de eigenaren van het pand enkel in contact te hebben gebracht met [gedaagde 2] , waarna [gedaagde 2] de werkzaamheden in opdracht van de eigenaren heeft uitgevoerd. Mocht [gedaagde 1] wel aangemerkt kunnen worden als hoofdaannemer, dan stelt [gedaagde 1] dat [gedaagde 2] zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat [gedaagde 1] als hoofdaannemer niets valt te verwijten en alle gevolgen voor rekening en risico van [gedaagde 2] komen. Volgens [gedaagde 1] dient [gedaagde 2] haar daarom volledig vrij te waren voor de schade van [eiseres 1] c.s.
4.6.
[gedaagde 2] voert gemotiveerd verweer, en concludeert tot afwijzing van de vordering, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van deze procedure.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In de hoofdzaak
De rechtsverhoudingen tussen partijen
5.1.
Er is sprake van een overeenkomst van aanneming van werk als de aannemer zich jegens de opdrachtgever heeft verbonden om een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren tegen een daarvoor door de opdrachtgever te betalen prijs (artikel 7:750 BW). [eiseres 1] c.s. stellen dat zij een dergelijke overeenkomst hebben gesloten met [gedaagde 1] als hoofdaannemer. [gedaagde 1] heeft vervolgens aan [gedaagde 2] de opdracht gegeven om de werkzaamheden uit te voeren, waardoor [gedaagde 2] kwalificeert als onderaannemer. Dit wordt door [gedaagde 2] erkend, maar door [gedaagde 1] betwist. Om vast te kunnen stellen wie er aansprakelijk is voor de schade van [eiseres 1] c.s., zal de rechtbank daarom eerst vaststellen hoe het zit met de rechtsverhoudingen tussen partijen.
5.2.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam en dus als contractspartij van die ander is opgetreden, hangt af van wat de betrokken partijen daaromtrent tegen elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. [1] Van belang is daarbij onder meer welke hoedanigheid voor de wederpartij kenbaar was en in welke context partijen optraden. [2] Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden van na het sluiten van de overeenkomst kunnen hierbij relevant zijn. [3]
5.3.
[eiseres 1] c.s. stellen dat de VvE van het pand aan [gedaagde 1] de opdracht heeft gegeven om de werkzaamheden aan het dak te verrichten. [gedaagde 1] heeft vervolgens de opdracht gegeven aan [gedaagde 2] om voor haar de werkzaamheden uit te voeren. Dit wordt door [gedaagde 2] erkend, maar door [gedaagde 1] betwist. Volgens [gedaagde 1] moet haar rol globaal worden bekeken. [gedaagde 1] heeft een pand gebouwd dat is opgeleverd en na de oplevering is gebleken dat er nadere werkzaamheden aan het dak dienden te worden uitgevoerd, wat de VvE bij haar heeft gemeld. [gedaagde 1] heeft vervolgens als tussenpersoon voor de VvE geregeld dat [gedaagde 2] de werkzaamheden aan het dak zou verrichten. Volgens [gedaagde 1] heeft zij geen formele opdracht gegeven aan [gedaagde 2] om de werkzaamheden uit te voeren, waardoor er tussen gedaagden geen overeenkomst van aanneming van werk tot stand is gekomen, aldus [gedaagde 1] .
5.4.
[gedaagde 2] en [eiseres 1] c.s. betwisten dat [gedaagde 1] namens de VvE met [gedaagde 2] heeft gecontracteerd. Volgens [gedaagde 2] zou [gedaagde 1] haar via de mail hebben benaderd om de werkzaamheden aan het dak van het pand te verrichten. Vervolgens heeft [gedaagde 2] van [gedaagde 1] nadere informatie ontvangen over hoe de opdracht moest worden uitgevoerd. Zij zegt een tekening met instructies van [gedaagde 1] te hebben gekregen en daarnaast zou er op 3 april 2023 een medewerker van [gedaagde 1] voor de aanvang van de werkzaamheden aanwezig zijn geweest bij het pand om uit te leggen wat er moest gebeuren. Door deze omstandigheden verkeerde [gedaagde 2] in de veronderstelling dat zij uiteindelijk de factuur voor de werkzaamheden aan [gedaagde 1] moest sturen, wat [gedaagde 2] vanwege de brand achterwege heeft nagelaten. Over de kosten van de werkzaamheden waren nog geen afspraken gemaakt, maar dat zou volgens [gedaagde 2] gebruikelijk zijn bij dit soort projecten met [gedaagde 1] . [gedaagde 1] heeft al deze omstandigheden niet (gemotiveerd) weersproken.
