ECLI:NL:RBOVE:2025:2828

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
ak_24_4343
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van studietoeslag door de gemeente Heerenveen

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 8 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om studietoeslag op grond van de Participatiewet (PW) behandeld. Eiser, die studiefinanciering ontvangt van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), heeft op 21 juni 2024 een aanvraag ingediend voor studietoeslag, welke door het college van burgemeester en wethouders van Hengelo op 28 augustus 2024 is afgewezen. Eiser is van mening dat deze afwijzing onterecht is en voert verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelt dat het college de weigering om studietoeslag toe te kennen onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en niet goed heeft gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, omdat het college in beginsel bevoegd is de studietoeslag over de periode juni tot en met augustus 2024 terug te vorderen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoed moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/4343

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Kaya),
en
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo, verweerder (het college)
(gemachtigde: K. Katier).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers aanvraag om studietoeslag op grond van de Participatiewet (PW). Eiser is het er niet mee eens dat het college de studietoeslag niet aan hem heeft toegekend. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college terecht heeft geweigerd om aan eiser studietoeslag toe te kennen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de weigering om studietoeslag toe te kennen onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en niet goed heeft gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. De rechtbank vermeldt de van belang zijnde feiten, het toetsingskader en de standpunten van partijen, gaat in op het procesbelang en bespreekt de weigering om studietoeslag toe te kennen. Aan het eind staan de conclusie, de gevolgen en de beslissing van de rechtbank.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 21 juni 2024 een aanvraag ingediend voor studietoeslag. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 28 augustus 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 november 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten
3.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1997. Op 1 januari 2024 volgde eiser de opleiding [opleiding] aan de [hogeschool] . Eiser ontvangt studiefinanciering van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Met een besluit van
16 januari 2023 heeft DUO aan eiser een voorziening prestatiebeurs toegekend. Dit betekent onder meer dat eisers recht op prestatiebeurs met zes maanden is verlengd. Vanaf juni 2024 is eiser verhuisd van de gemeente Heerenveen naar de gemeente Hengelo.
3.2.
Eiser heeft op 21 juni 2024 studietoeslag aangevraagd bij het college. Deze aanvraag heeft geleid tot de besluitvorming, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Toetsingskader
4. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunten van partijen
Standpunt college
5. Het college heeft het bestreden besluit gebaseerd op het advies van 5 november 2024 van de interne commissie bezwaarschriften (de commissie).
5.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiser geen recht heeft op studietoeslag, omdat geen sprake is van een rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek waardoor eiser structureel niet in staat is naast de studie inkomsten te verwerven. Het college heeft dit gebaseerd op het advies van 28 augustus 2024 van JPH Advies. Deze adviseur heeft geen medische redenen gevonden waardoor eiser niet kan werken en niet kan werken naast zijn studie.
5.2.
Het college stelt dat het advies van JPH Advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het college ziet geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de medisch specialist of aan het gegeven medisch advies.
5.3.
Het college vindt daarnaast van belang dat eiser zelf heeft laten weten dat hij wel kan werken, maar geen lichamelijk zwaar werk kan doen en dat hij het lastig vindt om een baan te vinden die rekening houdt met zijn beperkingen.
5.4.
Verder is het college van mening dat in het geval van eiser geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die maken dat aan eiser toch een studietoeslag moet worden toegekend.
Standpunt eiser
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college hem ten onrechte studietoeslag heeft geweigerd.
6.1.
Eiser is van mening dat het onderzoek van JPH Advies onzorgvuldig, niet deugdelijk en/of onvolledig is. Volgens eiser heeft de medisch adviseur zich bij haar beoordeling onevenredig laten leiden door de uiterlijke kenmerken van eiser.
6.2.
Eiser lijdt aan psychosomatische klachten. Hij heeft te maken met chronische pijnklachten. Ter bestrijding van de klachten gebruikt eiser medicatie tegen hevige pijn, ontsteking, depressie en angstklachten. Eiser vindt dat met deze ernstige reële klachten onvoldoende rekening is gehouden.
6.3.
Eiser stelt ook dat medische informatie van de psycholoog en de reumatoloog onvoldoende is meegewogen. Eiser wijst verder op een document van het ziekenhuis, waaruit blijkt dat sprake is van reeds langer bestaande klachten. Voorts blijkt volgens eiser uit het dossier dat hij aanzienlijke hinder en pijn heeft ondervonden als gevolg van aambeien/hemorroïden.
