ECLI:NL:RBOVE:2025:2480

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
ak_25_963
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor illegale bewoning

Deze zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een last onder dwangsom die aan verzoeker is opgelegd vanwege illegale bewoning van een perceel. Verzoeker heeft om verlenging van de begunstigingstermijn gevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Twenterand heeft dit verzoek afgewezen. De last onder dwangsom verplicht verzoeker om de illegale bewoning uiterlijk op 23 april 2025 te staken. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om verlenging en vraagt in deze procedure om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij aan de last moet voldoen voordat op zijn bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat het bezwaar naar voorlopig oordeel geen kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem onmogelijk is om aan de last te voldoen binnen de gestelde termijn. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de handhavingskwestie al sinds eind 2020 speelt en dat verzoeker voldoende tijd heeft gehad om zich voor te bereiden op de beëindiging van de illegale bewoning. De voorzieningenrechter concludeert dat de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening terecht is en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/963

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker,

hierna: [verzoeker],
en

het college van burgemeester en wethouders van Twenterand, verweerder,

hierna: het college.

Samenvatting

1. Deze zaak gaat over de begunstigingstermijn van een last onder dwangsom. [verzoeker] heeft om verlenging gevraagd en het college heeft dat geweigerd. De last onder dwangsom zelf houdt in dat [verzoeker] de illegale bewoning van het perceel [adres 1] uiterlijk 23 april 2025 moet staken en gestaakt moet houden. De last staat vast na een uitspraak van de Afdeling. [verzoeker] wil in deze procedure een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij aan de last moet voldoen voordat op zijn bezwaar tegen de weigering van het college is beslist. Omdat het bezwaar van [verzoeker] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen kans van slagen heeft, wijst zij het verzoek af. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.

