ECLI:NL:RBOVE:2025:2279

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
11550034 \ CV EXPL 25-529
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitsluitend gebruik van huurwoning na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 14 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.J.H.M. Achten, vorderde op basis van artikel 7:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek het uitsluitend gebruik van de huurwoning, die op beide namen staat, na de beëindiging van hun relatie eind 2024. De eiseres stelde dat zij de meeste kosten van de gezamenlijke huishouding heeft gedragen en dat haar financiële situatie stabieler is dan die van de gedaagde. De gedaagde, die in persoon procedeerde, voerde verweer en wilde in de woning blijven wonen, waarbij hij ook zijn bijdrage aan de kosten van de huishouding aanhaalde.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor de eiseres, aangezien de gezamenlijke bewoning leidt tot grote spanningen. De rechter heeft de vorderingen van de eiseres toegewezen, waarbij de gedaagde werd veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te verlaten. De rechter heeft ook een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde de woning opnieuw zou betreden zonder toestemming van de eiseres. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11550034 \ CV EXPL 25-529
Vonnis in kort geding van 14 april 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. L.J.H.M. Achten,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 19 maart 2025
- de akte van [eiseres] van 26 maart 2025
- de mondelinge behandeling van 31 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben tot eind 2024 een affectieve relatie met elkaar gehad. Partijen hebben geen samenlevingscontract gesloten en evenmin is sprake van een huwelijk of geregistreerd partnerschap.
2.2.
Partijen huren een huurwoning aan het adres [adres] (hierna: de woning). Het huurcontract staat op beider naam.
2.3.
Partijen wonen op dit moment nog gezamenlijk in de woning. [eiseres] heeft de woning meerdere keren korte tijd verlaten, maar zij kon bij niemand gedurende langere tijd verblijven.
2.4.
[eiseres] heeft een vast dienstverband bij NS Stations Retailbedrijf. Zij is in 2024 in verband met gezondheidsklachten van mentale aard ziek geworden. In november 2024 is zij in het kader van re-integratie weer werkzaamheden gaan verrichten in [plaats 1] .
2.5.
[gedaagde] verricht op basis van een fase I uitzendcontract, werkzaamheden bij Wehkamp als magazijnmedewerker.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. bepaalt dat [eiseres] met uitsluiting van [gedaagde] gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de woning en de zich daarin bevindende inboedel;
II. [gedaagde] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de woning te verlaten en deze alsmede de zich daarin bevindende inboedel ter vrije beschikking aan [eiseres] te stellen en de woning zonder toestemming van [eiseres] niet meer te betreden;
III. [gedaagde] te veroordelen tot het voldoen van een dwangsom van tenminste € 250,00 voor elke dag dan wel gedeelte van een dag dat [gedaagde] nalaat aan de inhoud van het vonnis te voldoen tot een maximum van € 5.000,00.
IV. dan wel een zodanige beslissing te nemen als de kantonrechter onder de gegeven omstandigheden aangewezen acht;
V. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. De affectieve relatie tussen partijen is geëindigd en zij wenst het uitsluitend gebruiksrecht van de woning te verkrijgen. Zij heeft gesteld dat een belangenafweging om de woning aan haar toe te wijzen in haar voordeel zal uitvallen. Bij toewijzing van de woning in 2017 is destijds de inschrijvingsduur van [eiseres] bepalend geweest. [eiseres] heeft altijd met haar inkomen voorzien in de kosten van de gezamenlijke huishouding in tegenstelling tot [gedaagde] die dit slechts sporadisch en in zeer beperkte mate heeft gedaan. Ook in de toekomst is de financiële situatie aanmerkelijk stabieler dan die van [gedaagde] , [eiseres] kan in haar eentje de huur en vaste lasten van de woning blijven betalen. Daarnaast is zij al geruime tijd ziek en de momentele spanningen in de thuissituatie belemmeren haar herstel. Verder is [eiseres] gebonden aan de woning vanwege het leefklimaat, de sociale contacten en haar werk in [plaats 1] . Daargelaten dat dit met het oog op haar ziekte ook niet wenselijk is, heeft [eiseres] – anders dan [gedaagde] – geen mogelijkheden om tijdelijk bij familie of vrienden te verblijven, waardoor zij afhankelijk is van de woning.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. [gedaagde] wil graag in de woning blijven wonen. De woning is volgens hem ook aan partijen toegewezen doordat hij een lange inschrijvingsduur had bij een flat in [plaats 1] , waar partijen woonden voor deze huurwoning. [gedaagde] is ook gebonden aan de woning door zijn sociale contacten en zijn werk in [plaats 1] . [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij op andere wijze heeft bijgedragen in de kosten van de gezamenlijke huishouding, zoals de investeringen in klussen aan de woning, gas en licht, onderhoud fietsen en andere extra boodschappen. Anders dan [eiseres] heeft gesteld, heeft [gedaagde] heeft geen mogelijkheid om bij familie te verblijven.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Het spoedeisend belang.