5.5.
De rechtbank maakt uit het voorgaande op dat [gedaagde 2] in het kader van het door haar te verrichten werk alleen contact heeft gehad met [gedaagde 1] en niet met de VvE. Daaruit kan worden geconcludeerd dat als eerste een overeenkomst, te weten een overeenkomst van aanneming van werk, tot stand is gekomen tussen de VvE en [gedaagde 1] . Vervolgens is er ook een overeenkomst van aanneming van werk tot stand gekomen tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Gelet hierop kan [gedaagde 1] als hoofdaannemer worden aangemerkt en [gedaagde 2] als onderaannemer.
Is [gedaagde 2] aansprakelijk voor de schade?
5.6.
Allereerst zal de rechtbank de vordering van [eiseres 1] c.s. tegen [gedaagde 2] beoordelen. [eiseres 1] c.s. baseren hun vordering ten aanzien van [gedaagde 2] op artikel 6:170 BW jo. 6:162 BW.
5.7.
In artikel 6:170 lid 1 BW staat dat schade, aan een derde toegebracht door een fout van een ondergeschikte, degene in wiens dienst de ondergeschikte zijn taak vervult aansprakelijk is, indien de kans op de fout door de opdracht tot het verrichten van deze taak is vergroot en degene in wiens dienst hij stond, uit hoofde van hun desbetreffende rechtsbetrekking zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelegen. Een ‘fout’ is in dit verband de verkorte aanduiding van een toerekenbare onrechtmatige daad (artikel 6:162 lid 1 BW), bijvoorbeeld een handelen in strijd met een wettelijke plicht of in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162 lid 2 BW). Daarvan is sprake als de dakdekkers van [gedaagde 2] niet hebben gehandeld met de mate van zorgvuldigheid die van hen mag worden gevergd.
5.8.
[eiseres 1] c.s. stellen dat sprake is van een fout van ondergeschikten van [gedaagde 2] , namelijk van de dakdekkers, doordat zij bij de uitvoering van de werkzaamheden aan het dak veiligheidsnormen hebben geschonden. Zo hebben zij de in het door de branchevereniging Vereniging Dakdekkingsbranche Nederland (Vebidak) uitgebrachte informatieblad ‘
brandveilig werken op daken – een wederzijds belang’ (hierna: het informatieblad) geformuleerde veiligheidsnormen niet nageleefd. Het gaat dan in het bijzonder om de daarin opgenomen
‘aandachtspunten voor brandveilig werken met open vuur of föhn’.Daaruit volgt dat [gedaagde 2] had moeten zorgdragen dat het voorgeschreven blusmateriaal aanwezig was op de werkplek, wat niet het geval was. De dakdekkers hebben geen blusdekens en twee verzegelde 12 KG ABC poederblussers meegenomen naar het dak, wat volgens het informatieblad wel had gemoeten. Daarnaast hebben zij de hete lucht föhn na langdurig gebruik geruime tijd onbewaakt op het dak achtergelaten. Daarmee is in strijd gehandeld met het door [gedaagde 2] zelf ondertekende
‘Formulier brandgevaarlijke Werkzaamheden’van het Verbond van Verzekeraars, dat bewaking tot een uur na afloop voorschrijft, en met het informatieblad, die een nacontrole van een half uur na beëindiging van de werkzaamheden voorschrijft. Volgens [eiseres 1] c.s. blijkt hieruit dat de dakdekkers niet hebben gehandeld met de mate van zorgvuldigheid die van hen mag worden verwacht. Het voorgaande wordt door [gedaagde 1] onderschreven.
5.9.
