ECLI:NL:RBOVE:2025:276

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
ak_22_656
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bestuurlijke boete op grond van de Meststoffenwet; vernietiging van het besluit en vaststelling van de boete door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van [bedrijf] B.V. tegen een bestuurlijke boete van € 4.500,- wegens overtredingen van de Meststoffenwet behandeld. De rechtbank oordeelt dat de boete onterecht is opgelegd en vernietigt het besluit van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De rechtbank stelt vast dat eiseres, die onder verscherpt toezicht staat, niet in staat was om aan haar administratieve verplichtingen te voldoen door uitval van personeel als gevolg van de coronapandemie. Eiseres voert aan dat dit een situatie van overmacht vormt, maar de rechtbank oordeelt dat zij zelf verantwoordelijk is voor het inschakelen van hulp in geval van ziekte. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van verwijtbaarheid en dat de boete niet had mogen worden opgelegd. De rechtbank herroept het besluit van 27 augustus 2021 en stelt de boete vast op € 1.561,-, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/656

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[bedrijf] B.V., uit [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen),
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Spriensma-Heringa).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde boete.
1.1
Bij besluit van 27 augustus 2021 is door verweerder aan eiseres een boete opgelegd van in totaal € 4.500,- voor het 45 maal overtreden van artikel 64, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.
1.2
Met het bestreden besluit van 2 maart 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Het geschil

