ECLI:NL:RBOVE:2025:2533

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
C/08/329949 / KG ZA 25-40
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan verkoop van gezamenlijke woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man die gescheiden zijn en nog een gezamenlijke woning bezitten. De man woont in de woning en had volgens een eerdere beschikking van de rechtbank zes maanden de tijd om de woning over te nemen tegen een bepaalde waarde. Deze termijn is inmiddels verstreken en de man is er niet in geslaagd om de financiering rond te krijgen. De vrouw vordert nu dat de man meewerkt aan de verkoop van de woning en vraagt om een machtiging om de woning zelf te kunnen verkopen als de man dat nalaat. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de vrouw grotendeels toegewezen, omdat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij de verkoop van de woning. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man niet in staat is gebleken om de woning over te nemen en dat het belang van de vrouw bij verkoop zwaarder weegt dan het belang van de man bij behoud van de woning. De man wordt veroordeeld om mee te werken aan de verkoop en de vrouw wordt gemachtigd om zelfstandig de verkoop te bewerkstelligen als de man niet meewerkt. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor het geval de man geen toegang verleent aan de makelaar voor bezichtigingen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/329949 / KG ZA 25-40
Vonnis in kort geding van 23 april 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.A.M. de Ruiter-Oude Ophuis,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de man,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de mondelinge behandeling van 9 april 2025, waar zijn verschenen: de vrouw bijgestaan door mr. De Ruiter-Oude Ophuis en de man vergezeld door zijn financieel adviseur de heer [naam 1] . De griffier heeft aantekeningen gemaakt tijdens de mondelinge behandeling.

2.De samenvatting

2.1.
Partijen zijn gescheiden. Zij hebben nog een gezamenlijke woning, waar de man in woont. Uit een beschikking van deze rechtbank van 30 juli 2024 volgt dat partijen zijn overeengekomen dat de man zes maanden de tijd krijgt om de woning over te nemen tegen een bepaalde waarde en dat als dat niet lukt de woning verkocht moet worden. De zes maanden zijn inmiddels verstreken, maar het is de man nog niet gelukt om de financiering voor de woning rond te krijgen. De vrouw vordert in deze procedure onder andere dat de man veroordeeld wordt om mee te werken aan de verkoop van de woning en een machtiging om de woning zelf te kunnen verkopen voor het geval de man dat nalaat. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw (grotendeels) toe. De motivering van deze beslissing volgt hierna.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van
20 juni 2024 [1] is de echtscheiding uitgesproken. De echtscheiding is definitief geworden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Twenterand op
10 oktober 2024.
3.2.
De man verblijft tot op heden in de woning van partijen aan de [adres] (hierna: de woning).
3.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 30 juli 2024 [2] is de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vastgesteld. Daaruit volgt dat partijen het volgende zijn overeengekomen over de verdeling van de woning:
(A) De echtelijke woning
-
de echtelijke woning aan de [adres] wordt toebedeeld aan de man voor een bedrag ad € 325.000,-, onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de echtelijke woning gekoppelde hypothecaire geldleningen én de man de woning kan financieren. Duidelijkheid over de financiering dient er binnenzesmaanden na deze beschikking te zijn. De man zal in dat geval vanwege de verdeling van de overwaarde en het hem toekomende vergoedingsrecht ad € 55.000,- een bedrag van€ 52.500,- aan de vrouw voldoen;
-
indien de man de woning binnen zes maandennietkan overnemen en/of de vrouw kan niet worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen, wordt de woning verkocht. Partijen zullen in dat geval meewerken aan verkoop en levering van de woning aan een derde door:
aan [makelaar] opdracht te geven om de verkoop van de woning ter hand te nemen;
opdracht te geven een bodemprijs te hanteren en deze zo nodig te verlagen conform de instructie van de makelaar;
al datgene te verrichten respectievelijk na te laten wat op instructie van de makelaar noodzakelijk is om tot eigendomsoverdracht te komen;
mee te werken aan de ondertekening van verkoopovereenkomst en medewerking te verlenen aan de notariële eigendomsoverdracht;
medewerking te verlenen aan de betaling uit de verkoopopbrengst dat de daarop vallende kosten, waaronder de makelaarscourtage en eventuele notariskosten;
gezamenlijk aan de notaris die belast is met de overdracht van de woning opdracht te geven
de netto-verkoopopbrengst (over- of onderwaarde) en na aftrek van het aan de man
toekomende vergoedingsrecht ad € 55.000,- bij helfte te verdelen.’
