ECLI:NL:RBOVE:2025:31

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
ak_24_3283
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, wordt het beroep van eiseres tegen de herziening, intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering beoordeeld. Eiseres ontving vanaf 6 november 2020 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. Het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen heeft op 20 maart 2024 besloten om de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van oktober 2022 tot en met september 2023 gedeeltelijk te herzien en gedeeltelijk in te trekken, en heeft een bedrag van € 6.527,45 bruto teruggevorderd. Dit besluit is genomen omdat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door gokinkomsten niet te melden.

De rechtbank heeft op 26 november 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het college. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft gehandeld door de bijstandsuitkering te herzien en terug te vorderen. Eiseres heeft niet voldoende onderbouwd dat de hoogte van het teruggevorderde bedrag onjuist is. De rechtbank concludeert dat de schending van de inlichtingenplicht een rechtsgrond vormt voor de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering. Eiseres heeft aangevoerd dat de terugvordering leidt tot onbillijkheid, maar de rechtbank oordeelt dat het college voldoende rekening heeft gehouden met de financiële situatie van eiseres en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3283

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M.P. Harten),
en
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen, verweerder (het college),
(gemachtigden: S. Ilkince, C.M.A. Holsink en L.S.M Deterink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen herziening, intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW).
1.1.
Met het besluit van 20 maart 2024 heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres over de periode oktober 2022 tot en met september 2023 gedeeltelijk herzien en gedeeltelijk ingetrokken en tot een bedrag van € 6.527,45 bruto teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 10 juli 2024, aangevuld op 19 juli 2024, op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
2. Eiseres ontving vanaf 6 november 2020 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. Op 5 oktober 2023 heeft het college een anonieme melding over eiseres ontvangen. Daarop heeft het college onderzoek verricht, wat heeft geleid tot de besluitvorming, zoals vermeld onder ‘Inleiding’. Met een mail van 3 september 2024 heeft eiseres het college gevraagd haar bijstandsuitkering per 3 september 2024 te beëindigen.
Standpunten van partijen
Standpunt college
3. Het college heeft het bestreden besluit gebaseerd op het advies van 6 juni 2024 van de commissie bezwaarschriften.
3.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat zij gokinkomsten, die zij heeft ontvangen in de periode oktober 2022 tot en met september 2023, niet heeft gemeld. Nu het schenden van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, heeft het college de bijstand van eiseres over de periode oktober 2022 tot en met september 2023 gedeeltelijk herzien en gedeeltelijk ingetrokken. Het college stelt dat de in die periode ten onrechte verstrekte bijstand moet worden teruggevorderd.
3.2.
Het college is van mening dat de hoogte van het teruggevorderde bedrag van
€ 6.527,45 juist is. Het college heeft de inkomsten van eiseres uit online gokken niet verminderd met de inleg (verwervingskosten). Het college baseert dit op vaste rechtspraak. Het college merkt ook op dat uit de stukken niet eenduidig blijkt wat eiseres heeft ingelegd. Verder heeft het college de ten onrechte ontvangen bijstandsuitkering over de bedoelde periode bruto teruggevorderd, omdat het college over de betaalde uitkering belasting en premies heeft afgedragen.
3.3.
Volgens het college is geen sprake van bijzondere omstandigheden of dringende redenen die aanleiding moeten zijn om geheel of gedeeltelijk van herziening, intrekking en terugvordering af te zien.
Standpunt eiseres
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de herziening, intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering niet terecht is.
4.1.
Eiseres vindt dat het college ten onrechte is uitgegaan van een bedrag van € 4.252,35 aan gokopbrengsten. Eiseres heeft dit bedrag ten onrechte abusievelijk zelf genoemd, maar er ligt geen berekening aan ten grondslag en het college heeft niet zelf vastgesteld dat eiseres dit bedrag aan gokopbrengst heeft genoten. Eiseres kan dit ook niet berekenen.
4.2.
Verder is eiseres van mening dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de voor haar geldende vermogensvrijstelling. Volgens eiseres valt het bedrag van
€ 4.252,35, voor zover zij dit op enig moment heeft gehad, onder de vermogensgrens en kan het college dit bedrag niet terugvorderen. Dat het college dit wel doet vindt eiseres strijdig met het evenredigheidsbeginsel.
4.3.
Tijdens de zitting heeft eiseres gesteld dat onduidelijk is of het college wel premies en loonbelasting heeft afgedragen aan de belastingdienst en hoe hoog die bedragen dan zijn.
4.4.
. Eiseres voert verder aan dat herziening, intrekking en terugvordering van bijstand voor haar leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Eiseres is alleenstaande moeder met een bijstandsuitkering waarop reeds tot aan het maximale beslag is gelegd. Het inkomen van eiseres ligt onder de voor haar geldende wettelijke beslagvrije voet (en daarmee ruim onder het voor haar geldende bestaansminimum). Eiseres heeft geen afloscapaciteit om het college terug te kunnen betalen. Als eiseres dit moet doen kan zij haar vaste lasten zoals huur, ziektekosten en nutsvoorzieningen niet betalen. Hierdoor komt het recht van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voor eiseres en haar kind in gevaar.