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Van de spoedeisendheid van de vordering van [eiseres] is de kantonrechter voldoende gebleken. Onweersproken is dat de gezamenlijke bewoning van het gehuurde tot grote spanningen leidt. [gedaagde] heeft die spoedeisendheid niet betwist.
Het toetsingskader in kort geding.
4.2.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is vereist dat de aan de vorderingen ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen beiden een jarenlange affectieve relatie heeft bestaan waaraan in 2024 een einde is gekomen, dat zij beiden de woning huren en dat zij beiden, met uitsluiting van de ander in de woning willen blijven wonen. Gelet op het bepaalde in artikel 7:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter desgevorderd bepalen dat een of meer van de huurders de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zullen voortzetten [1] . De vordering wordt alleen toegewezen, als dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is. Bij de vraag aan wie het gebruiksrecht van de woning moet worden toegewezen, gaat het om een belangenafweging. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen.
De vraag die dus in dit kort geding aan de orde is, of voldoende aannemelijk is geworden dat het uitsluitend huurrecht desgevorderd aan [eiseres] zal worden toegewezen. Die vraag wordt in dit kort geding bevestigend beantwoord. Daarbij is het navolgende van belang.
4.4.
In de eerste plaats gaat de kantonrechter ervan uit dat [eiseres] sinds het ingaan van de huurovereenkomst hoofdzakelijk zorg heeft gedragen voor het betalen van de woonlasten, waaronder de huur en boodschappen.
In de tweede plaats is voldoende aannemelijk geworden dat dat de woning aan partijen is toegewezen op basis van de inschrijvingsduur van [eiseres] , en niet op basis van aan [gedaagde] toe te rekenen omstandigheden. [eiseres] heeft gesteld dat zij navraag heeft gedaan bij woningstichting SWZ, en dat SWZ heeft aangegeven dat de woning is toegewezen op basis van haar inschrijvingsduur. [eiseres] stond al sinds 24 juni 2001 ingeschreven bij de woningzoeker en [gedaagde] pas sinds op 25 mei 2011. Dat de inschrijvingsduur van [eiseres] bepalend is geweest voor toekenning van deze woning is door, in het licht van deze toelichting, door [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist.
In de derde plaats is voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] , die ziek is uitgevallen op haar werk, belang bij de woning heeft om te kunnen herstellen van haar ziekte. Daarbij is mede van belang dat haar re-integratie werkzaamheden in [plaats 1] plaatsvinden.
Deze drie genoemde omstandigheden wegen dus in het voordeel van [eiseres] .
Aan de overige door partijen genoemde omstandigheden, (de sociale contacten die partijen met name in [plaats 1] hebben, de afwezigheid van een reële mogelijkheid om langere tijd bij familieleden te verblijven en de omstandigheid dat het vinden van een nieuwe woning niet eenvoudig is) komt geen doorslaggevend gewicht toe. Niet aannemelijk is geworden dat (een of meer van) die omstandigheden meer in het voor- of nadeel van een van partijen pleit.
Van omstandigheden die juist in het voordeel van [gedaagde] zouden moeten wegen is de kantonrechter niet gebleken.
De conclusie.
4.5.
De conclusie is dat de vorderingen [eiseres] zullen worden toegewezen. Wel zal de termijn van drie dagen waarbinnen [gedaagde] de woning moet verlaten worden vastgesteld op veertien dagen nadat dit vonnis aan hem is betekend. De kantonrechter wijst de gevorderde dwangsom ook toe, als prikkel voor [gedaagde] om de woning te verlaten en deze enkel te betreden met toestemming van [eiseres] .
4.6.
Gelet op de tussen [eiseres] en [gedaagde] bestaan hebbende affectieve relatie worden de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
bepaalt dat [eiseres] na veertien dagen na betekening van dit vonnis met uitsluiting van [gedaagde] gerechtigd is tot het gebruik van de woning aan het adres aan de [adres] en de zich daarin bevindende inboedel,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan het adres aan de [adres] binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis te verlaten en deze alsmede de zich daarin bevindende inboedel ter vrije beschikking aan [eiseres] te stellen en de woning zonder toestemming van [eiseres] niet meer te betreden,
5.3.
verbiedt [gedaagde] de woning aan het adres de [adres] opnieuw te betreden na veertien dagen na de betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per overtreding en voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 5.000,00,
5.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2025. (jjm)

Voetnoten

1.Zie HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1964.