Inleiding: feiten en procesverloop

2.1
[verzoeker] is eigenaar van de woning aan het [adres 2]. Hij heeft deze woning verhuurd aan [bedrijf] B.V.
Naar aanleiding van klachten van omwonenden heeft het college controles uitgevoerd op het perceel van [verzoeker] en vastgesteld dat er in strijd met het bestemmingsplan arbeidsmigranten wonen in de woning. Het college heeft bij besluit van 8 december 2020 aan [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd die inhoudt dat [verzoeker] de bewoning moet staken en gestaakt moet houden. [verzoeker] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en heeft, nadat zijn bezwaar door het college ongegrond was verklaard, beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.2
Bij uitspraak van 22 december 2022 [1] heeft de rechtbank het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
2.3
Bij besluit van 25 januari 2023 heeft het college op het verzoek van [verzoeker] van 9 januari 2023 de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom verlengd tot 6 weken na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
2.4
Bij uitspraak van 12 maart 2025 [2] heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard.
2.5
[verzoeker] heeft opnieuw aan het college gevraagd om verlenging van de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom.
2.6
Bij besluit van 13 februari 2025 heeft het college het verzoek van [verzoeker] tot verlenging van de begunstigingstermijn afgewezen.
2.7
[verzoeker] heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
2.8
Op 17 maart 2025 heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.9
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [verzoeker] en namens het college [naam 1] en [naam 2].
2.1
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter na afloop van de mondelinge behandeling gewraakt. Het wrakingsverzoek is door de wrakingskamer behandeld op 15 april 2025. Op 17 april 2025 ontvingen [verzoeker] en de voorzieningenrechter bericht van de voorzitter van de wrakingskamer dat het wrakingsverzoek ongegrond wordt verklaard. De uitspraak van de wrakingskamer volgt op een later moment. De voorzieningenrechter vervolgt de behandeling van het verzoek van [verzoeker] om een voorlopige voorziening. Omdat het onderzoek al is gesloten, kan vandaag uitspraak worden gedaan.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Gronden van [verzoeker]
3. [verzoeker] voert aan dat er nog legalisatie mogelijk is van de illegale bewoning van het pand en dat deze legalisatie in onderzoek is. Hij wijst hierbij op de door de gemeenteraad aangenomen motie om kleinschalige bewoning door arbeidsmigranten toe te staan en de procedure die nog loopt tegen de weigering van het college om een kruimelvergunning te verlenen. Ook heeft [verzoeker] om een overleg met de burgemeester gevraagd. Volgens [verzoeker] dient het college de uitkomst hiervan af te wachten. Daarnaast is volgens [verzoeker] sprake van een ‘handhaafhetze’ die tegen hem wordt gevoerd. Tot slot wijst [verzoeker] op het recht op huisvesting van arbeidsmigranten.
Spoedeisend belang
4.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in een eventuele beroepsprocedure, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2
De voorzieningenrechter verricht daarvoor een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het onderliggende besluit of de onderliggende besluiten en daarmee van de kans van slagen van het bezwaarschrift en hij weegt de belangen van de partijen bij een schorsing. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen bij een schorsing. De beoordeling door de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet.
4.3
Dat [verzoeker] spoedeisend belang heeft bij zijn vordering is tussen partijen niet in geschil. Het college verwacht niet voor de afloop van de begunstigingstermijn op 23 april 2025 een beslissing op bezwaar te nemen. Gelet hierop heeft [verzoeker] een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Juridisch kader
5.1
Op grond van artikel 5:34, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd op verzoek van de overtreder de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.
5.2
Daarnaast is het (in het algemeen) voor het bestuursorgaan mogelijk om de begunstigingstermijn, die in een last onder dwangsom is opgenomen op grond van artikel 5:32a, tweede lid, van de Awb, te wijzigen en deze daarbij te verlengen.
5.3
Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling [3] , hoeft een bestuursorgaan bij de beoordeling van een verzoek tot (opschorting of) verlenging van de begunstigingstermijn niet opnieuw de belangenafweging te verrichten die ten grondslag ligt aan het genomen dwangsombesluit en de lengte van de daaraan verbonden begunstigingstermijn. Het bestuursorgaan kan zich bij de beoordeling van een verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn beperken tot het in aanmerking nemen van de omstandigheden en belangen die verband houden met de door de overtreder gestelde onmogelijkheid om aan zijn verplichtingen te voldoen. Het gaat in deze zaak dus om de vraag of [verzoeker] binnen de gestelde termijn aan de last kan voldoen en niet, zoals [verzoeker] heeft gesteld, of binnen die termijn een mogelijke legalisatie kan plaatsvinden.
5.4
Bij zijn beslissing om al dan niet uitstel te verlenen door het opschorten of verlengen van de begunstigingstermijn, heeft het college beleidsruimte. Daaruit vloeit voort dat de voorzieningenrechter de invulling van die bevoegdheid door het college terughoudend moet toetsen, in die zin dat de voorzieningenrechter beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Of de voorzieningenrechter ook zelf tot de gemaakte keuze zou komen is daarbij niet doorslaggevend omdat de voorzieningenrechter de beleidsruimte van het bestuursorgaan moet respecteren.
5.5
De voorzieningenrechter is in deze zaak van oordeel dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem (vanwege bijzondere omstandigheden) onmogelijk is om aan de opgelegde last te voldoen binnen de gestelde termijn. Het enige dat [verzoeker] heeft aangevoerd, is dat de huidige bewoners recht hebben op woonruimte. Hoewel de voorzieningenrechter zich kan voorstellen dat de huidige bewoners van het [adres 2] moeite kunnen hebben om andere woonruimte te vinden, is dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen reden om aan te nemen dat het voor [verzoeker] onmogelijk is om binnen de begunstigingstermijn aan de last te voldoen. Bijzondere omstandigheden die maken dat het college de begunstigingstermijn dient te verlengen, zijn daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aanwezig.
5.6
De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat deze handhavingskwestie al speelt sinds eind 2020, waarbij de eerste last onder dwangsom tot beëindiging van de illegale bewoning is opgelegd. Het was dan ook al lang voorzienbaar dat de bewoning mogelijk beëindigd moest worden zodat [verzoeker] voldoende tijd heeft gehad zich daarop voor te bereiden en om zijn (onder-)huurder(s) te informeren.
5.7
De andere punten waar [verzoeker] op wijst, bestaande uit: (a) de mogelijke legalisatie van de bewoning, (b) het bestaan van een handhaafhetze en (c) het recht van arbeidsmigranten op huisvesting, zijn argumenten die [verzoeker] al tegen de last onder dwangsom zelf heeft aangevoerd en waarop de Afdeling al heeft beslist. De Afdeling heeft, kort samengevat, geoordeeld dat die argumenten niet opgaan en er niet toe leiden dat de last onder dwangsom onterecht is opgelegd. Deze argumenten kunnen er in deze voorlopige voorziening procedure daarom ook niet toe dat het college de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom had moeten verlengen.
5.8
Omdat de begunstigingstermijn naar het voorlopig oordeel terecht niet is verlengd, heeft het bezwaar naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen kans van slagen. Aan een belangenafweging wordt niet toegekomen.
5.9
Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek van [verzoeker] om een voorlopige voorziening af.

Conclusie en gevolgen

6.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
6.2
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Rozeboom, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Landstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
de voorzieningenrechter is buiten staat te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:330