ECLI:NL:RBOVE:2025:2457

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
C/08/319156 / HA ZA 24-315
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gestelde zekerheid in een civiele procedure met betrekking tot een bankgarantie en escrow overeenkomst

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Overijssel op 16 april 2025 uitspraak gedaan in een incident betreffende de gestelde zekerheid door partij A. Partij A had eerder, op verzoek van de rechtbank, zekerheid moeten stellen voor een bedrag van € 20.757. Dit was opgelegd in een incidenteel vonnis van 13 november 2024. Partij A heeft de rechtbank verzocht om terug te komen op deze beslissing, omdat zij meende dat zij voldoende zekerheid had gesteld door middel van een depotstorting op een derdengeldenrekening van een derde partij, met een stichting als escrow agent. Partij B, de tegenpartij, heeft zich verzet tegen deze vorm van zekerheid en stelde dat zij niet in staat was om de benodigde gegevens te verstrekken aan de notaris, wat volgens haar een vereiste was voor de escrow overeenkomst. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door partij A geboden zekerheid voldoet aan de eisen van artikel 6:51 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft bepaald dat partij B de gestelde zekerheid binnen twee weken na bekendmaking van het vonnis moet aanvaarden. Indien partij B dit niet doet, vervalt haar bevoegdheid om zekerheidsstelling te eisen. De beslissing over de proceskosten van het incident is aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak, die in de stand wordt voortgezet zoals deze zich in het roljournaal bevindt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/319156 / HA ZA 24-315
Vonnis in incident van 16 april 2025
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats] (Italië),
eisende partij in de hoofdzaak,
gedaagde partij in het incident,
hierna te noemen: [partij A],
advocaat: mr. L.M. Schelstraete,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij B] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: [partij B],
advocaat: mr. S.A. Wensing.