2. Eiseres is een erkend intermediair van dierlijke meststoffen. Sinds 16 december 2019 staat zij onder ‘verscherpt toezicht’ wegens het meermaals overtreden van de administratieve voorschriften die van toepassing zijn bij het vervoer van meststoffen. Dit houdt in dat zij vanaf die datum periodiek gecontroleerd zal worden op veel voorkomende administratieve overtredingen en voorschriften in relatie tot het vervoer van meststoffen. In dat kader is haar bij besluit van 27 augustus 2021 door verweerder een boete opgelegd van in € 4.500,- wegens het bij 45 mesttransporten niet elektronisch indienen van de gegevens van het vervoersbewijs uiterlijk 30 werkdagen na het vervoer van de vracht dierlijke meststoffen. [1]
2.1
De zaak kenmerkt zich door het gegeven dat er een groot aantal zaken met betrekking tot het overtreden van de Meststoffenregelgeving door eiseres bij deze rechtbank heeft gespeeld, dat in een deel daarvan tot overeenstemming is gekomen tussen eiseres en verweerder en dat een deel tot uitspraken van deze rechtbank heeft geleid.
Ook in de onderhavige zaak is door partijen tot aan de zitting getracht er samen uit te komen. Dat is niet gelukt. De zitting heeft daarom doorgang gevonden en eiseres heeft haar beroepsgronden gehandhaafd.
2.2
Eiseres voert een drietal beroepsgronden aan tegen het bestreden besluit:
  • Als gevolg van uitval van personeel door de coronapandemie was sprake van een situatie van overmacht waardoor het voor haar redelijkerwijs niet mogelijk was aan haar administratieve verplichtingen te voldoen. Hierdoor had aan eiseres geen boete mogen worden opgelegd dan wel had de boete moeten worden gematigd.
  • Er is ten onrechte geen aan de boete voorafgaand boeterapport opgemaakt.
  • Er heeft ten onrechte geen hoorzitting plaatsgevonden.
2.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er terecht een boete aan eiseres is opgelegd. Van overmacht kan geen sprake zijn nu eiseres zelf verantwoordelijk is om hulp in te schakelen in het geval van ziekte. Bovendien hebben de geconstateerde overtredingen plaatsgevonden eind mei/begin juni 2021, terwijl de coronauitbraak op het bedrijf van eiseres heeft plaatsgevonden medio april 2021. Voorts is een boeterapport niet vereist nu het gaat om 45 afzonderlijke boetes onder de € 340,- en is eiseres uitgenodigd om aan te geven of zij gehoord wilde worden, maar heeft zij hierop niet gereageerd.
Wat betreft de hoogte van de boete is het standpunt ten opzichte van het besluit op bezwaar gewijzigd in die zin dat verweerder ter zitting heeft aangegeven te blijven bij haar in de beroepsfase gedane voorstel de boete te matigen tot € 1.687,50,-.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordeling van de beroepsgronden
3. De rechtbank beoordeelt of verweerder aan eiseres de boete mocht opleggen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1
Door eiseres is aangevoerd dat zij door uitval van personeel (de volledige directie en planningsafdeling) niet aan haar administratieve verplichtingen in het kader van de Meststoffenregelgeving kon voldoen. Dit heeft zij onderbouwd met het inbrengen van stukken waaruit – kort gezegd – blijkt dat een drietal medewerkers positief heeft getest op Covid-19 in april 2021. Eiseres heeft dit gekwalificeerd als overmacht. De rechtbank stelt vast dat overmacht moet worden gezien als rechtvaardigingsgrond in de zin van artikel 5:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [2] De kern van het betoog van eiseres is echter dat haar geen verwijt kan worden gemaakt voor de door haar begane overtredingen. Daarmee wordt door haar een beroep gedaan op artikel 5:41 Awb (geen straf zonder schuld; subjectieve overmacht). [3]
De rechtbank is – met verweerder – van oordeel dat personeelsproblematiek door ziekte niet kan maken dat geen verwijt kan worden gemaakt voor de overtredingen. Het ligt op de weg van eiseres zich hiertegen te wapenen door maatregelen te nemen om een en ander te kunnen opvangen. Aangevoerd noch aannemelijk is gemaakt dat eiseres dergelijke maatregelen heeft genomen. Van het ontbreken van verwijtbaarheid is daarom geen sprake.
3.2
Voorts is door eiseres aangevoerd dat de boete op grond van de hiervoor onder 3.1 genoemde omstandigheden in ieder geval gematigd had moeten worden. Verweerder heeft de boete reeds gematigd tot € 1.687,50,-. In de aangevoerde omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding voor een verdergaande matiging.
3.3
Wat betreft het niet opmaken van een boeterapport overweegt de rechtbank het volgende. Enkel wanneer een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van meer dan € 340,-, is de in artikel 5:53 van de Awb beschreven, zogenoemde ‘verzwaarde’ procedure van toepassing. Deze houdt in dat op verweerder de verplichting rust om van de door eiseres gepleegde overtredingen een rapport als bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Awb op te maken en om haar in de gelegenheid te stellen haar zienswijze naar voren te brengen op het voornemen van verweerder om haar een boete op te leggen. Hoewel eiseres in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze op voornoemd voornemen kenbaar te maken (en van die gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt), is geen boeterapport opgemaakt. Dat was echter ook niet vereist, nu de boete is opgelegd voor ‘feitcode M309’ en hierop blijkens de ‘Beleidsregel bestuurlijke boetes Meststoffenwet’ een boete van € 100,- kan worden opgelegd en de 45 opgelegde boetes met telkens € 100,- onder het bedrag van € 340,- zijn gebleven. [4] Verweerder had dus geen boeterapport hoeven opmaken.
3.4
Met betrekking tot het niet hebben plaatsgevonden van een hoorzitting (artikel 7:2 van de Awb) stelt de rechtbank vast dat verweerder aan eiseres bij schrijven van 8 oktober 2021 het verzoek heeft gedaan binnen 4 weken aan te geven of zij gehoord wenst te worden. Nu daar niet door eiseres op is gereageerd, is van strijd met artikel 7:2 van de Awb geen sprake. [5]
Toch gegrondverklaring beroep
3.5
Verweerder heeft na het besluit op bezwaar de boete gematigd tot € 1.687,50,- zonder daartoe een nieuw besluit te nemen. Dit heeft zij ter zitting bevestigd waardoor het beroep in zoverre gegrond is.
Overschrijding redelijke termijn
3.6
De termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM in zaken waarin een bestuurlijke boete wordt opgelegd begint op het moment waarop een handeling wordt verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een procedure inzake een punitieve sanctie in gang wordt gezet. In dit geval is dat op het moment dat verweerder het voornemen tot boeteoplegging aan eiseres kenbaar heeft gemaakt, op 8 juli 2021. Dat betekent dat in beginsel de behandeling van de zaak binnen twee jaar na het kenbaar maken van dit voornemen afgerond had moeten zijn met een einduitspraak (van de rechtbank). De redelijke termijn is daarmee aldus met anderhalf jaar overschreden. Uit de stukken volgt dat partijen (naar aanleiding van een viertal beroepen van eiseres bij deze rechtbank) hebben afgesproken te bezien of de nog lopende beroepszaken (waaronder de onderhavige zaak) zouden kunnen worden geschikt. In dat kader zijn partijen vanaf juli 2023 bezig geweest om er samen uit te komen. Gelet hierop kan weliswaar niet worden gezegd dat de overschrijding van de redelijke termijn (nagenoeg geheel) aan de proceshouding van eiseres is te wijten, maar moeten deze onderhandelingen wel worden gezien als een omstandigheid die maakt dat de rechtbank hier volstaat met een matiging van de boete van 7,5% in plaats van de in beginsel te hanteren 15% (uitgaande van een matiging van 5% van de boete per zes maanden).

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond omdat verweerder het bestreden besluit niet handhaaft. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij de boete is gehandhaafd op een totaalbedrag van € 4.500,- en herroept het het besluit van 27 augustus 2021 voor zover daarin de aan eiseres opgelegde boete is vastgesteld op een totaalbedrag van € 4.500,-.
5. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72a van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat de boete wordt vastgesteld op € 1.561,-. De onder 3.6 bedoelde matiging van de boete vanwege de overschrijding van de redelijke termijn is in dit bedrag verdisconteerd.
6. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres voldoen en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor verleende rechtsbijstand begroot op
€ 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 907,- per punt). Verweerder moet deze vergoeding betalen.

Beslissing

  • De rechtbank verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 2 maart 2022 voor wat betreft de hoogte van de boete;
  • herroept het besluit van 27 augustus 2021 voor zover daarin de aan eiseres opgelegde boete is vastgesteld op een totaalbedrag van € 4.500,-;
  • stelt het totaalbedrag van de boete vast op € 1.561,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 2 maart 2022;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. ter Haar, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Richart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Art. 64 lid 1 (oud) Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, feitcode M309.
2.Zie (o.m.) r.o. 5.4 uit Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:393.
3.
4.Zie in dat verband ook r.o. 8 uit College van Beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2019:181.
5.Zie in dat verband art. 7:3 onder d Awb.