[gedaagde 2] betwist aansprakelijk te zijn voor de brand en de daardoor ontstane schade. Volgens haar staat geenszins vast dat de bij [gedaagde 2] werkzame dakdekkers de betreffende föhn (te) warm, i.e. zodanig warm dat deze föhn brandgevaar met zich bracht, op het werk hebben achtergelaten. Zelfs als daarvan uit zou worden gegaan, blijkt volgens [gedaagde 2] uit de door [bedrijf 3] uitgevoerde reconstructie, zoals omschreven in de rapportage van 8 november 2024 (zie rov. 3.11), dat een eventueel nog warme föhn de betreffende brand niet heeft kunnen veroorzaken. Als op dit punt al sprake zou zijn van onzorgvuldig handelen aan de zijde van de bij [gedaagde 2] werkzame dakdekkers, dan ontbreekt dus het causaal verband tussen dit handelen en het ontstaan van de schade. [gedaagde 2] betwist daarnaast dat zij veiligheidsnormen heeft geschonden die op haar van toepassing zijn. Het informatieblad is afkomstig van een brancheorganisatie (Vebidak), waardoor wat Vebidak adviseert volgens [gedaagde 2] niet normerend is. Volgens [gedaagde 2] is zij alleen gebonden aan de NEN-norm 650, die zij niet heeft geschonden. Mocht het informatieblad wel veiligheidsnormen bevatten waaraan [gedaagde 2] gehouden is, dan is volgens [gedaagde 2] van belang dat het moeten hebben van twee poederblussers op het dak en de blusdekens normen zijn die voortvloeien uit de Arbeidsomstandighedenwet. Deze normen strekken volgens haar daarom enkel tot het waarborgen van de veiligheid van de werknemers op het dak en niet om een (beginnende) brand aan een gebouw te blussen.
5.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de dakdekkers van [gedaagde 2] op 3 april 2023 werkzaamheden hebben verricht op het dak met een hete lucht föhn. Evenmin in geschil is dat de dakdekkers het werk hebben onderbroken en gedurende ongeveer een half uur het dak hebben verlaten, dat de föhn in die periode onbeheerd is achtergebleven op het dak en dat in die periode de brand moet zijn ontstaan. De rapportages van [bedrijf 2] , I-TEK en het eerste rapport van [bedrijf 3] sommen meerdere mogelijke oorzaken voor de brand op, maar die houden allemaal verband met de door de dakdekkers uitgevoerde werkzaamheden aan het dak met de hete lucht föhn (zie rov. 3.6, 3.7, en 3.10). Andere oorzaken sluiten de rapportages nagenoeg uit. De reconstructie van [bedrijf 3] gaat ervan uit dat de dakdekkers voor het verlaten van het dak de föhn hebben uitgezet of op de laagste stand hebben gezet. [bedrijf 3] schrijft in haar rapport van 8 november 2024 dat uit de reconstructie volgt dat de in het rapport van [bedrijf 2] genoemde mogelijke oorzaken onwaarschijnlijk dan wel niet mogelijk zijn (zie rov. 3.11). [bedrijf 3] is niet ingegaan op de mogelijke oorzaak dat brand is ontstaan door een technisch defect in de hete lucht föhn. Ook laat [bedrijf 3] de mogelijkheid buiten beschouwing dat de dakdekkers de hete lucht föhn niet uit en niet op de laagste stand hebben gezet. Nu alle onderzoeken geen alternatieve mogelijke oorzaken voor de brand noemen, vindt de rechtbank het voldoende aannemelijk dat de hete lucht föhn de brand heeft veroorzaakt, ofwel doordat de föhn nog aanstond, ofwel de föhn nog heet was en in contact met iets is gekomen ofwel dat (het snoer van) de föhn een technisch defect had.
5.11.
Het is vervolgens de vraag of de dakdekkers van [gedaagde 2] niet hebben gehandeld met de mate van zorgvuldigheid die van hen mag worden verwacht en zij dus in strijd hebben gehandeld met wat volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De rechtbank stelt voorop dat het uitvoeren van werkzaamheden aan een dak, waarbij gebruik wordt gemaakt van een hete lucht föhn, risico's op het ontstaan van brand meebrengt. Om die reden rust op [gedaagde 2] een bijzondere zorgplicht ter voorkoming van brand. [gedaagde 2] dient zodanige controle- en voorzorgsmaatregelen te nemen als van een redelijk en zorgvuldig handelend dakdekker mag worden verwacht. Anders dan [gedaagde 2] heeft aangevoerd, is het dus niet zo dat zij alleen gehouden is aan wat de NEN-norm 650 voorschrijft.
5.12.