1.Het verzoek en de beoordeling daarvan

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de brief van [partij A] van 27 februari 2025 met bijlagen;
  • de antwoordakte van 3 maart 2025 van [partij B].
1.2.
De rechtbank heeft bij incidenteel vonnis van 13 november 2024 [partij A] bevolen om op straffe van niet-ontvankelijkheid van [partij A] in de hoofdzaak, uiterlijk binnen acht weken na het vonnis in incident, zekerheid te stellen voor een bedrag van € 20.757 door middel van een namens [partij A] bij een met goede naam en faam bekend zijnde Nederlandse bank ten gunste van [partij B] te stellen bankgarantie.
1.3.
Bij beschikking van 8 januari 2025 heeft de rechtbank op verzoek van [partij A] op grond van artikel 616 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de termijn tot zekerheidsstelling verlengd met acht weken, te rekenen vanaf 8 januari 2025 tot 5 maart 2025.
1.4.
[partij A] heeft de rechtbank in haar brief van 27 februari 2025 verzocht om op de beslissing in incident terug te komen, omdat [partij A] ook voldoende zekerheid heeft gesteld door middel van een depotstorting op de derdengeldenrekening van [bedrijf 1], ten behoeve van de stichting [bedrijf 2]. Zij verzoekt de rechtbank primair om vast te stellen dat de door haar gestelde zekerheid aan de vereisten van artikel 6:51 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) voldoet. Subsidiair verzoekt zij om een verlenging van de termijn tot zekerheidsstelling met twee weken.
1.5.
[partij B] heeft zich verzet tegen de door [partij A] gestelde zekerheid op voornoemde wijze. Zij voert onder andere aan dat zij in het kader van die zekerheidsstelling gegevens aan de notaris dient te verstrekken van haar en van haar bestuurders. Dit kan, gelet op de niet-openbare aard van die gegevens, niet van haar worden gevergd. Ook voert zij aan dat het notarissen niet is toegestaan om een derdengeldenrekening te gebruiken voor escrow activiteiten.
1.6.
De rechtbank stelt voorop dat uit het stelsel van de regeling van incidentele vorderingen volgt dat de rechter in beginsel tot zijn einduitspraak – die een einde maakt aan de instantie en derhalve aan het aanhangig zijn van de zaak bij hem en dus aan zijn bevoegdheid om daarin beslissingen te geven – de mogelijkheid heeft om incidentele beslissingen te herzien. [1]
1.7.
[partij A] heeft binnen de bij beschikking van 8 januari 2025 gestelde termijn van zekerheidsstelling een andere vorm van zekerheid aangeboden dan de vorm van zekerheidsstelling zoals bepaald bij incidenteel vonnis van 13 november 2024 (een bankgarantie). Daarom zal de rechtbank onderzoeken of deze andere vorm van zekerheid in overeenstemming is met de eisen van artikel 6:51 lid 2 BW.
1.8.
Op grond van artikel 6:51 lid 2 BW zal de geboden zekerheid zodanig moeten zijn dat de vordering behoorlijk gedekt is en dat de schuldeiser, in dit geval [partij B], daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen.
1.9.
Door [partij A] is onbetwist gesteld dat zij een bedrag van € 20.757 heeft gestort op een derdengeldenrekening van [bedrijf 1], waarbij de stichting [bedrijf 2] als escrow agent is gaan optreden en die stichting voornoemd bedrag voor [partij B] is gaan houden. In de onderliggende, maar niet door [partij B] ondertekende, overeenkomst (hierna: Escrow Agreement) is onder andere bepaald dat [partij B] aanspraak kan maken op het bedrag waarvoor zekerheid is gesteld indien [partij A] in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis wordt veroordeeld in de proceskosten.
1.10.
Door [partij B] is onweersproken dat zij, indien zij partij is bij de Escrow Agreement en indien gerechtigd, op de hiervoor omschreven wijze van zekerheidsstelling zonder moeite verhaal zal kunnen nemen op bedrag waarvoor zekerheid is gesteld als bedoeld in artikel 6:51 lid 2 BW. Reeds hierom is naar het oordeel van de rechtbank van een toereikende zekerheid sprake. Daarbij komt dat de voorwaarden waaronder het bedrag aan [partij B] wordt uitgekeerd de rechtbank niet onduidelijk voorkomen en dat er voldoende waarborg lijkt te bestaan dat het bedrag niet op eerste verzoek van [partij A] weer naar haar zal worden teruggestort.
1.11.
De omstandigheid dat [partij B] in het kader van de totstandkoming van de Escrow Agreement zelf enkele handelingen zal dienen te verrichten, waaronder het in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verstrekken van (persoonlijke) gegevens aan de notaris (Escrow Agent), is geen omstandigheid die iets zegt over de vraag of zij zonder moeite verhaal zal kunnen nemen op het bedrag waarvoor zekerheid is gesteld in de zin van artikel 6:51 BW. Zij heeft evenmin voldoende onderbouwd waarom het verstrekken van die gegevens in het kader van de Wwft voor haar bezwaarlijk zouden zijn om deze vorm van zekerheidsstelling ontoelaatbaar te achten. Ook de omstandigheid dat een notaris geen escrow activiteiten zou mogen verrichten – wat daar ook van zij – zegt niet iets over de zekerheidsstelling zelf in het licht van artikel 6:51 lid 2 BW. In de door [partij B] aangevoerde omstandigheden ziet de rechtbank daarom geen aanleiding om te bepalen dat de zekerheidsstelling niet voldoet aan de eisen van artikel 6:51 lid 2 BW.
1.12.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande in zoverre terugkomen op haar eerdere beslissing in incidenteel vonnis van 13 november 2024 door te bepalen dat de gestelde zekerheid tevens door middel voornoemde storting op de derdengeldenrekening van [bedrijf 1], ten gunste van [partij B], onder in de Escrow Agreement genoemde voorwaarden, in overeenstemming is met de eisen van artikel 6:51 lid 2 BW.
1.13.
De rechtbank zal daarbij ingevolge artikel 616 lid 3 onder b Rv bepalen dat [partij B] de gestelde zekerheid binnen een termijn van twee weken na bekendmaking van dit incidenteel vonnis dient te aanvaarden. Indien die niet (tijdig) wordt aanvaard zal haar bevoegdheid om zekerheidsstelling te eisen komen te vervallen.
1.14.
Nu het primair verzochte is toegewezen, zal aan bespreking van het subsidiair verzochte niet worden toegekomen.
1.15.
De beslissing over de proceskosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt. De rechtbank zal verder iedere beslissing aanhouden.

2.De beslissing

De rechtbank
in het incident
2.1.
bepaalt dat [partij A] de bij incidenteel vonnis van 13 november 2023 bevolen zekerheid heeft gesteld,
2.2.
bepaalt dat [partij B] binnen twee weken na bekendmaking van dit vonnis die zekerheid moet aanvaarden,
2.3.
wijst het incidenteel meer of anders gevorderde af,
2.4.
houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak,
in de hoofdzaak
4.5.
bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt,
2.5.
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. de Boef en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.

Voetnoten

1.Zie ook Hoge Raad 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1740.