ECLI:NL:RBOVE:2025:2327

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
08-317417-23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in drugs en voorbereidingshandelingen voor de productie van cocaïne

Op 14 april 2025 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in drugs en voorbereidingshandelingen voor de productie van cocaïne. De verdachte is schuldig bevonden aan het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne, en het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne en chemicaliën die bestemd waren voor de productie van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een cocaïnewasserij heeft geëxploiteerd, waar op grote schaal cocaïne werd geproduceerd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, een geldboete van € 40.000,- en een maatregel tot kostenverhaal van € 5.437,36. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft erkend dat hij vrijwillig heeft ingestemd met procesafspraken met het Openbaar Ministerie, waarbij hij geen verweer heeft gevoerd en de feiten heeft erkend. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de beschikbare bewijsmiddelen en heeft de verdachte niet vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-317417-23 (P)
Datum vonnis: 14 april 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats],
nu verblijvende in de P.I. [locatie],
hierna: [verdachte] of verdachte.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 maart 2024, 28 mei 2024, 20 augustus 2024, 12 november 2024, 27 januari 2025,
24 maart 2025 en 31 maart 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door [verdachte] en zijn raadsman mr. B.G. Janssen, advocaat in Maastricht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na aanpassing van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 28 mei 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] in [plaats]:
feit 1:al dan niet samen met anderen, in een pand/schuur aan de [adres 1], cocaïne heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of vervaardigd;
feit 2:al dan niet samen met anderen, voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van cocaïne;
feit 3:al dan niet samen met anderen, ongeveer 91,08 kilogram cocaïne, 1200 kilogram van een (drager)materiaal (chiazaad), bevattende cocaïne, en 46,377 kilogram cocaïne-base opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan [verdachte], dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 5 november 2023 tot en met 29 november 2023 te [plaats], gemeente Losser, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (in een pand/schuur gelegen aan de [adres 1]) heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een of meer ander(e) stoffen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 5 november 2023 tot en met 29 november 2023 te [plaats], gemeente Losser, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van cocaïne en/of een of meer ander(e) stoffen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- voorwerpen, vervoermiddelen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door het voorhanden hebben van (onder andere)
- een (grote) hoeveelheid stof(fen) (te weten (in totaal) (ongeveer)
- 1020 liter IPA (isopropylalcohol, 2-propanol),
- 6550 liter ethylacetaat, 135 liter mengsel van hexaan en isomeren van hexaan (wasbenzine),
- 100 liter oplossing van natriumbisulfiet in water,
- 100 liter zwavelzuur, 55 liter wasbenzine,
- 15 kilogram kaliumpermanganaat,
- 270 liter zoutzuur,
- 525 kilogram calciumchloride,
- 650 kilogram caustic soda en/of
- een (grote) hoeveelheid benzine),
- een of meer klemdekselvaten en/of schroefdekselvaten,
- een of meer IBC(‘s) en/of dopvat(en),
- 6, althans een of meer, magnetron(s),
- 13, althans een of meer, inductiekookpla(a)t(en),
- een of meer betonmixer(s),
- 5, althans een of meer, pannenset(s),
- 4, althans een of meer, (33,6 liter en/of 50 liter) rvs-pan(nen),
- 9, althans een of meer, (90 liter en/of 65 liter) speciekuip(en),
- 2, althans een of meer, gaswasser(s),
- 6, althans een of meer, centrifuge(s) (merk Thomas),
- een of meer zeef/zeven,
- een of meer maatbeker(s) en/of maatcilinder(s),
- een of meer zeeftafel(s),
- 5, althans een of meer, weegschalen,
- 9, althans een of meer, (rvs) logopla(a)t(en),
- 2, althans een of meer, rvs aandrukpla(a)t(en),
- 3, althans een of meer, rvs persmal(len),
- een of meer industriële metalen persframe (s) (merk Mammuth, type SP30HAM),
- 2, althans een of meer, vacuüm sealmachine (s) (merk Henkelman, type Jumbo 30) en/of
- een of meer vacuüm sealzak(ken),
ten behoeve van de productie van die cocaïne en/of een of meer ander(e) stoffen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 29 november 2023 te [plaats], gemeente Losser, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ( in totaal) ongeveer 91,08 kilogram cocaïne en/of
- ( in totaal) ongeveer 1200 kilogram van een (drager)materiaal, te weten chiazaad, bevattende cocaïne en/of
- ( in totaal) ongeveer 46,377 kilogram cocaïne-base,
in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Procesafspraken

Op 11 juli 2024 is tussen [verdachte] en het Openbaar Ministerie een overeenkomst gesloten waarin procesafspraken zijn gemaakt over de strafzaak van [verdachte]. Deze door partijen ondertekende overeenkomst met bijlagen is gevoegd bij dit vonnis. [verdachte] is bij de totstandkoming van de procesafspraken bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft geen bemoeienis gehad met de totstandkoming en de inhoud van de procesafspraken.