3.4.
De in de beschikking van 30 juli 2024 genoemde termijn van zes maanden is op
31 januari 2025 verstreken.
3.5.
De vrouw heeft de voormalig advocaat van de man op 3 februari 2025 aangeschreven en verzocht om medewerking te verlenen aan verkoop van de woning door inschakeling van [makelaar] .
3.6.
Bij e-mail van 11 februari 2025 heeft de financieel adviseur van de man de advocaat van de vrouw het volgende bericht:
‘Hierbij wil ik u bevestigen dat we bezig zijn met de aanvraag van dhr [gedaagde] .
Het wachten is nog op de jaarstukken van 2024 van zijn onderneming.
Wel hebben wij vast getoetst, we zien dan ook geen problemen om de mevrouw van de
hypotheek te ontslaan en uit te kopen.’
3.7.
De vrouw heeft bij bericht van 20 februari 2025 aan de man benadrukt dat de termijn van zes maanden zoals opgenomen in de beschikking, waarbij de man de woning voor € 325.000,00 kon overnemen, is verstreken. Zij heeft aangegeven niet langer bereid te zijn om de man de woning tegen die waarde over te laten nemen. Zij heeft de man in de gelegenheid gesteld om haar uiterlijk op 27 februari 2025 een NWWI gevalideerd taxatierapport te verstrekken en de woning voor de getaxeerde waarde alsnog over te nemen.
3.8.
De man heeft geen taxatierapport aan de vrouw verstrekt. Hij heeft bij bericht van
5 maart 2025 laten weten dat gebleken is dat hij een BKR-registratie heeft en dat dit moet worden opgelost voordat hij de woning kan financieren.

4.Het geschil

4.1.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man veroordeelt om de beschikking van 30 juli 2024 na te komen en om binnen twee weken na betekening van het vonnis alsnog de hiervoor benodigde medewerking te verlenen en de opdrachtovereenkomst van [makelaar] te ondertekenen, al het nodige te doen en na te laten op instructie van de makelaar om tot een verkoop te komen, mede inhoudende het verlenen van volledige medewerking aan bezichtigingen van de woning door aspirant-kopers waarbij hij ervoor zorgt draagt dat de woning opgeruimd en schoon is, de verkoopovereenkomst te tekenen, medewerking te verlenen aan de notariële overdracht en uitbetaling van de netto verkoopopbrengst door de notaris aan partijen. Een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat de man nalaat om aan deze verplichtingen te voldoen;
II. voor zover de man niet binnen twee weken na betekening van het vonnis de
opdrachtovereenkomst van de makelaar heeft getekend of onvoldoende
medewerking verleent, de vrouw ex artikel 3:174 Burgerlijk Wetboek (BW) machtigt om zelfstandig al datgene te bewerkstelligen dat leidt tot verkoop van de woning;
III. bepaalt dat de vrouw wordt aangewezen als vertegenwoordiger van de man als bedoeld in artikel 3:300 BW en het in deze te wijzen vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man tot het in verkoop geven van de woning door de vrouw aan [makelaar] ;
IV. bepaalt dat, indien een bod wordt gedaan en de makelaar adviseert dit bod
te accepteren, het onderhavige vonnis de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man voor de acceptatie van het bod zal vervangen;
V. bepaalt dat dit vonnis in de plaats komt van de toestemming en/of wilsverklaring en /of handtekening van de man bij het ondertekenen van de verkoopovereenkomst en bij de daaropvolgende ondertekening van de leveringsakte bij een door de koper(s) aan te wijzen notaris;
VI. bepaalt dat de makelaar toegang heeft tot de woning teneinde de verkoop ter hand te kunnen nemen en alle daartoe benodigde handelingen te verrichten, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per keer dat de man de makelaar geen toegang verleent tot de woning;
VII. de man veroordeelt tot betaling van de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en overige kosten ter zake de verkoop en levering van de woning;
VIII. bepaalt dat de netto verkoopopbrengst van de woning na aflossing van de hypothecaire schuld, het verrekenen van het vergoedingsrecht van de man ter hoogte van € 55.000,00, alsmede alle kosten verband houdende met de verkoop van de woning (waaronder begrepen makelaarskosten en eventuele notariskosten) bij helfte wordt gedeeld;