Er kan aan getwijfeld worden of in het informatieblad van Vebidak controle- en voorzorgsmaatregelen staan waaraan [gedaagde 2] gehouden is. Dat geldt niet voor het formulier van het Verbond van Verzekeraars. In het formulier wordt onder ‘
Risicoanalyse en maatregelen’ geïnventariseerd wat voor maatregelen genomen worden om brand te voorkomen. Daarop is ingevuld dat het werk tot een uur na afloop bewaakt wordt door dakdekkers. De rechtbank vindt dat dit een controlemaatregel betreft die zowel geldt bij het tijdelijk onderbreken van de werkzaamheden als na afloop daarvan. Immers, anders zou het een loze bepaling zijn. Zowel gedurende het onderbreken van de werkzaamheden als na afloop van de werkzaamheden bestaat een kans op brand, die voorkomen of snel verholpen kan worden als iemand de werkplek gedurende enige tijd in de gaten blijft houden. Door het ondertekenen van het formulier heeft [gedaagde 2] aangegeven dat zij zich aan de daarin genoemde controle- en voorzorgmaatregelen zal houden. In het eerste rapport van [bedrijf 3] leest de rechtbank dat de ondertekening van het formulier mogelijk geantedateerd is, doordat (de heer Pikkemaat van) [gedaagde 2] deze pas een dag na de brand heeft getekend en daarbij de datum 31 maart 2023 heeft vermeld. Dit doet naar oordeel van de rechtbank niet aan het voorgaande af. Zelfs als [gedaagde 2] het formulier later heeft ondertekend, kan daaruit worden afgeleid dat [gedaagde 2] zich destijds ook gebonden voelde aan de daarin genoemde controle- en voorzorgsmaatregelen.
5.13.
Doordat de dakdekkers zich niet hebben gehouden aan de controlemaatregel dat het werk na afloop van de werkzaamheden enige tijd bewaakt moet worden, hebben zij niet gehandeld zoals van redelijk en zorgvuldig handelend dakdekkers mag worden verwacht. Deze maatregel volgt niet alleen uit het door [gedaagde 2] ondertekende formulier van het Verbond van Verzekeraars, maar ook uit het informatieblad van Vebidak. Er is vervolgens een ernstige brand ontstaan die, als de föhn niet onbeheerd achter was gebleven op het dak, voorkomen of vrijwel direct geconstateerd en verholpen kon worden. Volgens de rechtbank hebben de dakdekkers daarom gehandeld in strijd met wat het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, waardoor sprake is van een toerekenbare onrechtmatige daad van de dakdekkers van [gedaagde 2] en dus van een fout van ondergeschikten in de zin van artikel 6:170 BW. Geen verder verweer kan worden toegewezen. [gedaagde 2] is daarom aansprakelijk voor de schade van [eiseres 1] c.s.
Is [gedaagde 1] aansprakelijk voor de schade?
5.14.
[eiseres 1] c.s. stellen dat [gedaagde 1] op grond van artikel 6:162 jo. 6:171 BW aansprakelijk is voor de schade veroorzaakt door de brand. In artikel 6:171 BW staat dat als een niet ondergeschikte die in opdracht van een ander werkzaamheden ter uitoefening van diens bedrijf verricht, jegens een derde aansprakelijk is voor een bij die werkzaamheden begane fout, is ook die ander jegens de derde aansprakelijk. Naar oordeel van de rechtbank is aan de vereisten van dat artikel voldaan, gelet op dat de dakdekkers van [gedaagde 2] niet-ondergeschikten waren van [gedaagde 1] die in opdracht van [gedaagde 1] werkzaamheden aan het dak verrichtten. [gedaagde 1] is daardoor in beginsel ook jegens [eiseres 1] c.s. aansprakelijk voor de door [gedaagde 2] begane fout.
5.15.
Door [gedaagde 1] is nog het volgende verweer gevoerd. Volgens haar zijn de gemaakte fouten alleen het gevolg van onzorgvuldig handelen van [gedaagde 2] . Het is daarom redelijk dat de door [eiseres 1] c.s. geleden schade alleen door [gedaagde 2] vergoed moet worden. Daarnaast heeft de aansprakelijkheidsverzekering van [gedaagde 1] dekking ontzegd, waardoor de kans op het verhalen van schade op (de aansprakelijkheidsverzekeraar van) [gedaagde 2] vele male hoger is dan bij [gedaagde 1] . Dit maakt volgens [gedaagde 1] dat de schade van [eiseres 1] c.s. voor rekening en risico van [gedaagde 2] dient te komen. Verder brengt een analoge toepassing van artikel 6:101 BW en 6:102 lid 1 BW mee dat [gedaagde 2] gehouden is om de volledige schade van [eiseres 1] c.s. te dragen, waardoor er een grondslag ontbreekt voor de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade, aldus [gedaagde 1] .