De procesafspraken houden, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, in dat
- de verdediging
 geen (inhoudelijke) verweren zal voeren;
 de feiten en kwalificaties zoals tussen Openbaar Ministerie en verdediging vastgesteld conform de inhoud van de bij de overeenkomst gevoegde bijlage A niet zal ontkennen;
 geen appel zal instellen;
en dat
- het Openbaar Ministerie zal ter zitting rekwireren
 tot bewezenverklaring van alle aan [verdachte] ten laste gelegde feiten, conform de inhoud van de bij de overeenkomst gevoegde bijlage A,
 tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig maanden met aftrek van het voorarrest, en
 een geldboete ter hoogte van een bedrag van € 40.000,- (bij niet betaling te vervangen door 235 dagen hechtenis), en
 tot veroordeling ter zake de kosten voor het vernietigen van gevaarlijke voorwerpen, ex artikel 13d van de Opiumwet (OW), tot een bedrag van
€ 5.931,67, en
 het Openbaar Ministerie zal geen vordering tot het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel indienen jegens [verdachte].
De beoordeling van de procesafspraken
Bij de beoordeling van de procesafspraken heeft de rechtbank het door de Hoge Raad geschetste kader als uitgangspunt genomen (HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252).
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op de terechtzitting van
24 maart 2025 zijn de procesafspraken uitgebreid en indringend met [verdachte] besproken in aanwezigheid van zijn raadsman. Daarbij heeft de rechtbank getoetst of [verdachte] vrijwillig aan de gemaakte afspraken heeft meegewerkt, of deze medewerking op basis van voldoende en duidelijke informatie heeft plaatsgevonden, of hij begreep wat deze afspraken inhielden en welke gevolgen deze voor hem en zijn strafzaak zouden hebben. [verdachte] heeft desgevraagd verklaard dat hij bekend is met de inhoud van de procesafspraken, dat hij heeft begrepen wat de gemaakte afspraken inhouden en wat de gevolgen daarvan zijn en dat deze afspraken op basis van voldoende en duidelijke informatie tot stand zijn gekomen. Hij heeft vrijwillig ingestemd met de afspraken en is bij het hele proces om tot afspraken te komen steeds voorzien geweest van rechtskundige bijstand.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat [verdachte] vrijwillig en op basis van voor hem voldoende duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan de procesafspraken met het Openbaar Ministerie. De rechtbank stelt daarnaast vast dat [verdachte] zich bewust is van de rechtsgevolgen van de in de overeenkomst neergelegde procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 EVRM stelt.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding: onderzoek Larix23
Op 28 november 2023 om 17.24 uur ontving de politie een melding van een chemische lucht die werd waargenomen in de [adres 2] in [plaats]. Na onderzoek bij daglicht door de politie op 29 november 2023 werd een in werking zijnde cocaïnewasserij aangetroffen in een schuur bij een woning aan de [adres 1], welke weg gelegen is in de nabijheid van de [adres 2]. De schuur was verdeeld in verschillende ruimtes. Deze ruimtes waren ingericht en in gebruik ten behoeve van de terugwinning (extractie) en bewerking van cocaïne uit een dragermateriaal (chiazaad).
In de cocaïnewasserij werden negen verdachten aangehouden, waaronder [verdachte].