IX. de man veroordeelt in de proceskosten.
4.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de man niet heeft voldaan aan de in de beschikking van 30 juli 2024 genoemde opschortende voorwaarden voor toedeling van de woning aan hem voor € 325.000,00. Consequentie daarvan is dat de man op grond van de beschikking is gehouden om zijn medewerking te verlenen aan verkoop van de woning via [makelaar] . De man werkt daar niet aan mee, reden waarom de vrouw nakoming van de beschikking vordert. Voor het geval de man alsnog niet meewerkt, heeft de vrouw vorderingen ingesteld die haar de bevoegdheden geven om zelf tot verkoop van de woning over te gaan. De vrouw stelt dat zij bij haar vorderingen een spoedeisend belang heeft, nu zij op dit moment niet kan beschikken over het aan haar toekomende bedrag op grond van de beschikking en tevens niet op de hogere waarde die de woning bij verkoop zal opleveren. De vrouw heeft haar aandeel in de overwaarde nodig om zelf een andere woning te kunnen kopen. Zolang zij daar niet over beschikt, moet zij noodgedwongen bij haar ouders verblijven.
4.3.
De man heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd. Hij wil in de woning blijven wonen en zegt over voldoende financiële middelen te beschikken om dat te kunnen financieren. De hypotheekaanvraag duurt alleen langer dan voorzien. De reden daarvan is dat de bank de jaarstukken van zijn onderneming voor 2024 nodig had en het veel tijd heeft gekost om die op te laten stellen. Toen hij dat voor elkaar had, kwam de bank met de mededeling dat hij een BKR-registratie met zogenoemde A3 codering heeft. De financieel adviseur van de man is bezig om de BKR-registratie ongedaan te maken, maar heeft daar meer tijd voor nodig. Zodra dat is gebeurd zal de bank de hypotheekaanvraag hoogstwaarschijnlijk goedkeuren en de vrouw ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De vorderingen van de vrouw moeten daarom volgens de man worden afgewezen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet eerst beoordelen of de vrouw bij die voorziening een spoedeisend belang heeft.
5.2.
Het spoedeisend belang van de vrouw volgt volgens de voorzieningenrechter voldoende uit haar stellingen. De in de beschikking van 30 juli 2024 genoemde termijn van zes maanden is op 31 januari 2025 verstreken, maar de man is er tot op heden niet in geslaagd om de woning over te nemen en de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De vrouw kan hierdoor niet beschikken over haar aandeel in de overwaarde. Naar de vrouw onbetwist stelt wordt zij daardoor beperkt in haar mogelijkheden om een andere woning te kopen, waardoor zij noodgedwongen bij haar ouders moet verblijven.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
De meest vergaande vordering van de vrouw betreft een machtiging om alles te doen wat noodzakelijk is voor de verkoop van de woning. Dat betreft een machtiging tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed als bedoeld in artikel 3:174 lid 1 BW. Dit kan bij wijze van voorlopige voorziening in kort geding worden verleend in geval van spoedeisende omstandigheden waarin aannemelijk is dat de bodemrechter een dergelijke machtiging zou hebben verleend, als daarom zou zijn verzocht. [3] Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat hier het geval, nu de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van gewichtige redenen in de zin van artikel 3:174 BW lid 1 BW. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
5.4.