5.16.
Naar het oordeel van de rechtbank doen de door [gedaagde 1] genoemde punten niets af aan haar aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 jo. 6:171 BW. De artikelen 6:101 en 6:102 lid 1 BW gaan over de onderlinge verdeling van schade in het geval meerdere personen (hoofdelijk) aansprakelijk zijn. De verdeling van de schade is in deze hoofdzaak, gelet op het gevorderde, niet aan de orde. Het beroep van [gedaagde 1] op die artikelen in het kader van de aansprakelijkheid is daarom onnavolgbaar.
Conclusie
5.17.
Nu hiervoor is geoordeeld dat gedaagden allebei aansprakelijk zijn voor de schade van [eiseres 1] c.s., zal de rechtbank de verklaring voor recht toewijzen zoals gevorderd.
Proceskosten
5.18.
Gedaagden zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres 1] c.s. worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,15
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten (zoals gevorderd)
173,00
(plus de gevorderde verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.201,15
5.19.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat gedaagden beiden kunnen worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
In de vrijwaringszaak
5.20.
In de vrijwaring heeft [gedaagde 1] zich primair op het standpunt gesteld dat zij niet is aan het merken als hoofdaannemer maar als tussenpersoon, waardoor [gedaagde 2] [gedaagde 1] zal moeten vrijwaren voor alles waartoe zij in de hoofdzaak wordt veroordeeld. De rechtbank is in de hoofdzaak al tot de conclusie gekomen dat [gedaagde 1] wel hoofdaannemer was, waardoor deze stelling van [gedaagde 1] niet opgaat. Daar komt bij dat het enkel zijn van hoofdaannemer nog geen grondslag is voor vrijwaring.
5.21.
Subsidiair heeft [gedaagde 1] gesteld dat [gedaagde 2] de werkzaamheden niet goed en deugdelijk heeft uitgevoerd. [gedaagde 2] heeft volgens [gedaagde 1] op uiterst grove en onzorgvuldige wijze de op haar rustende zorgplicht geschonden, waardoor zij tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen. De schade die is ontstaan is enkel het gevolg van handelen van [gedaagde 2] en valt op geen enkele manier toe te rekenen aan [gedaagde 1] . [gedaagde 2] moet daarom [gedaagde 1] volledig vrijwaren voor de schade, aldus [gedaagde 1] . [gedaagde 2] heeft erkend dat als in de hoofdzaak vast komt te staan dat zij aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de brand, dat gelet op de onderlinge verhouding tussen [gedaagde 1] enerzijds en [gedaagde 2] anderzijds inderdaad de draagplicht voor deze schade op [gedaagde 2] rust en de vrijwaring slaagt. Nu de aansprakelijkheid van [gedaagde 2] in de hoofdzaak vast is komen te staan, is de vrijwaring gelet op de erkenning van [gedaagde 2] toewijsbaar. De rechtbank wijst daarom de in dit kader gevorderde verklaring voor recht toe.
Proceskosten
5.22.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde 2] de proceskosten (inclusief nakosten) moet betalen. De proceskosten van [gedaagde 1] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- salaris advocaat
614,00
(1 punt × € 614,00)
- nakosten (zoals gevorderd)
163,00
(plus de gevorderde verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
889,37
5.23.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1.
verklaart voor recht dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [eiseres 1] c.s., elk, hebben geleden en nog zullen lijden als gevolg van de brand die op 3 april 2023 is ontstaan op het dak van het bedrijfspand, met daarin 13 bedrijfsunits, dat is gebouwd aan het adres [adres] (Ov.),
6.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten van € 2.201,15, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 90,00 plus de kosten van betekening als gedaagden niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,.
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
in de vrijwaringszaak
6.4.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] door [gedaagde 2] moet worden gevrijwaard voor alles waartoe [gedaagde 1] in de hoofdzaak wordt veroordeeld,
6.5.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten van € 889,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 85,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.5 en 6.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.

Voetnoten

1.HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877 (Kribbebijter).
2.HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284.
3.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034.