In de schuur werden door de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) onder meer grote hoeveelheden chemicaliën, chiazaad (het dragermateriaal), cocaïne, cocaïne-base en overige goederen ten behoeve van de productie van cocaïne aangetroffen. De LFO heeft geconstateerd dat de aangetroffen goederen en chemicaliën typische goederen en chemicaliën zijn die worden aangetroffen op locaties waar drugs vervaardigd of bewerkt worden, met name de extractie van cocaïne uit een dragermateriaal en de bewerking van cocaïne. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen chemicaliën, hulpgoederen en dragermateriaal werd in de schuur op grote schaal cocaïne vervaardigd en bewerkt. Na het tellen en wegen van de aangetroffen stroken crêpepapier, die waren gebruikt voor het persen van blokken cocaïne, is bij onderzoek van de politie geschat dat hiermee in totaal 560 blokken cocaïne waren geperst. Hiervan werden er 92 op de locatie aangetroffen. De straatwaarde van de 468 niet aanwezige blokken cocaïne is door de politie geschat op bijna 21 miljoen euro.
Daarnaast heeft de LFO geconcludeerd dat er ter plekke sprake was van een grote kans op explosie- en brandgevaar, gelet op de gebruikte chemicaliën en de manier waarop deze in de schuur waren opgeslagen. In het algemeen kan gesteld worden dat dit soort productieplaatsen een ernstig gevaar voor de leefomgeving en voor de gezondheid van de omliggende bewoners, het aanwezig personeel en bezoekers zijn.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, onder verwijzing naar de procesafspraken, geen bewijsverweer gevoerd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - gelet op de gemaakte procesafspraken - zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [1] .
Feiten 1, 2 en 3
1. Het proces-verbaal van bevindingen van 30 november 2023
(AH004 - pag. 172-175);
2. Het AOT proces-verbaal van bevindingen van 30 november 2023
(AH001 - pag. 154-159);
3. Het proces-verbaal van bevindingen ondersteuning LFO van 12 januari 2024, inclusief bijlage
(AH140 - pag. 884-922);
4. Het proces-verbaal van bevindingen van 17 januari 2024, inclusief bijlagen
(AH144 - pag. 936-949);
5. Het proces-verbaal van bevindingen van 11 januari 2024, inclusief bijlagen
(AH139) (pagina’s 879-883);
6. Het schriftelijk bescheid, te weten het NFI-rapport Drugsonderzoek aan materialen aangetroffen op 29 november 2023 op de locatie [adres 1] te [plaats] van 27 februari 2024
(AH164 - pag. 1168-1172);
7. Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 21 december 2023, inclusief bijlagen
(AH186 - pag. 1505-1537);
8. Het proces-verbaal van bevindingen van 2 januari 2024
(AH095 - pag. 557-578);
9. Het proces-verbaal van bevindingen van 29 december 2023
(AH117 – pag. 788-812);
10. Het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ([adres 1] [plaats]) van 16 december 2023, inclusief bijlagen
(AH183 - pag. 1358-1422);
11. Een schriftelijk bescheid, te weten het TMFI-rapport Forensisch DNA-onderzoek van 21 maart 2024
(AH182 - pag. 1347-1352);
12. Het proces-verbaal van verhoor (mede)verdachte [medeverdachte 1] van 13 december 2023
(V06.03 - pag. 2248-2264);
13. Het proces-verbaal van verhoor (mede)verdachte [medeverdachte 2] van
8 december 2023
(V03.03 - pag. 2114-2128);