De man woont in de woning en heeft belang bij het behoud ervan. In dat belang is voorzien: de man kreeg zes maanden de tijd om de woning tegen een waarde van
€ 325.000,00 over te nemen. Het is hem echter niet gelukt om in die tijd de financiering rond te krijgen en de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De man stelt dat hij voldoende inkomsten heeft om de woning te kunnen financieren, maar dat de bank de hypotheekaanvraag nog niet heeft geaccepteerd omdat hij nog een BKR-registratie met A3 codering heeft. Die registratie houdt verband, zo stelt de man, met het feit dat hij in 2023 rekeningen van een leasemaatschappij niet op tijd heeft betaald. Inmiddels heeft de man zijn schuld afgelost en is zijn financieel adviseur in onderhandeling met de leasemaatschappij om de BKR-registratie ongedaan te laten maken. Dat is nog niet gelukt. Indien die onderhandelingen niet slagen, dan zal de man, zo voert hij aan, een klachtprocedure bij Kifid starten om dit alsnog te bewerkstelligen. Volgens de financieel adviseur van de man kan dit wellicht een aantal maanden in beslag nemen. Als de BKR-registratie van tafel is, dan moet de bank nog beoordelen of zij akkoord is met de hypotheekaanvraag.
5.5.
Gevolg van één en ander is, dat de man niet een vaste termijn kan noemen waarbinnen hij een financiering, zo die kan worden verkregen, rond kan krijgen. Daar komt bij dat de man door het verstrijken van de termijn van zes maanden niet langer het recht heeft om de woning toebedeeld te krijgen tegen een waarde van € 325.000,00. Mogelijk moet inmiddels van een hogere waarde worden uitgegaan. Daarmee rijst de vraag of hij de woning ook tegen een eventueel hogere waarde kan overnemen. De man heeft de gestelde mogelijkheid om een financiering rond te krijgen niet gespecificeerd noch onderbouwd.
5.6.
De voorzieningenrechter is het met de vrouw eens dat het, gelet op het voorgaande, geenszins vaststaat dat de man (financieel) in staat is om de woning op korte termijn toebedeeld te krijgen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van de vrouw bij verkoop van de woning zwaarder weegt dan het belang van de man bij behoud van de woning. Van de vrouw kan niet worden verlangd dat de onverdeeldheid langer zal duren, terwijl het onzeker is of de man in staat zal zijn om de woning over te nemen en de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De man heeft met de overeengekomen zes maanden voldoende tijd gehad om de financiering van de woning te regelen. De hindernissen waar hij op is gestuit - samenstellen jaarstukken en BKR-registratie - komen voor zijn rekening en risico.
5.7.
Het voorgaande brengt met zich dat de woning moet worden verkocht conform de beschikking van 30 juli 2024. De man zal worden veroordeeld om daaraan binnen twee weken na betekening van dit vonnis mee te werken. Voor het geval de man dit nalaat, zal de voorzieningenrechter de vrouw machtigen om zelfstandig al datgene te bewerkstelligen dat leidt tot verkoop van de woning. De voorzieningenrechter ziet daarbij aanleiding te bepalen dat de in de beschikking aangewezen makelaar, te weten [makelaar] , een reële marktconforme vraag- en verkoopprijs zal moeten vaststellen en dat bij de verkoop van de woning rekening moet worden gehouden met een leveringstermijn van ten minste twee maanden.
5.8.
Gelet op de hiervoor toegewezen machtiging, ziet de voorzieningenrechter niet wat het belang is om de vrouw ook nog aan te wijzen als vertegenwoordiger van de man als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW. Dit zal daarom worden afgewezen. Er is naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel voldoende aanleiding om op grond van artikel 3:300 BW te bepalen dat, als de man niet meewerkt, dit vonnis in de in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man die nodig is voor respectievelijk de verkoopopdracht aan [makelaar] , het op advies van de makelaar accepteren van een bod op de woning, de verkoopovereenkomst en de notariële leveringsakte. De voorzieningenrechter verbindt hieraan de voorwaarde dat de verkoopopdracht, de verkoopovereenkomst en de notariële akte geen bepalingen mogen hebben die afwijken van wat in de gegeven omstandigheden gebruikelijk is, zulks ter beoordeling van de makelaar en/of de notaris ten overstaan van wie de betreffende akte gepasseerd wordt.