6.4.
Eiser stelt dat het college de vergewisplicht heeft geschonden. Hij wijst erop dat het besluit van 28 augustus 2024 dezelfde datum heeft als het advies van JPH Advies, zodat het college onvoldoende tijd heeft genomen om tot een zorgvuldig en afgewogen besluit te komen. Eiser vindt dat het college het bestreden besluit ten onrechte alleen op het medisch advies van JPH Advies heeft gebaseerd.
6.5.
Daarnaast voert eiser aan dat de medische situatie van eiser voor DUO aanleiding is geweest om aan eiser een voorziening in de prestatiebeurs toe te kennen.
6.6.
Recent is bij eiser de voorlopige diagnose agressief B-cellymfoom gesteld. Hoewel deze diagnose van na de periode in geding is, maakt dit volgens eiser wel duidelijk dat de ernst en realiteit van zijn klachten niet konden worden ontkend.
6.7.
Eiser heeft een medisch onderzoek Studietoeslag van 19 september 2022 van [bedrijf] aan het college van de gemeente Heerenveen, een brief van 13 januari 2025 van internist-infectioloog G.J. Kootstra en een brief van 2 januari 2025 van fellow chirurg-oncoloog dr. J. Sprakel overgelegd.
Overwegingen van de rechtbank
Procesbelang
7.1.
Uit het advies van 5 november 2024 van de commissie blijkt dat eiser van juni tot en met augustus 2024 studietoeslag heeft ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen. Eiser heeft de studietoeslag die hij heeft aangevraagd dus al ontvangen. Het is daarom de vraag of het resultaat dat eiser met het instellen van beroep nastreeft voor hem feitelijk betekenis kan hebben en dus of hij procesbelang heeft bij beoordeling van zijn beroep.
7.2.
Omdat eiser vanaf juni 2024 niet meer in de gemeente Heerenveen woonde heeft het college van die gemeente deze studietoeslag ten onrechte aan hem toegekend. Het college van de gemeente Heerenveen zou die studietoeslag van eiser kunnen terugvorderen. Tijdens de zitting is gebleken dat het college van de gemeente Heerenveen dat nog niet heeft gedaan en dat niet duidelijk is of dit nog zal gebeuren.
7.3.
Uit artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 36b, zesde lid, van de PW volgt dat het college van de gemeente Heerenveen in beginsel nog bevoegd is de studietoeslag bij eiser terug te vorderen. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij beoordeling van zijn beroep. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat het in ieder geval niet de bedoeling kan zijn dat eiser over de periode juni tot en met augustus 2024 tweemaal studietoeslag ontvangt.
Weigering studietoeslag
8.1.
In geschil is of het college terecht heeft geweigerd om aan eiser voor de periode juni tot en met augustus 2024 studietoeslag toe te kennen. Het college heeft zijn standpunt dat eiser structureel in staat is naast zijn studie inkomsten te verwerven gebaseerd op het medisch advies van JPH Advies van 28 augustus 2024. Op basis van dit advies stelt het college dat geen sprake is van een ziekte of gebrek als gevolg waarvan eiser naast zijn studie niet kan werken.
8.2.
Nu het bestreden besluit berust op een medisch onderzoek dient het college op grond van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] volgt dat een medisch adviseur gezien zijn deskundigheid in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Dat oordeel kan de deskundige baseren op bevindingen bij eigen onderzoek en de in het dossier aanwezige medische informatie. In een individueel geval kan de zorgvuldigheid vereisen dat raadpleging van de behandelend sector is aangewezen. Verder moet het medisch advies inzichtelijk en concludent zijn.
8.3.
Uit het medisch advies van 28 augustus 2024 van JPH Advies blijkt dat de medisch adviseur eiser heeft gesproken tijdens een spreekuur en hem heeft onderzocht en geobserveerd. Verder heeft de medisch adviseur informatie opgevraagd bij de huisarts.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch advies hiermee in de situatie van eiser onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Uit het medisch advies blijkt immers niet dat andere (medische) stukken uit het dossier van eiser zijn meegewogen of dat andere (medische) informatie is opgevraagd. Eiser stelt dat hij te maken heeft met psychosomatische klachten. Dit wordt volgens het advies bevestigd door de informatie van de huisarts. In het rapport van JPH Advies staat dat eiser behandeling (gesprekken) heeft gehad bij de mentale gezondheidszorg. Verder blijkt uit het dossier dat aan eiser in verband met zijn medische situatie een verlenging van zijn prestatiebeurs is toegekend en dat het college van de gemeente Heerenveen in de gezondheidssituatie van eiser wel aanleiding heeft gezien een studietoeslag te verstrekken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de medisch adviseur in de situatie van eiser aanleiding had moeten zien om, als deze niet voorhanden waren, hierover bij behandelaren gegevens op te vragen en deze bij haar beoordeling te betrekken. Dit geldt temeer nu uit de medische informatie die eiser in beroep heeft overgelegd blijkt dat eiser te maken heeft met diverse ernstige aandoeningen.
8.5.
Het college vindt van belang dat eiser tijdens de hoorzitting heeft gezegd dat hij wel in staat is om te werken. Verder heeft de medisch adviseur haar conclusie dat eiser wel in staat is om naast zijn studie te werken vooral gebaseerd op haar indruk van eisers fysieke en mentale toestand tijdens het spreekuurcontact. In het licht van wat onder 8.4. is overwogen vindt de rechtbank dat dit onvoldoende basis biedt voor weigering van de studietoeslag.
8.6.
Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