14. Een schriftelijk bescheid, te weten de ID Staat van verdachte van 29 november 2023 (PD10.04 - pag. 1991-1992).
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de ten laste gelegde feiten onder 1, 2 en 3 heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 19 november 2023 tot en met 29 november 2023 te [plaats], gemeente Losser, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk in een schuur gelegen aan de [adres 1], heeft bereid en bewerkt en verwerkt en vervaardigd, telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in of omstreeks de periode van 19 november 2023 tot en met 29 november 2023 te gemeente Losser, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, te weten
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, en
- het opzettelijk vervaardigen van cocaïne
- voorwerpen, en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door het voorhanden hebben van
- een grote hoeveelheid stoffen, te weten in totaal
- 1020 liter IPA (isopropylalcohol, 2-propanol),
- 6550 liter ethylacetaat, 135 liter mengsel van hexaan en isomeren van hexaan (wasbenzine),
- 100 liter oplossing van natriumbisulfiet in water,
- 100 liter zwavelzuur, 55 liter wasbenzine,
- 15 kilogram kaliumpermanganaat,
- 270 liter zoutzuur,
- 525 kilogram calciumchloride,
- 650 kilogram caustic soda en
- een grote hoeveelheid benzine,
- klemdekselvaten en schroefdekselvaten,
- IBC‘s en dopvaten,
- 6 magnetrons,
- 13 inductiekookplaten,
- betonmixers,
- 5 pannensets,
- 4 33,6 liter en 50 liter rvs-pannen,
- 9 90 liter en 65 liter speciekuipen,
- 2 gaswassers,
- 6 centrifuges, merk Thomas,
-
een zeef,
- maatbekers en maatcilinders,
-
een zeeftafel,
- 5 weegschalen,
- 9 rvs logoplaten,
- 2 rvs aandrukplaten,
- 3 rvs persmallen,
- industriële metalen persframes, merk Mammuth, type SP30HAM,
- 2 vacuüm sealmachines, merk Henkelman, type Jumbo 30 en
- vacuüm sealzakken,
ten behoeve van de productie van die cocaïne en andere stoffen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 29 november 2023 te [plaats], gemeente Losser, tezamen en in anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- in totaal ongeveer 91,08 kilogram cocaïne en
- in totaal ongeveer 1200 kilogram van een dragermateriaal, te weten chiazaad, bevattende cocaïne en
- in totaal ongeveer 46,377 kilogram cocaïne-base,
in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. [verdachte] is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet (OW) en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en D van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van - een feit, bedoeld in het vierde lid van
artikel 10van de Opiumwet, voorbereiden
en bevorderen, door voorwerpen
en stoffenvoorhanden te hebben, waarvan hij weet
of ernstige reden heeft om te vermoedendat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 3
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat [verdachte] strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - conform de procesafspraken - gevorderd dat aan [verdachte] zal worden opgelegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig maanden met aftrek van de tijd die [verdachte] in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een geldboete ter hoogte van € 40.000,-.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan [verdachte] de verplichting op te leggen tot het vergoeden van de kosten die ten laste van de staat zijn gekomen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid ex artikel 13d OW. In de procesafspraken is aanvankelijk een te betalen bedrag van € 5.931,67 overeengekomen op basis van een ponds-ponds-gewijze verdeling over alle verdachten. De officier van justitie heeft echter verzocht om dit bedrag te verlagen naar € 5.437,36, gelet op de aanhouding van een twaalfde verdachte (Seesing) in dit onderzoek na het maken van de procesafspraken.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering van de officier van justitie te volgen, conform de procesafspraken.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van [verdachte] zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de grootschalige productie van cocaïne door werkzaamheden te verrichten in een cocaïnewasserij in een schuur gelegen aan de [adres 1] in [plaats]. Daarnaast heeft hij zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen ten behoeve daarvan en aan het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne(-base) op die locatie.
[verdachte] heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan het faciliteren en het in stand houden van een markt voor cocaïne. Het gebruik van cocaïne is schadelijk voor de gezondheid en werkt bij gebruikers verslaving en daarmee gepaard gaande problematiek in de hand. De productie van verdovende middelen gaat bovendien vaak gepaard met ernstige criminaliteit en met milieuschade vanwege het chemisch proces van het bewerken (wassen) van cocaïne. Die milieuschade wordt onder meer veroorzaakt door het illegaal dumpen van de chemische afvalstoffen. De rechtbank wijst ook op de vele risico’s, voor zowel het personeel in de cocaïnewasserij als voor de omwonenden, die het opslaan en bewerken van diverse chemicaliën in een cocaïnewasserij met zich meebrengt, zoals brandgevaar, ontploffingsgevaar en het vrijkomen van giftige dampen.
De rechtbank stelt vast dat sprake is geweest van een bepaalde rolverdeling in de cocaïnewasserij. [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] vormden daarin de onderste laag met een beperkte rol, voornamelijk bestaande uit het verrichten van hand- en spandiensten bij het productieproces in de cocaïnewasserij. [medeverdachte 2], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] fungeerden als koks, vanwege hun voorkennis van het productieproces. [medeverdachte 8] had naast het verrichten van werkzaamheden in de wasserij ook via een afgeschermde chatapplicatie (Bosskey) contact met de buitenwereld over onder meer de aanwezige voorraden ten behoeve van de extractie van cocaïne in de cocaïnewasserij. Ook blijkt uit het dossier dat hij in de voorbereidingsfase al bij de betreffende schuur was geweest. [verdachte] legde via de Bosskey-chatapplicatie verantwoording af aan de gebruikers ‘[accountnaam 1]’ en ‘[accountnaam 2]’ over de geproduceerde aantallen blokken cocaïne en het functioneren van het personeel in de cocaïnewasserij.