5.9.
De vrouw heeft hiervoor meerdere handvatten gekregen om de verkoop van de woning zelf te kunnen bewerkstelligen, waardoor de voorzieningenrechter geen reden ziet om een dwangsom op te leggen voor het geval de man niet binnen een termijn van twee weken daaraan zijn medewerking verleent. Nu de vrouw niet meer in de woning woont, geldt dat niet voor het verlenen van toegang aan de makelaar en potentiële kopers ten behoeve van activiteiten die de verkoop van de woning bevorderen, waarbij de woning voor bezichtigingen opgeruimd en schoon moet zijn. De voorzieningenrechter zal daarom een dwangsom toewijzen van € 250,00 per keer dat de man daarmee in gebreke blijft. De dwangsom zal worden gemaximeerd op een bedrag van € 25.000,00.
5.10.
Door de man is geen zelfstandig verweer gevoerd tegen de vorderingen over de kosten van de verkoop en levering van de woning en de verdeling van de verkoopopbrengst. De voorzieningenrechter zal die vorderingen daarom toewijzen zoals gevorderd.
Proceskosten
5.11.
In wat de vrouw en de man hebben gesteld ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat, nu partijen voormalig echtgenoten van elkaar zijn, de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt de man om de beschikking van 30 juli 2024 na te komen en om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de opdrachtovereenkomst van [makelaar] (hierna: de makelaar) te ondertekenen en mee te werken aan de verkoop van de woning, waarbij de makelaar op basis van zijn vakmanschap een reële marktconforme vraag- en verkoopprijs (en eventuele bijstelling daarvan) van de woning bepaalt en dat bij de verkoop rekening wordt gehouden met een leveringstermijn van ten minste twee maanden,
6.2.
machtigt de vrouw om zelfstandig al datgene te bewerkstelligen dat leidt tot verkoop van de woning als de man weigerachtig is aan het in 6.1 bepaalde te voldoen,
6.3.
bepaalt dat, in geval de man weigerachtig is aan het in 6.1 bepaalde te voldoen, dit vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man die nodig is voor de verkoopopdracht aan de makelaar, het op advies van de makelaar accepteren van een bod op de woning, de verkoopovereenkomst en de notariële leveringsakte, mits die verkoopopdracht en/of verkoopovereenkomst en/of notariële akte geen bepalingen inhoudt/inhouden die afwijken van wat in de gegeven omstandigheden gebruikelijk is, zulks ter beoordeling van de makelaar en/of de notaris ten overstaan van wie de betreffende akte gepasseerd wordt,
6.4.
bepaalt dat de man zijn medewerking dient te verlenen aan het verschaffen van toegang tot de woning aan de makelaar en potentiële koper(s) ten behoeve van activiteiten die de verkoop bevorderen, waarbij de man zorg moet dragen dat de woning voor bezichtigingen opgeruimd en schoon is, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per keer dat de man hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,00,
6.5.
veroordeelt de man tot betaling van de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en overige kosten van de verkoop en levering van de woning,
6.6.
bepaalt dat de netto verkoopopbrengst van de woning na aflossing van de hypothecaire schuld, het verrekenen van het vergoedingsrecht van de man ter hoogte van
€ 55.000,00, alsmede alle kosten verband houdende met de verkoop van de woning (waaronder begrepen makelaarskosten en eventuele notariskosten) bij helfte door partijen wordt gedeeld,
6.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025.

Voetnoten

1.Zaaknummer C/08/308004 / ES RK 23-7734.
2.Zaaknummer C/08/312492 /ES RK24-2410.
3.HR 21 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4380.