Reactie college
5.1.
In het verweerschrift blijft het college bij zijn standpunt dat de hoogte van het teruggevorderde bedrag juist is. Het college verwijst naar een berekening bij het besluit van 20 maart 2024 en het verweerschrift van 22 mei 2024, dat tijdens de bezwaarprocedure is ingebracht, en de bijschrijvingen op de bankrekening van eiseres.
5.2.
Verder wijst het college erop dat gokinkomsten worden aangemerkt als middelen in de zin van de PW en daarom geen rol spelen bij de vaststelling van het vermogen. Het evenredigheidsbeginsel is hier volgens het college niet van toepassing, omdat het college geen ruimte heeft om het begrip ‘inkomen’ anders in te vullen dan in de PW is bepaald.
5.3.
Het college stelt ook dat de bijzondere omstandigheden die eiseres noemt geen dringende redenen zijn om af te zien van herziening, intrekking en terugvordering. Het college wijst erop dat in het voordeel van eiseres alleen rekening is gehouden met bijschrijvingen op haar bankrekening. Eventuele winsten, die eiseres heeft behaald en weer heeft ingezet om te gokken, zijn dus niet meegenomen. Eiseres heeft laten weten dat ze opbrengsten uit gokken heeft gehad en ze heeft nooit gesteld verlies te hebben geleden of quitte te hebben gespeeld. Verder meldt het college dat het de bescherming van de beslagvrije voet van 95% van de geldende bijstandsnorm in acht zal nemen. Daarbij merkt het college op dat op de uitkering van eiseres beslag is gelegd, maar dat de afdracht aan de deurwaarder is opgeschort in verband met deze terugvordering. De aflossing op deze vordering vindt eveneens maandelijks plaats door inhouding op de uitkering met 5% van de bijstandsnorm. Volgens het college leidt de terugvordering voor eiseres niet tot ernstige financiële gevolgen.
Overwegingen van de rechtbank
Beoordelingskader
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
7. De rechtbank beoordeelt of het college de bijstandsuitkering van eiseres in de periode oktober 2022 tot en met september 2023 terecht gedeeltelijk heeft herzien, terecht gedeeltelijk heeft ingetrokken en of het college terecht een bedrag van € 6.527,45 bruto van eiseres heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiseres, de beroepsgronden.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Schending inlichtingenplicht
9.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 oktober 2022 tot en met 30 september 2023.
9.2.
Herziening, intrekking en terugvordering van bijstand is een voor betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening, intrekking en terugvordering is voldaan bij het college. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. Niet in geschil is dat eiseres in de te beoordelen periode inkomsten uit gokken heeft gehad. Ook zijn partijen het erover eens dat eiseres de ontvangst van deze bedragen niet heeft gemeld bij het college en daarmee de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
Herziening, intrekking en terugvordering
9.3.
Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking, herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering.
9.4.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van het terug te vorderen bedrag. In het verweerschrift van 22 mei 2024, dat het college tijdens de bezwaarprocedure aan de commissie bezwaarschriften heeft gestuurd, heeft het college uiteen gezet om welke bedragen het per maand gaat. Het college heeft de op de bankrekening van eiseres ontvangen bedragen van gokbedrijven als inkomen in mindering gebracht op de bijstand in de maanden waarin eiseres deze bedragen heeft ontvangen en afhankelijk van de hoogte van het bedrag de bijstandsuitkering herzien of ingetrokken. Het gaat in totaal om een bedrag van € 4.532,59 netto. Eiseres heeft gesteld dat dit bedrag niet juist is, maar dit verder niet onderbouwd. De rechtbank ziet, kijkend naar de toelichting van het college, geen reden om aan het bedrag van € 4.532,59 te twijfelen.
9.5.
Het college heeft de brutobedragen teruggevorderd, omdat het gaat om terugvorderingen van bijstand die is uitbetaald in 2022 en 2023 en het college daarover belasting en premies heeft afgedragen. Het college heeft uitgelegd dat hij aan het eind van het jaar altijd belasting en premies afdraagt. Nu de terugvordering het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht door eiseres kan het haar worden verweten dat zij de in 2022 en 2023 ontvangen bedragen later moet terugbetalen. Bovendien is het mogelijk om de betaalde belasting over het te betalen brutobedrag terug te vragen bij de belastingdienst. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot brutering gebruik heeft kunnen maken.
9.6.
Het college heeft tijdens de zitting gesteld dat in de uitkeringsspecificaties het verschil tussen de netto- en bruto-uitkering te zien is. Eiseres heeft pas tijdens de zitting vragen gesteld bij de hoogte van de afgedragen loonbelasting en premies, zonder dat zij heeft onderbouwd of berekend waarom de door het college gehanteerde bedragen onjuist zouden zijn. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat het college het brutobedrag juist heeft berekend.
Vermogensvrijstelling
9.7.