[verdachte] heeft aldus laten zien dat hij criminele activiteiten die schadelijk zijn voor onder meer de volksgezondheid en het milieu niet schuwt ten behoeve van eigen financieel gewin. Dat rekent de rechtbank hem aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende [verdachte] van 15 januari 2024. Hieruit blijkt dat hij in het verleden eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder een Opiumwet-feit.
De op te leggen straf
De rechtbank stelt voorop dat zij haar eigen afweging maakt bij het bepalen van de op te leggen straf. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de OM-richtlijnen. Daarnaast acht de rechtbank bij de strafoplegging van belang dat procesafspraken naar hun aard kunnen bijdragen aan het verkorten van de procedure en het efficiënter en effectiever afdoen van de zaak waar de afspraken op zien. Door het afdoen van deze strafzaak op de wijze als in de procesafspraken is overeengekomen, wordt de behandeltijd van de zaak verkort en kan de zaak efficiënter worden afgedaan.
Gelet op het voorgaande en hetgeen op zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de afdoening zoals geëist door de officier van justitie, mede in het licht van de belangen die met de gemaakte procesafspraken gemoeid zijn, in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak en daarbij voldoende recht doen aan de inhoud van de strafzaak en alle betrokken belangen. Gezien de aard en de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De aan de rechtbank voorgelegde gevangenisstraf van achtenveertig maanden en de geldboete ter hoogte van € 40.000,- acht de rechtbank, gelet op alle feiten en omstandigheden in deze zaak en in het bijzonder de ondergeschikte rol van [verdachte] in het geheel, passend.
De rechtbank legt [verdachte] een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig maanden op met aftrek van de tijd die [verdachte] in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast zal de rechtbank een geldboete ter hoogte van
€ 40.000,- aan [verdachte] opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan [verdachte] voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De maatregel tot kostenvergoeding ex artikel 13d OW
De maatregel in artikel 13d OW maakt het mogelijk dat de kosten die ten laste van de Staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid, worden verhaald op degene die wordt veroordeeld ter zake van een strafbaar feit dat in verband staat met dat voorwerp.
In het dossier bevinden zich facturen met de kosten voor het opruimen van de gevaarlijke stoffen die zijn aangetroffen op de productielocatie aan de [adres 1] te [plaats]. Deze kosten bedragen in totaal € 65.248,35. De officier van justitie en [verdachte] zijn overeengekomen dat deze kosten ponds-ponds-gewijs worden verdeeld over alle verdachten die betrokken zijn bij de productie van cocaïne op de genoemde locatie.
Op basis van het dossier, het aanvullende proces-verbaal van bevindingen LFO van
27 februari 2025 en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de vereisten van artikel 13d lid 1 onder c OW. Gelet op de (gewijzigde) vordering van de officier van justitie, voornoemde bewezenverklaring en nu het gaat om voorwerpen die een ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid zal de rechtbank bepalen dat [verdachte] de verplichting wordt opgelegd tot het vergoeden van de kosten die ten laste van de staat komen in verband met de vernietiging van voornoemde voorwerpen tot een bedrag van € 5.437,36.
Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 62 dagen gijzeling worden toegepast, zonder dat daardoor de betalingsverplichting van verdachte vervalt.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
Nu [verdachte] ter zitting afstand heeft gedaan van de inbeslaggenomen telefoons en kleding
- die staan vermeld op de beslaglijst van 4 maart 2025 - zal de rechtbank over die goederen geen beslissing nemen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23, 24c en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat [verdachte] het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en D van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van - een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 3
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart [verdachte] strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt [verdachte] tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die [verdachte] voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt [verdachte] tot betaling van
een geldboete van € 40.000,- (zegge: veertigduizend euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
235 (tweehonderdvijfendertig) dagen;

oplegging maatregel kostenverhaal

- legt aan [verdachte] de
maatregel kostenverhaalop voor een bedrag van
€ 5.437,36;
- bepaalt de duur van de
gijzelingdie ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op
62 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. J. Wentink en
mr. L.J.C. Hangx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J. ten Brink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2025.
Buiten staat
Mr. Wentink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar documentcodes, zijn dit codes uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, District Twente, met onderzoeksnummer ON2R023082, onderzoek Larix23. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar documentcodes van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.