ECLI:NL:RBOVE:2025:2434

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
ak_24_2470
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning IVA-uitkering na vernietiging UWV-besluit wegens gebrekkige motivering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Buurtzorg Nederland en het UWV. De rechtbank beoordeelt de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan een (ex-)werkneemster, die door het UWV was toegekend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV had in een besluit van 8 augustus 2023 de (ex-)werkneemster een WGA-uitkering toegekend, maar dit besluit werd door de werkgever (eiseres) bestreden. Het UWV verklaarde het bezwaar van de werkgever ongegrond in een besluit van 21 maart 2024. De rechtbank heeft het beroep van de werkgever behandeld op 28 oktober 2024 en op 22 november 2024 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het UWV het bestreden besluit niet deugdelijk had gemotiveerd. De rechtbank gaf het UWV de opdracht om het gebrek te herstellen, maar in een rapport van 5 februari 2025 voldeed het UWV niet aan deze eis. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet voldoet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigt het besluit van 21 maart 2024. De rechtbank herroept het besluit van 8 augustus 2023 en kent de (ex-)werkneemster een IVA-uitkering toe met terugwerkende kracht. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2470

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Stichting Buurtzorg Nederland, uit Almelo, (ex-)werkgever, eiseres,

(gemachtigde: mr. S.J. Heijtlager),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV,
(gemachtigde: [gemachtigde]).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde belanghebbende]uit [woonplaats], ((ex-)werkneemster).

Procesverloop

1. Met een besluit van 8 augustus 2023 heeft het UWV met ingang van 1 augustus 2023 aan (ex-)werkneemster een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
1.1.
De (ex-)werkgever (eiseres) van (ex-)werkneemster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het bestreden besluit van 21 maart 2024 heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het UWV en (ex-) werkneemster en haar echtgenoot.
1.4.
De rechtbank heeft in het geding tussen partijen op 22 november 2024 een tussenuitspraak gedaan [1] .
1.5.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het UWV een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, gedateerd 5 februari 2025, ingediend.
1.6.
Bij brief van 12 maart 2025 heeft eiseres hierop gereageerd.
1.7.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en sub c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

Inleiding
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak. Het volgende volstaat hier.
2.2.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd. Hierbij is van belang geacht dat onduidelijk is of de verzekeringsartsen van het UWV het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” hier van toepassing achten. Verder is van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in algemene zin heeft gemotiveerd dat met betrekking tot het ziektebeeld van (ex-)werkneemster grote onduidelijkheid bestaat en op basis hiervan heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van duurzaamheid. Deze motivering voldoet niet aan de eis dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. De rechtbank heeft het UWV, met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, opdracht gegeven het gebrek te herstellen. Daartoe dient de verzekeringsarts bezwaar en beroep – kort gezegd – met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen nader te motiveren waarom de volledige arbeidsongeschiktheid van (ex-)werkneemster niet duurzaam is.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of het UWV het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld. De rechtbank komt tot het oordeel dat dit niet het geval is.
3.1.
Bij brief van 3 december 2024 heeft het UWV aangegeven gebruik te willen maken van de mogelijkheid om het geconstateerde gebrek te herstellen. De zaak is voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep met het verzoek aanvullend te rapporteren.
3.2.
In het rapport van 5 februari 2025 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij ‘Vraagstelling’ onder meer het volgende vermeld: “De zaak is daags na 28-11-24 al met de juridisch medewerker besproken. Hierbij heb ik aangegeven dat de reactie/ onderbouwing van ondergetekende niet anders kan zijn dan in de rapportages van 12 maart 2024 en 8 oktober 2024 is aangegeven. Hieraan heb ik niets toe te voegen waarmee mijn reactie een herhaling zal zijn. Vervolgens is het dossier voor me ingepland op 6-3-25, eerder kon de zaak niet worden ingepland. Hierna is dit vervroegd naar 3-2-25.”
Bij ‘Reactie / Beschouwing / Conclusie’ heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 5 februari 2025 het volgende geschreven: “Zoals eerder al is uiteengezet is er nog veel onduidelijkheid omtrent post COVID-syndroom omdat het een relatief nieuw ziektebeeld betreft met nog onvoldoende zicht op adequate behandelmogelijkheden. Ik kan in deze zaak medisch niet onderbouwen dat sprake is van een ziektebeeld waarbij vaststaat dat er niet of nauwelijks nog kans is op verbetering. Wil men stellen dat dit onvoldoende onderbouwing is voor het niet aannemen van duurzaamheid dan staat het degene vrij om te besluiten tot toekennen van een IVA uitkering.”
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de inhoud van het rapport van 5 februari 2025 geen deugdelijke motivering gegeven ten aanzien van het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is niet voorzien van een deugdelijke motivering, zodat dit besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
4.1.
Op basis van alle aanwezige gegevens en het tijdsverloop bestaat niet de verwachting dat het bestreden besluit alsnog van een deugdelijke motivering kan worden voorzien. Om te komen tot een beslechting van het geschil, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 8 augustus 2023 te herroepen, te bepalen dat (ex-)werkneemster met ingang van 1 augustus 2023 recht heeft op een IVA-uitkering en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
4.2.
Eiseres krijgt een vergoeding voor de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 647,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde van € 647,-) en € 2.267,50 in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en een 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus, waarde per punt € 907,-). Dit is in totaal € 2.914,50 voor verleende rechtsbijstand.
4.3.
De kosten voor het inschakelen van de deskundige Ketel komen niet in aanmerking voor vergoeding, omdat de facturen ontbreken en omdat er een onduidelijk en onvoldoende gespecificeerd urenoverzicht is overgelegd.
4.4.
Het UWV moet het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 371,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 21 maart 2024;
- herroept het besluit van 8 augustus 2023;
- kent aan (ex-)werkneemster een IVA-uitkering toe met ingang van 1 augustus 2023 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt het UWV in de kosten van eiseres tot een bedrag van € 2.914,50;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 371,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Richart, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.