Het college heeft het terug te vorderen bedrag terecht niet als vrij te laten vermogen aangemerkt. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] . Eiseres kon de op haar bankrekening met gokken ontvangen bedragen vrij besteden en dus direct inzetten voor de voorziening in haar levensonderhoud in de maanden waarin zij die ontving. Gokken kan, zo blijkt uit de genoemde uitspraak [2] , bovendien ook als beroepsmatige activiteit worden uitgevoerd. Gelet hierop komen de bedragen die eiseres van de gokbedrijven ontving naar hun aard overeen met inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW, vergelijkbaar met bijvoorbeeld inkomsten uit arbeid. Deze bedragen moeten daarom als zodanig in aanmerking worden genomen in de maanden waarin die op de bankrekening van eiseres zijn bijgeschreven. Nu de gokopbrengsten moeten worden beschouwd als inkomen en dus niet als vermogen, kan het totaal van de ontvangen bedragen niet worden aangemerkt als vrij te laten vermogen.
9.8.
Onder verwijzing naar de genoemde uitspraak [3] overweegt de rechtbank verder dat het college geen beleidsruimte heeft als het gaat om de uitleg van het begrip ‘inkomen’ in artikel 32, eerste lid, van de PW. Dit begrip kan niet worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Het gaat namelijk niet om de uitoefening van een wettelijke bevoegdheid van het college, in die zin dat het college daar zelf invulling aan kan geven, maar om de uitleg van een wettelijk begrip. Deze uitleg komt voort uit de wetsgeschiedenis van het inkomensbegrip en de daarop gebaseerde, sinds 1996 ontwikkelde rechtspraak over dat begrip. Het college is hier aan gebonden.
Dringende redenen
9.9.
Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank in de situatie van eiseres terecht geen dringende redenen aanwezig geacht die maken dat geheel of gedeeltelijk van terugvordering moet worden afgezien. De rechtbank vindt hiervoor het volgende van betekenis.
9.10.
De rechtbank stelt vast dat de terugvordering het gevolg is van het door eiseres schenden van de inlichtingenplicht. Zij heeft haar gokactiviteiten in de periode oktober 2022 tot en met september 2023 niet bij het college gemeld. Het college heeft hierin geen aandeel. Eiseres heeft aangevoerd dat zij alleenstaande moeder is, al onder haar bestaansminimum leeft en de terugvordering ertoe leidt dat zij de vaste lasten niet meer zal kunnen betalen. Verder heeft eiseres tijdens de zitting gesteld dat haar inleg feitelijk hoger is geweest dan het bedrag dat wordt teruggevorderd en dat zij aan het gokken niets heeft overgehouden. Eiseres heeft dit echter verder niet met gegevens onderbouwd. Daarbij komt dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB de kosten van verwerving van inkomen worden gerekend tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten, die uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan. Daarom is bij de vaststelling van het in het kader van de PW in aanmerking te nemen inkomen geen plaats voor verrekening van verwervingskosten. De kosten die eiseres heeft gemaakt om met gokken de bedragen te kunnen ontvangen zijn gelijk te stellen met verwervingskosten. [4] Verder is relevant dat het college bij de berekening van de terugvordering alleen is uitgegaan van de bijschrijvingen op de bankrekening van eiseres. Eventuele winsten die niet op haar bankrekening zijn bijgeschreven en die zij wellicht weer heeft gebruikt om te gokken heeft het college niet in aanmerking genomen. Daarnaast is van belang dat eiseres sinds 3 september 2024 op haar verzoek geen bijstand meer ontvangt en dat ze inmiddels werk heeft gevonden. De financiële gevolgen van de terugvordering doen zich pas voor bij de invordering. Het college heeft toegezegd de bescherming van de beslagvrije voet daarbij in acht te zullen nemen, waarbij ook rekening zal worden gehouden met de andere schulden van eiseres. Op deze wijze is voldoende tegemoetgekomen aan het recht op bestaanszekerheid van eiseres en heeft het college voldoende aannemelijk gemaakt dat de terugvordering voor eiseres niet tot ernstige financiële gevolgen leidt.
9.11.
Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat het college de bijstandsuitkering van eiseres in de periode oktober 2022 tot en met september 2023 terecht gedeeltelijk heeft herzien en gedeeltelijk heeft ingetrokken en dat het college terecht een bedrag van € 6.527,45 bruto van eiseres heeft teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet (PW)
Artikel 17, eerste lid, van de PW bepaalt dat degene die bijstand ontvangt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling moet doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 32, eerste lid, van de PW bepaalt dat onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 54, derde lid, van de PW bepaalt dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid, van de PW bepaalt dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Artikel 58, vijfde lid, van de PW bepaalt dat bij gebreke van tijdige betaling de vordering kan worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.
Artikel 58, achtste lid, van de PW bepaalt dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.zie CRvB 12 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1798
2.CRvB 12 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1798
3.CRvB 12 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1798
4.Zie onder meer wederom CRvB 12 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1798.