9.1.
Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2, 3:9 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet voldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Omdat nog nader onderzoek nodig is om een zorgvuldig en goed gemotiveerd besluit te kunnen nemen, kan de rechtbank geen definitief oordeel geven.
9.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
9.3.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder is niet gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 14 november 2024;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.W.H. Oude Aarninkhof, rechter, in aanwezigheid van A. van den Ham, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:2 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen moet vergaren.
Artikel 3:9 van de Awb bepaalt dat, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, het bestuursorgaan zich ervan dient te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Artikel 7:12, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
Artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter, indien toepassing van het derde lid niet mogelijk is, het bestuursorgaan kan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij:
a. bepalen dat wettelijke voorschriften over de voorbereiding van het nieuwe besluit of de andere handeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven;
b. het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
Artikel 8:106, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de werking van een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep is beslist, indien:
a. de uitspraak betreft een besluit als bedoeld in artikel 9 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, of
b. tegen de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij een gerechtshof.
Participatiewet (PW)
Artikel 36b, eerste lid, van de PW bepaalt dat het college op aanvraag van een belanghebbende die als rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek structureel niet in staat is naast de studie inkomsten te verwerven, een studietoeslag verstrekt waarvan de minimale hoogte, die voor naar leeftijd te onderscheiden categorieën belanghebbenden verschillend kan zijn, bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld.
Artikel 36b, tweede lid, van de PW bepaalt dat het college bij de beoordeling of recht bestaat op de studietoeslag een geneeskundig advies vraagt, tenzij zonder dit advies vastgesteld kan worden dat recht bestaat op de studietoeslag.
Artikel 36b, derde lid, van de PW bepaalt dat de aanvraag kan worden gedaan door een belanghebbende die:
a. studiefinanciering ontvangt op grond van de Wet studiefinanciering 2000, niet zijnde het levenlanglerenkrediet, of een tegemoetkoming krijgt op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; en
b. geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
Artikel 36b, vierde lid, van de PW bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling moet doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op de studietoeslag. Deze verplichting geldt niet als die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 36b, zesde lid, van de PW bepaalt dat artikel 40, eerste lid, en paragraaf 6.4, van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat waar «bijstand» staat steeds gelezen wordt «studietoeslag» en waar «de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen» staat steeds gelezen wordt «de verplichting, bedoeld in artikel 36b, vierde lid».
Artikel 58, eerste lid, van de PW bepaalt dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Artikel 58, tweede lid, van de PW bepaalt dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand kan terugvorderen, voorzover de bijstand:
a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
b. in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;
c. voortvloeit uit gestelde borgtocht;
d. ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;
e. anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of
f. anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
1°.de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken;
2°.bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.
Beleidsregels studietoeslag gemeente Hengelo 2022 (Beleidsregels)
Artikel 2 van de Beleidsregels bepaalt dat het college belanghebbende op verzoek studietoeslag verleent indien hij voldoet aan de voorwaarden, zoals opgenomen in artikel 36b van de PW en deze beleidsregel.
Artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels bepaalt dat de belanghebbende door een structurele medische beperking naast de studie/opleiding niet in staat moet zijn inkomsten te verwerven om in aanmerking te kunnen komen voor de studietoeslag.
Artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels bepaalt dat het college onder structurele medische beperking verstaat: een fysieke en/of psychische beperking die voortkomt uit een in de persoon gelegen ziekte of medisch gebrek die voldoende ernstig is dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het gebrek en het niet in staat zijn van het verdienen van inkomsten naast de studie door belanghebbende. De medische beperking is tevens structureel wanneer geen verbetering te verwachten is binnen afzienbare termijn.
Artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels bepaalt dat, wanneer het college niet kan vaststellen of de belanghebbende voldoet aan de voorwaarden, er een geneeskundig advies wordt opgevraagd bij de door de gemeente gecontracteerde partij. Uit het geneeskundig advies moet blijken dat de belanghebbende als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek structureel niet in staat is om naast de studie inkomsten te verwerven. Ook moet blijken voor welke periode hiervan sprake is.
Artikel 10 van de Beleidsregels bepaalt dat het college in bijzondere gevallen, ten gunste van belanghebbende, kan afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Voetnoten

1.zie CRvB 23 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1073